ECLI:NL:RBAMS:2022:4949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
13/330843-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van verdachte met psychische stoornis na geweldsdelicten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige man, die op 7 december 2021 in Amsterdam betrokken was bij een serie geweldsdelicten, waaronder diefstal met geweld en bedreiging met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, wat zijn gedrag op het moment van de feiten heeft beïnvloed. Tijdens de zitting op 10 augustus 2022 heeft de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, de vordering gedaan om de verdachte ter beschikking te stellen met voorwaarden, terwijl de verdediging pleitte voor een zorgmachtiging. De rechtbank heeft de psychologische rapportages van J. van der Meer en S.J. Sahtoe in overweging genomen, die beiden concludeerden dat de verdachte ten tijde van de feiten niet in staat was om de realiteit te toetsen en dat zijn daden niet aan hem konden worden toegerekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is en hem heeft ontslagen van alle rechtsvervolging. Tevens is de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, om recidive te voorkomen en de verdachte de nodige behandeling te bieden. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een locatieverbod en verplichtingen ten aanzien van reclasseringstoezicht. De benadeelde partijen hebben schadevergoedingen gevorderd, die door de rechtbank zijn toegewezen, inclusief immateriële schadevergoeding voor de slachtoffers van de geweldsdelicten. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van deze schadevergoedingen, die door de Staat aan de benadeelde partijen moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/330843-21 (Promis)
Datum uitspraak: 24 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Levinsohn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.A.I. Witlox naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen en wat namens hen door hun raadsvrouw mr. M.G.C. van Riet naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 7 december 2021 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. diefstal van een pakje sigaretten met (bedreiging met) geweld, waarbij hij het slachtoffer [slachtoffer 1] met een mes heeft verwond;
2. bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met een mes;
3. diefstal van een mes van winkelbedrijf Blokker.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs en bewijsoverweging

De rechtbank is, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte. De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 in het bijzonder als volgt. Verdachte heeft slaande en stekende bewegingen met een mes gemaakt in de richting van aangever, en hij heeft aangever daarbij ook geraakt. Het letsel dat aangever hierdoor heeft opgelopen, kan naar het oordeel van de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Dit gezien de aard en ernst van het letsel en het gebrek aan uitzicht op herstel.
Omdat verdachte deze feiten heeft bekend en de advocaat hiervoor geen vrijspraak heeft gevraagd, volstaat de rechtbank met het opsommen van de gebruikte bewijsmiddelen. De opsomming van de bewijsmiddelen is opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 7 december 2021 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pakje sigaretten van het merk Davidoff Silver, toebehorende aan de winkel [naam winkel] en/of de heer [slachtoffer 1] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte met een koksmes meermaals, (een) snijdende en/of slaande en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en hem daarbij meermalen heeft geraakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een diepe steek/snijwond in zijn linker pols en letsel aan de pezen en zenuwen in zijn hand;
ten aanzien van feit 2:
op 7 december 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een koksmes aan voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] getoond en voorgehouden en met dat koksmes in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gezwaaid en een stekende beweging gemaakt en daarbij naar voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gekeken en daarbij naar voornoemde [slachtoffer 2] geschreeuwd, terwijl hij op voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] af kwam lopen;
ten aanzien van feit 3:
op 7 december 2021 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een koksmes, toebehorend aan winkelbedrijf Blokker (filiaal [adres filiaal] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Pro Justitia-rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van 1 april 2022 en 8 juli 2022, opgesteld door respectievelijk J. van der Meer, psychiater en S.J. Sahtoe, GZ-psycholoog. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de aanvulling van het rapport van psychiater J. van der Meer van 31 mei 2022 en is psycholoog S.J. Sahtoe ter terechtzitting gehoord. De psycholoog S.J. Sahtoe heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol. Voor, tijdens en na het bewezenverklaarde zijn psychotische verschijnselen bij betrokkene waargenomen. Volgens de psycholoog is het dan ook aannemelijk dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde vanuit een gedesorganiseerde psychotische toestand heeft gehandeld en is er ook sprake van een causaal verband tussen de stoornis en het bewezenverklaarde. Het is aannemelijk dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde niet in staat is geweest de realiteit in het oog te houden of te toetsen bij anderen. Vanuit deze psychotische ontregeling is verdachte niet in staat geweest om de gevolgen van zijn handelen te overzien en andere gedragskeuzes te maken. Het is volgens de psycholoog niet aannemelijk dat geldelijk gewin (met als doel drugs te kunnen kopen) een motief is geweest voor het bewezenverklaarde. Zij adviseert daarom de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte niet toe te rekenen.
De psychiater J. van der Meer heeft ook gerapporteerd dat bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een psychose. Nog tijdens de gesprekken met de psychiater was er sprake van akoestische hallucinaties. Naast deze psychotische stoornis, speelt echter mogelijk ook het drugsgebruik een rol in het bewezenverklaarde. De behoefte aan geld om drugs te kunnen kopen, kan namelijk ook mee hebben gespeeld bij het maken van de beslissing om de winkel te overvallen. De psychiater adviseert daarom om het bewezenverklaarde tenminste in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Hierbij merkt hij wel op dat er aanwijzingen zijn dat het tenlastegelegde helemaal niet aan verdachte kan worden toegerekend. Bovendien moet het drugsgebruik ook worden gezien in het licht van de psychose.
Standpunten van de partijen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend. De verdediging heeft hieromtrent geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Net als de officier van justitie volgt de rechtbank het advies van de psycholoog S.J. Sahtoe. Door de gedesorganiseerde psychotische toestand waarin verdachte verkeerde, was hij niet in staat om andere gedragskeuzes te maken dan hij heeft gedaan. De rechtbank ziet, anders dan de psychiater, geen aanleiding om aan te nemen dat geldelijk gewin een rol kan hebben gespeeld bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Hierbij speelt mee dat de bewezenverklaarde feiten niet als zodanig gericht zijn geweest op het verkrijgen van geld en/of drugs. De rechtbank neemt daarom de conclusie van de psycholoog over en oordeelt dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd als gevolg van zijn stoornis en dat de feiten hem daarom niet kunnen worden toegerekend. Verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Maatregel van terbeschikkingstelling

7.1.
Eis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna tbs-maatregel met voorwaarden) wordt opgelegd. Deze maatregel is noodzakelijk om recidive te voorkomen. Een zorgmachtiging zou hiervoor onvoldoende waarborgen bieden. De door de reclassering geadviseerde voorwaarden dienen hierbij gevolgd te worden, alsmede een locatieverbod voor (de omgeving van) [naam daklozenopvang] en de winkel van slachtoffer [slachtoffer 1] . De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Volgens de officier van justitie is er onvoldoende aanleiding om de door de reclassering geadviseerde Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (hierna GVM) op te leggen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd zou moeten worden, maar dat een zorgmachtiging zou moeten worden afgegeven. Dit vinden de rapporterend psychiater en de behandelaar van verdachte in het [naam PI] ook. Het gaat namelijk steeds beter met verdachte. Hij neemt kleine stapjes, hij is medicatietrouw en heeft ziekte-inzicht. Verdachte zit op dit moment vast in het [naam PI] en zijn behandelaar daar bevestigt het hiervoor geschetste beeld. Verdachte heeft daarnaast wel eens strafbare feiten gepleegd, maar is nog niet eerder veroordeeld voor geweldsfeiten. Er zouden wel aanwijzingen zijn dat hij in het buitenland voor diefstal met geweld is veroordeeld, maar van die informatie kan niet met zekerheid gezegd worden dat deze klopt.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de vrijheidsbenemende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, bedreiging en diefstal. Hij werd na een ruzie met een andere cliënt weggestuurd bij [naam daklozenopvang] in Amsterdam, een dagopvang voor daklozen. Hierna is verdachte naar de Blokker gegaan en heeft daar een groot koksmes gestolen. Vervolgens is hij teruggegaan naar [naam daklozenopvang] en heeft daar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bedreigd met het mes. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben moeten vluchten achter een beveiligingsdeur. Hierna is verdachte naar de winkel van [slachtoffer 1] gelopen, waar hij een pakje sigaretten wilde stelen. [slachtoffer 1] wilde verdachte tegenhouden, waarop verdachte uithaalde en [slachtoffer 1] tweemaal tegen zijn hand en/of pols en zijn zij raakte met het mes. [slachtoffer 1] heeft hier zwaar lichamelijk letsel aan overgehouden. Dit zijn hele ernstige feiten. Door een koksmes en een pakje sigaretten te stelen, heeft verdachte een inbreuk gemaakt op het recht op eigendom van anderen. Het zwaartepunt in deze zaak ligt echter bij de inbreuk op het gevoel van veiligheid van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . De impact daarvan is erg groot. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben verklaard dat zij erg bang zijn geweest en het gevoel hadden dat ze moesten rennen voor hun leven. Beiden hebben hier na het feit nog lang psychisch last van gehad en bij [slachtoffer 3] is een posttraumatische stressstoornis vastgesteld. [slachtoffer 1] heeft tot op de dag van vandaag last van het letsel aan zijn hand en pols, waarbij het uitzicht op volledig herstel gering is. Bij veel dagelijkse activiteiten wordt hij gehinderd door dit letsel, aangezien zijn pols-/handfunctie sterk verminderd is. Ook psychisch heeft [slachtoffer 1] tot op de dag van vandaag veel last van dit feit en de gevolgen ervan. Voor alle drie de slachtoffers geldt dat zij terwijl zij gewoon aan het werk waren, door verdachte uit het niets bedreigd en/of aangevallen zijn.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld, maar niet eerder voor geweldsdelicten. Verder is verdachte na het plaatsvinden van de bewezenverklaarde feiten veroordeeld voor een diefstal, waarvoor hij een gevangenisstraf van één maand opgelegd heeft gekregen. De rechtbank houdt rekening met deze straf in het kader van artikel 63 Wetboek van Strafrecht. Uit het strafblad volgt dat verdachte in het buitenland wel is veroordeeld voor een aantal geweldsdelicten, te weten diefstallen met geweld.
Adviezen
Uit de in rubriek 6 genoemde rapportages maakt de rechtbank het volgende op. Verdachte lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Daarnaast kent verdachte een geschiedenis van middelengebruik, die zijn stoornis luxeert en die daarnaast ook als verslavingsstoornis kan worden aangemerkt. Ook is er bij verdachte sprake van sociale problematiek, namelijk het ontbreken van een steunend netwerk, huisvesting en dagbesteding.
Beide rapporteurs adviseren dat verdachte in een forensisch kader klinisch moet worden behandeld voor zijn stoornissen, zodat aandacht kan worden besteed aan delictpreventie en delictscenario’s en dat er daarnaast aandacht moet zijn voor zijn sociale problematiek.
Psycholoog Sahtoe is van oordeel dat de behandeling plaats moet vinden in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. In het verleden was er ook sprake van psychotische verschijnselen maar is hulpverlening in de GGZ nooit van de grond gekomen omdat verdachte dat afhield. Verdachte is in het [naam PI] onder strikt toezicht en met begeleiding gestabiliseerd en stelt zich, na een periode met dwangbehandeling, nu behandelbaar op. Daarnaast is hij op dit moment medicatietrouw en abstinent van middelen. Echter, zijn motivatie is nog precair en er blijkt niet van ziekte-inzicht. Het risico is aanwezig dat de motivatie bij verdachte wegvalt en hij opnieuw vervalt in middelengebruik, wat de kans op psychotische decompensatie en daarmee de kans op gewelddadig gedrag vergroot. De verwachting is dat verdachte binnen zes maanden gestabiliseerd zal zijn, mede gelet op de toestand waarin hij zich op dit moment in het [naam PI] bevindt, maar dat een periode van zes maanden niet voldoende zal zijn om het ziekte-inzicht van verdachte te vergroten en te bestendigen. Een zorgmachtiging zal daarom niet voldoende waarborgen bieden om recidive te voorkomen, en is daar ook niet op gericht. Daar komt bij dat verdachte geen openheid geeft over zijn psychotische belevingen, en dat is ongunstig voor de behandelprognose. Als men daar geen zicht op heeft, is het risico dat iemand decompenseert groter. De communicatie met verdachte verloopt moeizaam door zijn beperkte kennis van de Nederlandse taal en omdat hij op laag cognitief niveau functioneert, hetgeen behandeling bemoeilijkt.
Psychiater Van der Meer adviseert bijzondere voorwaarden naast een deels voorwaardelijke straf. Medicamenteuze behandeling is noodzakelijk en verdachte dient het gebruik van cannabis en alcohol duurzaam te staken. Voor verdachte zal het bij tegenslag of een terugval in drugsgebruik moeilijk worden om de behandeling en de medicatie vol te houden, waarbij een voorwaardelijk strafdeel verdachte kan motiveren. Daarnaast adviseert Van der Meer een zorgmachtiging. Hij overweegt dat in het licht van de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de justitiële voorgeschiedenis en het niet slagen van een eerdere gedwongen behandeling in detentie in Oostenrijk, een tbs-maatregel (al dan niet met dwangverpleging) mogelijk zou zijn. Het voordeel hiervan is volgens de psychiater dat verdachte in ieder geval de nodige behandeling zal krijgen om met zekerheid het recidiverisico te verminderen. Hij is echter van oordeel dat een zorgmachtiging voldoende kan zijn. Een periode van zes maanden zou volgens de psychiater genoeg zou moeten zijn om verdachte in te stellen op medicatie en ziekte-inzicht te laten krijgen. Daarna zou het mogelijk zijn dat hij vrijwillig of in een WVGGZ-kader verder kan worden behandeld en/of begeleid. Tijdens het onderzoek werd gezien dat de (dwang)medicatie effectief was en dat hierdoor de psychotische verschijnselen en gedragsproblemen afnamen.
Uit een e-mail van de behandelaar van verdachte in het [naam PI] , T. Tasliyurt, van 9 augustus 2022 blijkt dat hij van oordeel is dat een zorgmachtiging voldoende zou moeten zijn. Het gaat namelijk goed met verdachte in het [naam PI] . Kort gezegd is hij gestabiliseerd, medicatietrouw en zijn er sinds juni 2022 geen aanwijzingen voor psychotische ontregeling.
De reclassering heeft op 9 augustus 2022 een rapport uitgebracht omtrent verdachte. Hierin beschrijven zij dat verdachte vier keer eerder onder toezicht van de reclassering heeft gestaan maar dat hij slechts beperkt heeft meegewerkt. Zo is hij in 2020 naar het buitenland gevlucht, alwaar hij ook gedetineerd heeft gezeten. Ook heeft betrokkene agressief gedrag laten zien in een vorm van begeleid wonen. De afgelopen maanden heeft verdachte weliswaar positief gedrag laten zien in het [naam PI] , maar ook heeft hij gezegd dat hij zou willen stoppen met zijn medicatie nu het goed met hem gaat. Indien het nodig wordt geacht, geeft hij aan de medicijnen wel te zullen blijven slikken. De reclassering mocht daarnaast van verdachte geen contact opnemen met zijn familieleden als referenten. De kans op recidive en op letselschade wordt mede op basis van de risicotaxatie als hoog ingeschat. De reclassering ziet naast een delictpatroon bij verdachte maatschappelijke teloorgang, psychische problematiek en problematisch middelengebruik. Daarbij mist betrokkene steunbronnen. Een klinische behandeling, de daaropvolgende ambulante behandeling en plaatsing in een geschikte wooninstelling zullen de risico’s binnen een tbs-kader verlagen. Daarom adviseren zij een tbs-maatregel met voorwaarden. Deze maatregel zal voldoende ruimte bieden om het recidiverisico te beperken. De reclassering adviseert om de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast adviseert de reclassering om een GVM op te leggen, zodat ook voorwaarden toegepast kunnen worden na de tbs-maatregel met voorwaarden, dan wel na de eventuele omzetting daarvan in een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is net als de rapporteurs van oordeel dat verdachte in een forensisch kader behandeld moet worden, omdat hij niet alleen aan een ernstige psychiatrische stoornis lijdt, te weten een psychotische stoornis, maar daardoor ook een gevaar voor de veiligheid van anderen vormt. Deze stoornis heeft, zoals uit dit vonnis blijkt, geleid tot ernstige strafbare feiten en bepaalt het recidivegevaar. De rechtbank sluit zich ook aan bij de adviezen dat een klinische behandeling noodzakelijk is. In het verleden is eerder geprobeerd om verdachte te behandelen en te begeleiden, maar dat is steeds mislukt omdat verdachte dit afhield of naar het buitenland vertrok. Medicatie heeft in detentie geruime tijd alleen onder dwang plaats kunnen vinden. Binnen de veiligheid en de structuur van het [naam PI] gaat het op dit moment beter met verdachte, hoewel hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de stemmen in zijn hoofd nog wel “een beetje” hoort. Het recidiverisico hangt voorts samen met de omstandigheid dat verdachte zijn problematiek ontkent en geen openheid van zaken geeft over zijn psychotische belevingen. Dit risico wordt bovendien vergroot door zijn verslavingsproblematiek, nu door gebruik van middelen psychoses kunnen worden geluxeerd. Verdachte moet forensisch worden behandeld zodat er voldoende aandacht aan delictpreventie en delictscenario’s wordt besteed. Met de psycholoog en de reclassering acht de rechtbank het recidiverisico op gewelddadig gedrag zonder een dergelijke behandeling matig tot hoog. Daarom dient verdachte in een voldoende stevig kader stapsgewijs te worden behandeld en geresocialiseerd, zodat de veiligheid voor anderen in de maatschappij voldoende wordt gewaarborgd. De rechtbank is van oordeel dat een zorgmachtiging onvoldoende waarborgen biedt dat het recidiverisico afdoende zal worden verminderd.
Al het voorgaande maakt dat de rechtbank de TBS-maatregel met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zal opleggen.
Er is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van de tbs-maatregel. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De onder 1 en 3 bewezen geachte feiten zijn misdrijven waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt. Ook is sprake van recente multidisciplinaire gedragsrapportage van twee gedragsdeskundigen uit verschillende disciplines. De rechtbank stelt tot slot vast dat de stoornis zonder behandeling een zodanig groot gevaar voor de algemene veiligheid van personen oplevert, dat dit de oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden eist.
De rechtbank legt hierbij de voorwaarden op zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering, alsmede het locatieverbod zoals door de slachtoffers is verzocht.
Uit het reclasseringsrapport en uit hetgeen op de terechtzitting naar voren is gekomen blijkt dat de verdachte ook bereid is tot medewerking aan de voorwaarden.
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit leidt ertoe dat, in het geval alsnog een bevel tot verpleging van overheidswege wordt gegeven, de terbeschikkingstelling niet beperkt is tot de maximale periode van vier jaren.
De rechtbank bepaalt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De reclassering heeft geadviseerd om naast de tbs-maatregel met voorwaarden een
een GVM op te leggen. Gelet op de maximale duur van de tbs-maatregel met voorwaarden, namelijk 9 jaar, ziet de rechtbank hier echter geen aanleiding toe.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 321,01 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is onderbouwd en niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
Vast staat daarnaast dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Benadeelde heeft tot op heden last van het letsel aan zijn hand en/of pols, waardoor hij dagelijkse activiteiten niet meer kan doen. De kans op herstel is daarnaast gering. Ook heeft de benadeelde psychisch letsel overgehouden aan het bewezenverklaarde feit en ondergaat hij hiervoor (langdurig) therapie.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding moet worden gematigd, gelet op de hoogte van de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen wordt toegewezen. De rechtbank ziet, gelet op de ernst van het feit en de aard van het (blijvende) letsel echter geen reden om de gevorderde schadevergoeding te matigen. De rechtbank heeft hierbij ook rekening gehouden met de schadevergoeding die in soortgelijke zaken werd opgelegd. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank daarom niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 10.321,01, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
8.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Immateriële schade
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 850,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. De bedreiging door verdachte heeft een zeer grote impact op benadeelde gehad en na het incident heeft zij veel stress- en angstklachten ervaren. Er is dan ook sprake geweest van posttraumatische klachten, hoewel het nu weer beter gaat met haar.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding moet worden gematigd, gelet op de hoogte van de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen wordt toegewezen. De rechtbank ziet, gelet op de ernst van het feit en de impact die het feit op benadeelde heeft gehad echter geen reden om de gevorderde schadevergoeding te matigen. De rechtbank heeft hierbij ook rekening gehouden met de schadevergoeding die in soortgelijke zaken werd opgelegd. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank daarom niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 850,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
8.3.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Immateriële schade
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert eveneens € 850,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen.
De bedreiging door verdachte heeft een zeer grote impact op benadeelde gehad. Bij hem is een posttraumatische stressstoornis gediagnosticeerd. De klachten die benadeelde hiervan ervaart, zijn op dit moment hoewel in remissie, nog steeds aanwezig. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding moet worden gematigd, gelet op de hoogte van de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen wordt toegewezen. De rechtbank ziet, gelet op de ernst van het feit en de impact die het feit op benadeelde heeft gehad echter geen reden om de gevorderde schadevergoeding te matigen. De rechtbank heeft hierbij ook rekening gehouden met de schadevergoeding die in soortgelijke zaken werd opgelegd. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank daarom niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 850,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38e, 57, 63, 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 3:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld.
Stelt daarbij de volgende voorwaarden:
  • Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
  • Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht, welk toezicht inhoudt:
o Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
o Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien.
o Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
o Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is.
o Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
o Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
o Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
o Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
o Veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling, tenzij de reclassering dat niet of niet langer noodzakelijk vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
o Veroordeelde wordt verplicht zich op te laten nemen in een Forensisch Psychiatrische Centrum of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan de detentieperiode. Derhalve dient betrokkene mee te werken aan een overbruggingsplaatsing op FPK- of FPA-niveau indien er in het Forensische Psychiatrische Centrum niet direct plek is. De opname duurt maximaal twee (2) jaar, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering verantwoord achten. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
o Veroordeelde laat zich behandelen door het Forensisch ACT van Inforsa of soortgelijke behandeling. De behandeling start aansluitend aan de klinische periode. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
o Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
o Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding (indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht en draaglast.
o Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties.
o Veroordeelde werkt mee aan bewindvoering, geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt, indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject.
o Veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de Tbs-maatregel van het gebruik van harddrugs, softdrugs en alcohol. Veroordeelde werkt mee aan urine- en ademanalysecontroles indien de toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht.
Geeft opdracht aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
Stelt daarbij voorts als voorwaarden:
  • Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers in onderhavige strafzaak of met andere medewerkers van [naam daklozenopvang] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Het contactverbod dient gecontroleerd te worden door de politie. Wanneer de slachtoffers open staan voor herstelbemiddeling, dan dient dit niet eerder plaats te vinden dan tijdens de klinische behandeling.
  • Veroordeelde bevindt zich niet binnen 100 (honderd) meter van de winkel [naam winkel] ( [adres] ) en de daklozenopvang [naam daklozenopvang] ( [adres] ). Het locatieverbod dient gecontroleerd te worden door de politie.
Beveelt dat de opgelegde tbs-maatregel met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzal zijn.
Vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 321,01 (driehonderdéénentwintig euro en één cent) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000 (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 7 december 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 10.321,01 (tienduizenddriehonderdéénentwintig euro en één cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 7 december 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 86 (zesentachtig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 850,00 (achthonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 7 december 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 850,00 (achthonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 7 december 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 17 (zeventien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 3]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 850,00 (achthonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 7 december 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 850,00 (achthonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 7 december 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 17 (zeventien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, met ingang van het moment dat verdachte in een Forensisch Psychiatrisch Centrum is geplaatst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en T.H. van Voorst Vader, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 augustus 2022.