ECLI:NL:RBAMS:2022:4889

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
13/751379-20 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juni 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de districtsrechtbank Buftea in Roemenië. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die verdacht wordt van strafbare feiten volgens Roemeens recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld en geconcludeerd dat, ondanks zorgen over de algemene detentieomstandigheden, de afgegeven detentiegarantie voldoende is om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen, die stelde dat de informatie in het EAB niet genoegzaam was en dat er vragen moesten worden gesteld aan de uitvaardigende autoriteit. De rechtbank oordeelde dat het EAB duidelijk genoeg was en dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvoor zijn overlevering werd verzocht. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751379-20 (EAB II)
RK nummer: 20/2159
Datum uitspraak: 16 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 april 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 april 2020 door de districtsrechtbank Buftea – afdeling strafzaken (Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1988,
verblijvende op het adres: [verblijfsadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.W. Syriër, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, al is verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Strafrechtelijk besluit nr. 16/UP d.d. 07.04.2020 uitgesproken door de Districtsrechtbank Buftea, in de zaak nr. 8138/94/2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Roemeens recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.2
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de informatie in het EAB niet genoegzaam is en dat de zaak aangehouden dient te worden om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Meer duidelijkheid zou moeten komen over de vraag waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht. Niet duidelijk is namelijk of het EAB is uitgevaardigd ten behoeve van een vervolgings-EAB of van een executie-EAB. Verder is het onduidelijk voor hoeveel feiten de overlevering wordt verzocht nu in onderdeel e) van het EAB staat vermeld dat de overlevering wordt verzocht voor zes feiten, maar vervolgens acht feiten worden opgesomd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een vervolgings-EAB nu hieraan een voorlopig aanhoudingsbesluit ten grondslag ligt. Omdat verder in het EAB acht feiten uiteen zijn gezet, is het voor de opgeëiste persoon duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Daarnaast moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe moet uit het EAB in ieder geval blijken of het gaat om de tenuitvoerlegging van een opgelegde vrijheidsstraf (executie-EAB) waarbij vermeld dient te worden bij welke uitspraak die straf is opgelegd, of dat sprake is van een onderzoek naar strafbare feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd (vervolgings-EAB). Dan moet onder meer het onderliggende nationale aanhoudingsbevel van de opgeëiste persoon in het EAB vermeld zijn. Verder moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te waarborgen.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak in onderdeel b) van het EAB staat vermeld dat sprake is van een op 7 april 2020 uitgevaardigd aanhoudingsbevel door de districtsrechtbank Buftea. In onderdeel c) van het EAB staat de maximum straf die voor de feiten opgelegd kan worden. Op grond van deze informatie staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het EAB is uitgevaardigd ten behoeve van de vervolging van de opgeëiste persoon. Verder overweegt de rechtbank dat het op basis van de opsomming van acht feiten voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Daarmee is ook het specialiteitsbeginsel gewaarborgd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de zaak aan te houden om hierover vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: medeplegen van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd
overtreding van artikel 41, eerste lid, onderdeel d van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd ten aanzien van het feit dat ziet op artikel 41, eerste lid, onderdeel d van de Wegenverkeerswet 1994 nu hier naar Nederlands recht een gevangenisstraf op staat van maximaal 6 maanden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit artikel 7, eerste lid onder 2, OLW voortvloeit dat overlevering kan worden toegestaan voor een feit dat zowel naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als naar dat van Nederland strafbaar is en waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. De vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden geldt dus in dit geval slechts voor Roemenië en niet voor Nederland. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.

5.Detentieomstandigheden Roemenië

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak aangehouden moet worden om nadere vragen te stellen over de detentieomstandigheden in Roemenië. De detentiegarantie die is afgegeven in 2020 is verouderd en gelet op de recente ontwikkelingen in Roemenië zijn er zorgen over de detentieomstandigheden in Roemenië. Verder is de garantie summier omdat slechts bekend is waar de opgeëiste persoon direct na zijn overlevering wordt geplaatst, maar niet waar hij daarna terechtkomt. Ook is de detentiegarantie, gelet op de daarin genoemde data, slechts afgegeven voor EAB I en niet voor dit EAB (EAB II).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan nu de detentiegarantie het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon wegneemt. De afgegeven detentiegarantie dient in samenhang met de door het IRC verzonden e-mail van 26 november 2020 te worden gelezen. Uit deze mail blijkt namelijk dat de detentiegarantie door het IRC is gevraagd voor zowel EAB I als II. Volgens vaste jurisprudentie hoeft verder niet gekeken te worden waar de opgeëiste persoon zijn gehele detentieperiode komt te zitten. Ook geldt dat de detentiegarantie weliswaar is afgegeven in 2020, maar dat er in deze garantie 5 m2 wordt gegarandeerd. Daarnaast is er de afgelopen jaren een
action plandoorgevoerd in de Roemeense detentie-instellingen waarbij de detentieomstandigheden zijn verbeterd. Er zijn dan ook geen feiten en omstandigheden die doen twijfelen aan de eerder afgegeven garantie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in eerdere zaken geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder met name de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest).
Het meest recente rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture
and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 14 april 2022, brengt geen verandering in het eerder aangenomen algemene gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling.
Het IRC heeft op 26 november 2020 per e-mail het volgende gevraagd aan de uitvaardigende autoriteit:
“With reference to the European Arrest Warrant with file reference 601/335/2020 issued on 27.03.2020 and the European Arrest Warrant with file reference 8138/94/2020 issued on 15.04.2020, concerning [opgeëiste persoon], born on [geboortedag]1988, I would like to request you to provide me with some additional information.
(…)
The surrender of [opgeëiste persoon] is requested for offences to which a maximum penalty of 7 years imprisonment is applicable (EAW 601/335/2020 issued on 27.03.2020) and for offences to which a maximum penalty of 10 years imprisonment is applicable (EAW 8138/94/2020 issued on 15.04.2020).
1. Could you please indicate in what kind of regime [opgeëiste persoon] will most probably be detained after his surrender?
2. Mindful of in what kind of regime [opgeëiste persoon] will be detained, could you please inform me how much personal space will be available to [opgeëiste persoon]?”
De uitvaardigende autoriteit heeft in een brief van 3 december 2020 op bovenstaande e-mail het volgende ten behoeve van de opgeëiste persoon meegedeeld:
Further to your letter (…) dated 26 November 2020, referring to the request received from the Dutch authorities concerning the enforcement procedure of the European Arrest Warrants no. 1 issued on 27 March 2020, and no. 02 issued on 27 March 2020 (…).
(…)
If the persons concerned will be surrendered to the Romanian authorities, they will be held in the custody of the Remand and Provisional Arrest Centre subordinated to the Olt County Police Inspectorate, (…)
While being held in the custody of this Centre, the person concerned shall be accommodated in a 10.30 square meter room (which does not include the floor surface of the sanitary facility), allotted for two persons. Thus, if two persons are held in custody at the same time, each of them shall benefit of 5.15 square meters, and hence observing the law in force.
De rechtbank stelt vast dat in de detentiegarantie inderdaad twee keer wordt verwezen naar de datum waarop EAB I is uitgevaardigd. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de vraagstelling in de e-mail van het IRC en de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit als reactie op deze e-mail, – in onderlinge samenhang bezien – de detentiegarantie ziet op zowel EAB I als op EAB II. Verder geldt dat de garantie weliswaar in 2020 is verstrekt, maar daarin wordt meer dan 5 m2 gegarandeerd voor de opgeëiste persoon. Daarnaast is het duidelijk waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid wordt gedetineerd, namelijk
the Remand and Provisional Arrest Centre subordinated to the Olt County Police Inspectorate. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende. Niet gekeken hoeft namelijk te worden naar de detentieomstandigheden die bestaan in alle penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon in de uitvaardigende lidstaat eventueel kan worden gedetineerd. [1] De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De detentieomstandigheden staan dus niet aan overlevering van de opgeëiste persoon in de weg.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, 41 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de districtsrechtbank Buftea – afdeling strafzaken (Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk Hof van Justitie EU, 25 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:589 (ML), punt 84.