ECLI:NL:RBAMS:2022:4866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
13-096448-22 (A), 13-198797-20 (B), 13-095061-22 (C) en 13-014584-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor inbraak en vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2022, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken voor een inbraak in een bedrijfspand. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, waaronder een inbraak, opzetheling, en diefstal met valse sleutels. De zaak omvat drie afzonderlijke parketnummers, waarbij de rechtbank de zaken heeft gevoegd. De officier van justitie, mr. L. van Haeringen, heeft een gevangenisstraf van 40 weken geëist, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de tijdsduur sinds het gepleegde feit en de jeugdige leeftijd van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig was, maar dat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de inbraak in zaak A en de opzetheling. In zaak C werd de verdachte ook vrijgesproken van de diefstal van een tas en de diefstal met een valse sleutel, omdat niet kon worden bewezen dat hij wist dat de bankpas gestolen was. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij in zaak C niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte in die zaak werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere veroordeling afgewezen, omdat deze niet passend werd geacht in het licht van de huidige veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13-096448-22 (A), 13-198797-20 (B), 13-095061-22 (C) en 13-041584-22 (TUL)
Datum uitspraak: 21 juli 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
laatst opgegeven verblijfplaats [adres 2] ,
gedetineerd in [naam PI]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. van Haeringen, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. E.G.S. Roethof en R.J. Sterk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
primair:
het samen met een ander of anderen plegen van een inbraak in een woning aan [adres 3] op 16 april 2022 in Amsterdam;
subsidiair:
het medeplegen van opzetheling van een autosleutel
Zaak B:
het samen met een ander of anderen plegen van een inbraak bij [naam Kindercentrum]
in de periode van 9 tot en met 10 juni 2019 in Amsterdam;
Zaak C:
1.
het samen met een ander of anderen plegen van een diefstal van een tas uit een woning aan [adres 4]
in de periode van 27 tot en met 28 januari 2022 in Amsterdam;
2.
het samen met een ander of anderen plegen van een diefstal van € 194,45 door middel van een valse sleutel door meermalen contactloos te betalen met (een) onrechtmatig verkregen bankpasje(s) in de periode van 27 tot en met 28 januari 2022 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Ten aanzien van het ten laste gelegde in zaak A
4.1.1.
Rechtmatige aanhouding
De verdediging heeft aangevoerd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest, omdat er op het moment van aanhouding onvoldoende verdenking was van een strafbaar feit. De verdediging vermoedt dat de verbalisanten de tas waarin de gestolen spullen zijn aangetroffen, pas na de aanhouding hebben gezien. Het gevolg hiervan is dat het bewijs, de inhoud van de tas en de bij verdachte aangetroffen autosleutel, onrechtmatig is verkregen en moet worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank overweegt het volgende. In het proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat verdachte op 16 april 2022 omstreeks 04.43 uur is aangehouden in [straatnaam 1] in Amsterdam. Een paar minuten daarvoor zagen twee verbalisanten in een dienstauto verdachte en een jongen naast elkaar lopen op het trottoir van [adres 3] . Ze waren met elkaar aan het praten en keken meermalen achterom in de richting van de verbalisanten. De jongen hield een sporttas vast. Toen verdachte en de jongen rechtsaf [straatnaam 1] inliepen en de verbalisanten enkele seconden later die straat inreden, zagen zij dat de jongen wegrende en dat de sporttas was achtergelaten op straat. De verbalisanten zagen in de tas meerdere sieraden en handtassen en hielden verdachte daarop aan voor heling, waarna zij in zijn jaszak een autosleutel van het merk Porsche aantroffen. [1]
De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van bevindingen, zoals hiervoor is weergegeven, stap voor stap door de verbalisanten is beschreven wat zij hebben waargenomen en vindt die omstandigheden voldoende om een verdenking van heling te rechtvaardigen op het moment van de aanhouding. Verbalisanten hielden verdachte immers aan voor heling nadat zij hem ’s nachts omstreeks 04.43 uur hadden zien lopen met een persoon, die na het zien van de dienstauto was gaan rennen en een sporttas had laten staan waarin sieraden en handtassen werden aangetroffen. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan juistheid van de inhoud van het proces-verbaal. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanhouding rechtmatig is geweest en het verkregen bewijs gebruikt kan worden bij de beoordeling van de beschuldiging.
4.1.2.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde inbraak
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken was bij de inbraak, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken. Hoewel verdachte onder verdachte omstandigheden is aangetroffen in de omgeving van de woning waar de inbraak heeft plaatsgevonden, bevat het dossier onvoldoende bewijs dat verdachte in of bij de betreffende woning is geweest. Er zijn bijvoorbeeld geen sporen of camerabeelden die verdachte direct bij de woning plaatsen. Uit het dossier blijkt bovendien niet op welk tijdstip de inbraak precies heeft plaatsgevonden en kan dus ook niet worden vastgesteld dat er een kort tijdsbestek zat tussen het aantreffen van verdachte door de politie op straat en de inbraak.
4.1.3.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de opzetheling omdat op grond van het dossier en het verhandelde op de zitting niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat de autosleutel van misdrijf afkomstig was. Het dossier bevat wel aanwijzingen dat verdachte had moeten vermoeden dat er iets niet klopte, maar dat (schuldheling) is hem niet ten laste gelegd.
4.1.4.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde in zaak C
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal van een tas uit een woning niet kan worden bewezen. Daartoe is het volgende redengevend. Uit het dossier blijkt niet op welk tijdstip de diefstal is gepleegd. Er is die dag vanaf 22.51 uur met bankpassen uit de gestolen tas betaald. Verdachte was hierbij aanwezig en heeft ook met een gestolen bankpas betaald, zoals hij op zitting heeft verklaard. Dit levert echter nog geen bewijs op voor enige betrokkenheid bij de diefstal van de tas. Hierbij is van belang dat er geen bewijs is dat verdachte bij de woning is geweest waaruit de tas is gestolen en dat niet is vast komen te staan dat hij vlak na de diefstal gebruik heeft gemaakt van de bankpassen. Het dossier bevat stills van camerabeelden van [straatnaam 2] waarop twee personen met mogelijk de gestolen tas te zien zijn. De personen op de beelden dragen soortgelijke kleding als verdachte en zijn compagnon ten tijde van het pinnen met de bankpassen uit de tas. In het dossier is als tijdstip van de beelden 23.13 uur genoemd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting meegedeeld dat de beelden waarschijnlijk tussen 22.50 en 23.10 uur zijn opgenomen, omdat uit de vordering tot verstrekken van de beelden blijkt dat de camerabeelden voor die tijden zijn opgevraagd. Nu echter het tijdstip van de diefstal onduidelijk is gebleven kan, ook als ervan wordt uitgegaan dat de beelden tussen 22.50 uur en 23.10 uur zijn opgenomen, niet worden afgeleid dat verdachte bij die diefstal betrokken is geweest. Bovendien herkent de rechtbank - hoewel de personen op deze stills soortgelijke kleding dragen als verdachte en zijn compagnon in de tankstations - verdachte niet direct op deze beelden.
4.1.5.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde in zaak C
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal door middel van een valse sleutel niet kan worden bewezen. Op grond van het dossier en het verhandelde op de zitting is niet bewezen dat verdachte het oogmerk op de wederechtelijke toe-eigening van het geld had. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in een tankstation met een - na later bleek - gestolen bankpas heeft gepind. Verdachte heeft op verzoek van de persoon met wie hij daar was sigaretten gehaald en betaald. Hij wist op dat moment echter niet dat het een gestolen bankpas betrof waarmee hij betaalde.
Deze verklaring van verdachte wordt door de inhoud van het dossier niet weerlegd. Uit het dossier blijkt dat de betalingen met de gestolen bankpassen contactloos zijn geweest. Dit laat de mogelijkheid open dat verdachte inderdaad een bankpasje heeft gekregen om voor een ander sigaretten te halen en dat hij zonder op het bankpasje te kijken heeft betaald. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Ten aanzien van het ten laste gelegde in zaak B
5.1.1.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank vindt op grond van de aangifte van [persoon] , het proces-verbaal van bevindingen over het uitkijken van de camerabeelden en de herkenning van verdachte op de stills van deze beelden door vijf verbalisanten, dat kan worden bewezen dat verdachte de tenlastegelegde inbraak samen met een ander heeft gepleegd.
Verdachte heeft de inbraak ontkend en zegt zichzelf niet op de beelden te herkennen. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de herkenningen van verdachte op de stills door vijf verbalisanten niet betrouwbaar en bruikbaar zijn voor het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat de herkenningen wel voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de verbalisanten - ieder afzonderlijk van elkaar - specifiek hebben aangegeven waaraan zij verdachte herkennen en dat zij verdachte persoonlijk kennen. Daarnaast zijn de stills voldoende duidelijk en helder. De rechtbank heeft ook na het zelf zien van de stills in het dossier geen reden om aan de herkenningen te twijfelen.
5.1.2.
Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
in zaak B:
op 9 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
- 6 toetsenborden en muizen van het merk Apple en
- een Apple tv kastje en
- een beeldscherm van het merk Samsung 55 inch,
die toebehoorden aan [naam Kindercentrum] , heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A primair, in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 twee jaar en met daarbij opgelegd de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen.
De officier van justitie heeft ook verzocht de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] toe te wijzen, met daarbij opgelegd de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie vindt de opgevoerde schadeposten redelijk en voldoende onderbouwd met stukken.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij strafoplegging een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De officier van justitie lijkt geen rekening te houden met het feit dat bij een bewezenverklaring van alle feiten sprake is van slechts één woninginbraak; de andere feiten betreffen een eenvoudige diefstal en een bedrijfsinbraak. De verdediging heeft de rechtbank verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Indien de rechtbank het nodig vindt verdachte een aanvullende straf op te leggen dan zou een voorwaardelijk strafdeel met de geadviseerde bijzondere voorwaarden en een eventuele taakstraf passend zijn. Verdachte wil in september een opleiding gaan volgen. Gezien zijn jeugdige leeftijd moet hij hiertoe de gelegenheid krijgen en zo een kans krijgen iets van zijn leven te maken.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen en de proeftijd met één jaar te verlengen of de straf om te zetten in een taakstraf.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken in zaak C en gelet op dit standpunt komt de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] niet voor toewijzing in aanmerking.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een inbraak in een bedrijfspand waarbij een ruit is vernield en computerapparatuur is weggenomen. Dit is een ernstig feit dat voor veel schade en overlast heeft gezorgd bij de direct betrokkenen. Daarbij zorgen inbraken voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich niet bekommerd om anderen en puur uit financieel gewin gehandeld. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de rechtbanken onderling hebben afgesproken voor een bedrijfsinbraak. In beginsel staat voor een dergelijk feit een gevangenisstraf van tien weken.
De rechtbank houdt in matigende zin rekening met de tijdsverloop in de zaak. Het feit is gepleegd in 2019 en het is dus een oude zaak. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is. Verdachte is na het plegen van deze inbraak voor een poging inbraak veroordeeld. Deze zaak had meegenomen kunnen worden bij die veroordeling en dat is niet gebeurd. De rechtbank legt verdachte rekening houdend met het voorgaande een gevangenisstraf op van acht weken met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 20 juni 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-041584-22 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 3 maart 2022 van de politierechter van de rechtbank in Amsterdam.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Reden hiervoor is dat verdachte in onderhavig vonnis wordt veroordeeld voor een inbraak die is gepleegd in 2019 en de vordering tenuitvoerlegging betrekking heeft op een veroordeling voor een poging inbraak die daarna, namelijk op 17 februari 2022, is gepleegd. De rechtbank vindt het gezien deze omstandigheid niet passend de vordering toe te wijzen.
De benadeelde partij in zaak C, [benadeelde partij] , zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte in die zaak wordt vrijgesproken en aan hem geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ook niet wordt toegepast.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde in zaak A en het onder 1 en 2 ten laste gelegde in zaak C niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde in zaak B heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-041584-22.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis. Dit bevel is apart opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2022.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen, digitale dossier pagina 06 en 07.