ECLI:NL:RBAMS:2022:4884

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
13/751968-19 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte ten behoeve van vervolging en executie met betrekking tot meerdere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juni 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Poolse verdachte, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten op 29 januari 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982, rechtmatig in Nederland verblijft en dat aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering voor de vervolging toegestaan, maar de overlevering voor de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde vrijheidsstraffen is geweigerd. Dit is gebaseerd op artikel 6a van de Overleveringswet, dat bepaalt dat de overlevering kan worden geweigerd als de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en dat de opgelegde straffen niet onverenigbaar zijn met het Nederlandse recht.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor het aanhoudingsbevel met kenmerk II K 14/17/K, maar geweigerd voor de vonnissen met de kenmerken II K 1257/11/S en XIV K 38/10/S. De rechtbank heeft tevens bevolen dat de opgeëiste persoon in Nederland de vrijheidsstraffen zal ondergaan en heeft zijn gevangenhouding bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van deze straffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751968-19 (EAB II)
RK nummer: 20/210
Datum uitspraak: 16 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 januari 2018 door
the District Court in Krakow(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Wever, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, al is verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
Enforceable detention order issued at Krakow-Krowodrza Regional Court in Krakow Second Criminal Division on 24 feb 2012, reference II K 14/17/K(hierna: het aanhoudingsbevel met kenmerk II K 14/17/K)
.
Judgement issued at Krakow-Śródmieścia Regional Court in Krakow Second Criminal Division on 31 Oct. 2011, which became enforceable 8 Nov. 2011, reference II K 1257/11/S(hierna: vonnis b met kenmerk II K 1257/11/S)
.
Judgement issued at Krakow-Śródmieścia Regional Court in Krakow Fourteenth Criminal Division on 26 Oct. 2010, which became enforceable on 3 Nov. 2010, reference XIV K 38/10/S(hierna: vonnis c met kenmerk XIV K 38/10/S)
.
Ten aanzien van het aanhoudingsbevel met kenmerk II K 14/17/K
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) onder a van het EAB.
Ten aanzien van het vonnis b met kenmerk II K 1257/11/S
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar, 11 dagen en 28 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis b.
Het vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) onder b van het EAB.
In onderdeel d van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Ten aanzien van het vonnis c met kenmerk XIV K 38/10/S
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar, 11 dagen en 29 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis c.
Het vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) onder c van het EAB.
In onderdeel d van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten deels heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Die feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit II van het het aanhoudingsbevel met kenmerk II K 14/17/K niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling;
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit van vonnis c met kenmerk XIV K 38/10/S zoals benoemd in onderdeel e) van het EAB, niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Gelijkstelling met een Nederlander

Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, derde lid, OLW voor het deel van het EAB dat ziet op de vervolging en 6a, negende lid, OLW voor het deel van het EAB dat ziet op de executie, voldaan zijn aan de volgende vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel.
Ten aanzien van artikel 6, derde lid, OLW geldt ook de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en heeft hiertoe stukken overlegd. Om die reden heeft de raadsvrouw ten behoeve van vonnis b met kenmerk II K 1257/11/S en vonnis c met kenmerk XIV K 38/10/S de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, met het bevel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ook op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. Dit dient voor vonnis b met kenmerk II K 1257/11/S en vonnis c met kenmerk XIV K 38/10/S te leiden tot een weigering van de overlevering met de overname van de straf.
Oordeel van de rechtbank
Eerste voorwaardeWat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als burger van de Europese Unie niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan door aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat aan de eerste voorwaarde wordt voldaan nu kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon vijf jaren onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Uit de door de raadsvrouw overgelegde inkomensgegevens - waaronder de jaaropgave 2017 en de loonstroken, en de door de Belastingdienst verstrekte verklaringen geregistreerd inkomen van 2018 tot en met 2021 - blijkt immers dat de opgeëiste persoon in deze jaren steeds een inkomen van ruim 50 procent van de bijstandsnorm heeft genoten als werknemer. Daarmee is sprake van reële en daadwerkelijke arbeid. Verder volgt uit de overgelegde inschrijvingsstukken dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaar op een adres in Nederland stond ingeschreven. Een daadwerkelijk verblijf in Nederland wordt ondersteund door de arbeidsovereenkomsten en jaaropgaves van de opgeëiste persoon.
Tweede voorwaarde
De rechtbank moet daarnaast toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat gebeurt aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (hierna: IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. In de brief van 30 mei 2022 heeft de IND meegedeeld dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook aan de tweede voorwaarde is daarmee voldaan.
Ten slotte is ook aan de derde voorwaarde, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW voldaan nu Nederland rechtsmacht heeft voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
Om die redenen stelt de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – vast dat is voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van de artikelen 6 en 6a OLW.
5.1
De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW ten aanzien van het aanhoudingsbevel met kenmerk II K 14/17/KDe rechtbank heeft onder overweging 5 vastgesteld dat de opgeëiste persoon op grond van artikel 6, derde lid, OLW wordt gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, wanneer naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Poolse
prosecutorheeft per brief op 1 juni 2022 de volgende garantie gegeven:
“Of course we can guarantee that after the end of the proceedings in case sign. II K 14/17/K mr [opgeëiste persoon] may be transfered to the Netherlands to serve his possible sentence.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
5.2
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW ten aanzien van het vonnis b met kenmerk II K 1257/11/S en vonnis c met kenmerk XIV K 38/10/S
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd wanneer deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft in overweging 5 vastgesteld dat de opgeëiste persoon op grond van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW wordt gelijkgesteld met een Nederlander.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Ter aanvulling geldt dat het feit onder vonnis b zoals vermeld in onderdeel e van het EAB naar Nederlands recht strafbaar is en oplevert:
diefstal.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het geval van de opgeëiste persoon ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren voor het EAB voor zover dat ziet op vonnis b met kenmerk II K 1257/11/S en vonnis c met kenmerk XIV K 38/10/S en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de daaruit volgende vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding bevelen van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van vonnis b met kenmerk II K 1257/11/S en vonnis c met kenmerk XIV K 38/10/S is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond, dient de overlevering, voor zover het EAB daarop ziet, te worden geweigerd.
De overlevering wordt toegestaan ten aanzien van het EAB voor zover dat ziet op het aanhoudingsbevel met kenmerk II K 14/17/K.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 282, 300, 310 en317 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 6a, en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

ten aanzien vana) enforceable detention order issued at Krakow-Krowodrza Regional Court in Krakow Second Criminal Division, reference II K 14/17/K.:
-
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Krakow(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB).
ten aanzien vanb) Judgement issued at Krakow-Śródmieścia Regional Court in Krakow Second Criminal Division , reference II K 1257/11/Senc) Judgement issued at Krakow-Śródmieścia Regional Court in Krakow Fourteenth Criminal Division:
-
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Krakow(Polen)
, reference XIV K 38/10/Svoor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB
-
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
-
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.