ECLI:NL:RBAMS:2022:4882

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
13/751967-19 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met gelijkstelling aan Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juni 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Krakau, Polen, op 25 maart 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982, is in Nederland ingeschreven en heeft verklaard de Poolse nationaliteit te bezitten. Tijdens de openbare zitting op 2 juni 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Wever, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek inmiddels is verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat Nederland rechtsmacht heeft voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Poolse autoriteiten beoordeeld, die bevestigden dat de opgeëiste persoon na afloop van de procedure in Polen naar Nederland kan worden overgebracht om zijn eventuele straf uit te zitten. Gezien het feit dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, en de rechters mrs. R. Godthelp en A. Pahladsingh, in aanwezigheid van griffier mr. A.A.B. Fransen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751967-19 (EAB I)
RK nummer: 20/209
Datum uitspraak: 16 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 maart 2019 door
the Regional Court in Krakow(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Wever, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, al is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan in deze fase van de procedure geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgement of the District Court in Myślenice, 2nd Criminal Department of 29 march 2018 on provisional detention in preparatory proceedings, case reference no: II Kp 99/18-/-.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, wanneer aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
de opgeëiste persoon toont aan dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;
de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De raadsvrouw en de officier van justitie stellen zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.
Oordeel van de rechtbank
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als burger van de Europese Unie niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook door aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat aan de eerste voorwaarde wordt voldaan nu kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon vijf jaren onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Uit de door de raadsvrouw overgelegde inkomensgegevens - waaronder de jaaropgave 2017 en de loonstroken, en de door de Belastingdienst verstrekte verklaringen geregistreerd inkomen 2018-2021 - blijkt immers dat de opgeëiste persoon in deze jaren steeds een inkomen van ruim 50 procent van de bijstandsnorm heeft genoten als werknemer. Daarmee is sprake van reële en daadwerkelijke arbeid. Verder blijkt uit de overgelegde inschrijvingsstukken dat de opgeëiste persoon in ieder geval de afgelopen vijf jaar op een adres in Nederland stond ingeschreven. Een daadwerkelijk verblijf in Nederland wordt ondersteund door de arbeidsovereenkomsten en jaaropgaves van de opgeëiste persoon.
Ook aan de tweede voorwaarde is voldaan nu Nederland rechtsmacht heeft voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt.
De rechtbank moet ten slotte toetsen of ook is voldaan aan de derde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat gebeurt aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (hierna: de IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. In een brief van 30 mei 2022 heeft de IND meegedeeld dat een eventuele veroordeling voor het strafrechtelijke feit er niet toe leidt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Daarmee is ook aan de derde voorwaarde voldaan.
Om deze redenen stelt de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – vast dat is voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander.
5.1
De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De overlevering van de opgeëiste persoon kan worden toegestaan, wanneer naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon voor het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Poolse
prosecutorheeft op 2 juni 2022 per e-mail de volgende garantie gegeven:
“In response to the mail of 02/06/2022 the Procsecutor’s District Office kindly informs that we can guarantee that after the end of the proceedings in case sign. II Kp 99/18 (Ds. 2540/11) [opgeëiste persoon] may be transfered to the Netherlands to serve his possible sentence.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, moet de overlevering worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Krakow(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.