ECLI:NL:RBAMS:2022:4880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
13/751610-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gelijkstelling met een Nederlander en toepassing van de Overleveringswet

Op 16 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 14 december 2017. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982, had een vrijheidsstraf van vijf jaar opgelegd gekregen, waarvan nog drie jaar, een maand en 26 dagen resteerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij enkele eerdere veroordelingen, maar dat hij wel op de hoogte was van de procedures en een advocaat had gemachtigd om zijn verdediging te voeren.

De rechtbank heeft vervolgens de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) onderzocht, die stelt dat overlevering kan worden geweigerd als de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de eerdere veroordelingen. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW, omdat hij sinds 2013 in Nederland verblijft en aan de voorwaarden voor gelijkstelling voldoet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen door Nederland.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751610-17
RK nummer: 17/8060
Datum uitspraak: 16 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 december 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 april 2017 door
the Circuit Court in Katowice(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 16 augustus 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 augustus 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. P. Slewe, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op 16 augustus 2018 het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing met kenmerk: C-573/17 ( Popławski II). [1]
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Ook heeft zij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd.
Zitting 2 juni 2022
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 2 juni 2022 in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 16 augustus 2018 bevond. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
cumulative judgment of the district court in Sosnowiec of 27 april 2012, reference: IX K 595/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 3 jaar, 1 maand en 26 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Aan het verzamelvonnis liggen drie eerdere veroordelingen ten grondslag:
  • een vonnis van
  • een vonnis van
  • een vonnis van
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis ten grondslag, waaraan op zijn beurt weer drie eerdere vonnissen ten grondslag liggen. Dit brengt mee dat zowel die drie vonnissen, als het verzamelvonnis moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW. Bij de drie eerste vonnissen is immers onherroepelijk uitspraak gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en zijn hem op grond daarvan vrijheidsstraffen opgelegd. Ook het verzamelvonnis valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW omdat daarin de duur van de straffen is gewijzigd en de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt.
De rechtbank stelt het volgende vast.
De opgeëiste persoon is in persoon verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis met kenmerk
II K 579/06, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 OLW ten aanzien van dit vonnis niet van toepassing is.
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis met kenmerk
III K 41/08, het vonnis met kenmerk
III K 103/11en het verzamelvonnis met kenmerk
IX K 595/11.
Ten aanzien van het vonnis met het kenmerk
III K 41/08en het vonnis met kenmerk
III K 103/11is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. In de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten staat weliswaar vermeld dat de opgeëiste persoon bij deze procedures niet aanwezig is geweest, maar de opgeëiste persoon heeft op de zitting van 2 juni 2022 uitdrukkelijk en meermalen verklaard dat hij bij alle zittingen aanwezig is geweest in 2010 en 2011 omdat hij op dat moment in voorlopige hechtenis in Polen zat. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring van de opgeëiste persoon.
Ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk
IX K 595/11overweegt de rechtbank dat uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat die advocaat tijdens het proces ook daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd. Dit betekent dat de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b, OLW van toepassing is.
In het EAB staat verder vermeld dat er tegen het verzamelvonnis met kenmerk
IX K 595/11een hoger beroep heeft plaatsgevonden bij de
Circuit Court in Katowice(VII Ka 532/12). De datum daarvan is onbekend. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij dat hoger beroep tegen het verzamelvonnis. In het EAB staat wel vermeld dat de gemachtigd advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen het verzamelvonnis. Voor zover in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de hoogte van de straf, overweegt de rechtbank dat artikel 12 onder b, OLW van toepassing is. De opgeëiste persoon was op de hoogte van het voorgenomen proces en namens de opgeëiste persoon is in hoger beroep een gemachtigd advocaat verschenen die tijdens het proces ook daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten deels heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten zoals vermeld onder het vonnis met kenmerk
III K 41/08en het vonnis met kenmerk
III K 103/11vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit zoals vermeld onder het vonnis met kenmerk
III K 579/06niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd wanneer deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon ook in 2022 gelijk gesteld kan worden met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW en heeft hiertoe meerdere documenten overlegd. Verder heeft de raadsman verwezen naar de tussenbeslissing van de rechtbank van 18 augustus 2018 waarin is geoordeeld dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling. Om die reden heeft de raadsman de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, met het bevel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander.
Oordeel van de rechtbank
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als burger van de Europese Unie niet hoeft te worden
aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook door aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
In het proces-verbaal van de zitting van 18 augustus 2018 heeft de rechtbank als voorlopig oordeel opgenomen dat de overgelegde stukken voldoende zijn om tot een gelijkstelling van de opgeëiste persoon te komen. Met de raadsman en de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit eerdere oordeel af te wijken. De opgeëiste persoon is sinds 2013 ingeschreven op een adres in Nederland en heeft daarbij inkomensgegevens overlegd waaruit volgt dat hij in de afgelopen vijf jaar steeds een inkomen van ruim 50 procent van de bijstandsnorm heeft genoten als werknemer. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat voldoende vaststaat dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
Verder moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat gebeurt aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (hierna: IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel. In de brieven van 14 augustus 2018 en 24 mei 2022 heeft de IND meegedeeld dat de veroordelingen er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan de tweede voorwaarde is voldaan. Dit betekent dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
telkens: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
telkens: medeplegen van oplichting;
telkens: poging tot medeplegen van oplichting.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, 9 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowice(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon] tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Arrest : ECLI:EU:C:2019:530.