ECLI:NL:RBAMS:2022:4937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/719800 / KG ZA 22-600
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing inzage in digitale documenten in kort geding met betrekking tot bewijsbeslag

In deze zaak, die op 19 augustus 2022 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een kort geding aangespannen tegen gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met als doel inzage te verkrijgen in documenten die in het kader van een eerder bewijsbeslag zijn verkregen. De eisers, die voormalige medewerkers zijn van [gedaagde 2], stellen dat zij recht hebben op deze informatie om een gelijk speelveld te waarborgen in de lopende rechtszaken. Gedaagden hebben verweer gevoerd en willen de informatie pas na afloop van de voorlopige getuigenverhoren verstrekken, wat volgens de voorzieningenrechter in strijd is met het recht op een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden onrechtmatig handelen door de gevraagde informatie niet te verstrekken. De rechter heeft bepaald dat gedaagden binnen zeven dagen na betekening van het vonnis een afschrift van alle relevante documenten aan eisers moeten verstrekken, met een dwangsom van € 50.000,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 1.000.000,-. Daarnaast zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten van zowel eisers als de gevoegde partij. Dit vonnis benadrukt het belang van transparantie en gelijkheid in juridische procedures, vooral in situaties waar bewijsbeslag is gelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/719800 / KG ZA 22-600 AB/MB
Vonnis in kort geding van 19 augustus 2022(bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers bij dagvaarding van 21 juli 2022,
advocaten mr. J.M. Atema en mr. G.P. van Hooft te Amsterdam,
en

3.[gevoegde partij] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
gevoegde partij,
advocaat mr. L.J.J. Kerstens te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] , Frankrijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagden,
advocaten mr. F.A. van de Wakker en mr. S.N. Naäman te Amsterdam.

1.De procedure

Ter zitting van 11 augustus 2022 heeft [gevoegde partij] verzocht zich te mogen voegen aan de zijde van eisers, hierna [eiser 1] en [eiser 2] . De voeging – waartegen geen van partijen bezwaar had – is toegestaan, aangezien [gevoegde partij] vanwege een vergelijkbare positie als [eiser 1] en [eiser 2] , belang heeft bij de uitkomst van dit kort geding.
Vervolgens hebben [eiser 1] en [eiser 2] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Gedaagden, hierna [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hebben verweer gevoerd. Beide partijen hebben schriftelijke stukken en een pleitnota ingediend.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig, voor zover hier van belang:
- aan de kant van [eiser 1] en [eiser 2] : [eiser 2] , mr. Atema, en mr. Van Hooft;
- mr. Kerstens namens [gevoegde partij] ;
- aan de kant van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] : mr. Van de Wakker, mr. S.N. Naäman en hun kantoorgenote mr. M. Keller; [naam] , general counsel [gedaagde 1] , nam via een videoverbinding online deel aan de zitting.
Ten slotte waren aanwezig M. Iest en S. van Gaelen, tolken in de Engelse taal, ten behoeve van [naam] .
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] is een internationale onderneming in de luchtvrachtsector die in 2011 [gedaagde 2] heeft overgenomen. [eiser 1] en [eiser 2] werkten ten tijde van de overname bij [gedaagde 2] , respectievelijk als CEO en CFO. Zij zijn “meegegaan” naar [gedaagde 1] , en daar eind 2018 vertrokken. [gedaagde 1] beschuldigt [eiser 1] en [eiser 2] en andere ex-medewerkers van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , onder wie [gevoegde partij] , inmiddels van onrechtmatige concurrentie tijdens en na hun dienstverband, doordat zij een indirect belang hebben genomen in concurrerende vennootschappen Euro Cargo Aviation B.V.(ECA) en Take Off Aviation B.V. (Take Off) en ten gunste van deze vennootschappen klanten en werknemers zouden hebben overgeheveld.
2.2.
Op 13 januari 2021 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] conservatoir bewijsbeslag doen leggen ten laste van [eiser 1] en [eiser 2] , waarbij circa 1,6 miljoen documenten zijn getroffen.
2.3.
Bij dagvaarding van 23 februari 2021 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in kort geding bij rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op de voet van artikel 843a Rv inzage en afschrift van de beslagen bewijsmiddelen gevorderd.
2.4.
Bij vonnis van 8 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord Holland de vorderingen als volgt toegewezen:

7.1. beveelt [eisers] met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te gehengen en te gedogen dat een door [gedaagden] aan te wijzen onafhankelijke derde onbeperkt inzage verkrijgt in de in conservatoir bewijsbeslag genomen bewijsmiddelen en aan [gedaagden] inzage verstrekt en/of afschrift verstrekt van alle bewijsmiddelen met dien verstande dat:
- [gedaagden] geen recht op inzage en/of afschrift hebben van bewijsmiddelen die uitsluitend zijn verkregen op basis van de zoektermen: ‘ ‘tijdelijk’, ‘namens’, ‘voor’ en ‘terug’ (…)
- [gedaagden] geen recht op inzage en/of afschrift hebben van bewijsmiddelen die naar het oordeel van deze derde bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten en waarvan [gedaagden] geen rechtens te respecteren belang heeft bij kennisneming van de inhoud daarvan (…)
- [gedaagden] geen recht op inzage en/of afschrift hebben van bewijsmiddelen die naar het oordeel van deze derde uitsluitend betrekking hebben op het privéleven van [eiser 1] , [eiser 2] , [gevoegde partij] (…)
2.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben DigiJuris B.V. (die al was benoemd als gerechtelijk bewaarder) aangewezen als onafhankelijke derde, zoals bedoeld in 7.1 van het dictum van het vonnis van 8 april 2021. Op 15 april 2021 heeft DigiJuris B.V. haar taak aanvaard en een schriftelijk voorstel voor het selecteren van de data aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestuurd. Daarin gaat zij in op het toegankelijk en leesbaar maken van de data en op de wijze van aanpak en de kosten.
2.6.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 8 april 2021 en bij incidentele vordering ex artikel 351 Rv schorsing van de tenuitvoerlegging gevorderd. Bij arrest van 7 september 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden deze incidentele vordering afgewezen. In dat hoger beroep zijn een plan van aanpak van DigiJuris en een uitvoeriger werkbeschrijving voor de dataselectie in het geding gebracht.
2.7.
Bij beschikking van 21 juni 2022 heeft de rechtbank Noord Holland, locatie Haarlem op verzoek van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Naar verwachting zal dat dit najaar plaatsvinden. Eerder, op 8 februari 2022 was op verzoek van ECA en Take Off ook een voorlopig getuigenverhoor bevolen; dat staat nu gepland voor september 2022.
2.8.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben eerst aan DigiJuris (in december 2021) en vervolgens aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzocht om hun afschrift te verstrekken van de aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ter beschikking gestelde informatie. Die hebben op
4 juli 2022 meegedeeld daartoe alleen bereid te zijn nadat de voorlopige getuigenverhoren zouden hebben plaatsgevonden en op voorwaarde dat [eiser 1] en [eiser 2] de (niet gespecificeerde) kosten daarvan zouden dragen.
2.9.
Partijen hebben verder gecorrespondeerd over deze kwestie. [eiser 1] en [eiser 2] willen de afschriften nu hebben en niet pas na de getuigenverhoren en willen de kosten niet dragen. Zij zijn het niet eens geworden.
2.10.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep tegen het vonnis van
8 april 2021 staat gepland op 16 augustus 2022.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen – samengevat – dat aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt geboden om binnen 3, althans binnen 7 dagen na vonnisdatum aan [eiser 1] en [eiser 2] een afschrift te verschaffen van alle bescheiden van hen die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gekregen in het kader van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 april 2021, of nadien nog krijgen – in dat geval onverwijld of uiterlijk 24 uur na ontvangst – op verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proces- en nakosten.
3.2.
Zij hebben ter toelichting op hun vorderingen, kort samengevat, gesteld dat zij recht hebben te weten welke informatie aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is verstrekt, omdat zij in en ter voorbereiding op de diverse procedures een ‘gelijk speelveld’ horen te hebben en omdat zij willen nagaan of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich wel aan het vonnis van 8 april 2021 houden. Door de informatie onder zich te houden maken [gedaagde 1] en [gedaagde 2] volgens [eiser 1] en [eiser 2] misbruik van hun executiebevoegdheid en handelen zij onrechtmatig jegens hen.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 843a van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) biedt degene die daarbij een rechtmatig belang heeft de mogelijkheid kennis te nemen van bepaalde bescheiden die van belang zijn voor zijn rechtspositie, bijvoorbeeld als bewijsmiddel. De rechter bepaalt zo nodig de wijze waarop van die bescheiden kennis kan worden genomen.
4.2.
Toegepast in een eenvoudig geval zal dit artikel ertoe kunnen leiden dat degene die één of meer bescheiden onder zich heeft daarvan afschrift moeten verstrekken aan de verzoeker. Doet hij dat, dan weten beiden uiteraard precies van welke bescheiden op deze manier kennis wordt genomen en beschikken zij in zoverre over dezelfde informatie.
4.3.
Hier gaat het om een omvangrijk bewijsbeslag, waardoor in totaal meer dan 1.6 miljoen bescheiden werden getroffen. De deurwaarder heeft kort na de beslaglegging een harde schijf met alle inbeslaggenomen bestanden aan de beslagenen verstrekt. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord Holland heeft vervolgens bepaald dat een onafhankelijke derde onbeperkt inzage moest krijgen in de inbeslaggenomen bewijsmiddelen en die aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mocht verstrekken, voor zover die niet louter op basis van in het vonnis genoemde vage zoektermen waren verkregen en naar het oordeel van die derde geen bedrijfsvertrouwelijke of privacy gevoelige informatie bevatten. Deze derde, DigiJuris, heeft de gegevens die daarvoor naar haar oordeel in aanmerking komen inmiddels aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verstrekt.
4.4.
Deze gang van zaken heeft tot gevolg dat [eiser 1] , [eiser 2] en [gevoegde partij] niet weten, en er ook niet zelfstandig achter kunnen komen, over welke bewijsmiddelen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] na hun geslaagde beroep op artikel 843a Rv nu precies beschikken. Zij kunnen daar hooguit naar gissen. Een instrument om een informatie achterstand bij de ene partij op te heffen leidt op deze manier tot een informatie achterstand bij de andere partij. Dat strookt dan ook niet met de ratio van dit artikel.
4.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] willen de gevraagde gegevens wel verstrekken, maar pas na afloop van de op handen zijnde voorlopige getuigenverhoren. Zij willen [eiser 1] en [eiser 2] , die het volgens hen in het verleden niet zo nauw namen met de waarheid, tijdens die verhoren ‘bij de les kunnen houden’ door hun niet op voorhand mee te delen wat zij wèl en niet aan informatie verstrekt hebben gekregen. [eiser 1] en [eiser 2] moeten zonder dat zij dit verwachten met bewijs kunnen worden geconfronteerd. Daar is artikel 843a Rv echter niet voor. Los daarvan volgt uit artikel 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces, zonder meer dat partijen over dezelfde informatie moeten kunnen beschikken.
4.6.
Dit betekent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig handelen door de gevraagde informatie nu niet te verstrekken.
Zij zullen daartoe worden veroordeeld, met inachtneming van een redelijke termijn. Voor zover daaraan kosten zijn verbonden vallen die onder de kosten die volgens artikel 843a Rv voor rekening komen van degene die inzage vordert.
Die blijven dus voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
4.7.
Anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben betoogd, hebben [eiser 1] en [eiser 2] bij hun vorderingen een spoedeisend belang in het kader van de tegen hen aanhangig gemaakte en nog te maken (bodem)procedures. De omstandigheid dat zij zelf niet eerder een procedure zijn begonnen en/of dat zij de specifieke vraag uit dit kort geding in de andere procedures tussen partijen (nog) niet hebben voorgelegd, doet daaraan niet af. [eiser 1] en [eiser 2] hebben in dit verband naar voren gebracht dat zij eerst hebben geprobeerd langs minnelijke weg de beschikking over de gevraagde bescheiden te verkrijgen. Dat is een plausibele verklaring en hun goed recht.
4.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] worden toegewezen, waarbij een termijn van zeven dagen, respectievelijk drie werkdagen redelijk wordt geacht en de dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals in de beslissing vermeld, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding. Bij deze uitkomst ligt het in de rede dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook aan [gevoegde partij] de bescheiden die op hem betrekking hebben en waarover zij beschikken zullen afgeven.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, dan wel, voor zover het om nieuwe bescheiden gaat, binnen drie werkdagen na ontvangst daarvan, aan [eiser 1] en [eiser 2] een afschrift te verschaffen van alle bescheiden van [eiser 1] , respectievelijk [eiser 2] , die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gekregen of nog zullen ontvangen in het kader van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 april 2021,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een dwangsom verbeuren van € 50.000,- voor iedere dag dat zij nalaten om aan het onder 5.1 genoemde gebod te voldoen, met een maximum van € 1.000.000,-,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] begroot op:
– € 130,99 aan explootkosten,
– € 314,00 aan griffierecht en
– € 1.016,00 aan salaris advocaat,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [gevoegde partij] begroot op:
– € 314,00 aan griffierecht en
– € 656,00 aan salaris advocaat,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MB