ECLI:NL:RBAMS:2022:4860

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
9750918 CV EXPL 22-3888
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bindend advies van de Geschillencommissie Advocatuur inzake honorarium advocaat

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een advocaat, [eiser 1], en zijn cliënten, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], over de terugbetaling van een honorarium van ruim 16.000 euro. De cliënten hadden een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Advocatuur, die hen in het gelijk stelde en de advocaat veroordeelde tot terugbetaling van het honorarium. De advocaat heeft hiertegen beroep aangetekend bij de kantonrechter, die de zaak heeft beoordeeld.

De procedure begon met een mondelinge behandeling op 8 juli 2022, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Geschillencommissie in haar advies niet voldoende rekening heeft gehouden met de rechtsstrijd tussen partijen. De Commissie had de advocaat veroordeeld tot terugbetaling van het honorarium, terwijl de cliënten slechts een schadevergoeding van 10.000 euro hadden gevorderd. De kantonrechter oordeelde dat de Commissie buiten haar bevoegdheid was getreden door een hoger bedrag toe te wijzen dan gevorderd.

De kantonrechter heeft het advies van de Geschillencommissie vernietigd en geoordeeld dat de gebondenheid van de advocaat aan het advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De vordering van de advocaat om het advies te vernietigen werd toegewezen, terwijl de vordering in reconventie van de cliënten werd afgewezen. De proceskosten werden aan de cliënten opgelegd, omdat zij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werden beschouwd. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en de noodzaak voor de Geschillencommissie om haar beslissingen goed te motiveren.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9750918 CV EXPL 22-3888
vonnis van: 4 augustus 2022
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e

1.[eiser 1]

wonende te [woonplaats]
nader te noemen: [eiser 1]
e n

2.De maatschap RWV Advocatengevestigd te Leidennader te noemen: RWVeisers in conventie, verweerders in reconventiegezamenlijk nader te noemen: eisersgemachtigde: mr. F.M.L. Dekkers

t e g e n

1.[gedaagde 1]wonende te [woonplaats]nader te noemen: [gedaagde 1]

e n

2.[gedaagde 2]

wonende te [woonplaats]
nader te noemen: [gedaagde 2]
gedaagden in conventie, eisers in reconventie
gezamenlijk nader te noemen: gedaagden
gemachtigde: mr. H.A. van Hapert
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 8 maart 2022;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het instructievonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de dagbepaling voor de mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juli 2022. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben eisers producties overgelegd. [eiser 1] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben hun standpunt toegelicht. De gemachtigde van gedaagden heeft dit gedaan aan de hand van spreekaantekeningen. Na verder debat is om vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
met betrekking tot de periode die heeft geleid tot de klachten van gedaagden
1.1.
[eiser 1] is advocaat en is in die hoedanigheid verbonden aan de maatschap RWV Advocaten.
1.2.
In de periode van 26 maart 2018 tot begin februari 2019 heeft [eiser 1] gedaagden als gemachtigde bijgestaan in een procedure tegen hun buurman. In deze procedure heeft de buurman een vergoeding van gedaagden gevorderd voor funderingsherstel van de mandelige muur tussen zijn woning en de woning van gedaagden.
1.3.
Op 1 februari 2019 heeft de kantonrechter in bovengenoemde procedure vonnis gewezen. Hierbij zijn gedaagden in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van € 25.000, te vermeerderen met de wettelijke rente als bijdrage in de kosten van het funderingsherstel.
1.4.
Op 24 mei 2019 heeft de gemachtigde van gedaagden een klacht tegen [eiser 1] ingediend bij RWV advocaten. Op deze klacht is bij brief van 9 juli 2019 gereageerd door de klachtenfunctionaris van RWV, mr. Dekkers. In deze brief neemt Dekkers het standpunt in dat het handelen van [eiser 1] niet klachtwaardig is geweest. In de reactie op de klacht schrijft Dekkers ook:
“indien u het hier niet mee eens bent dan staat het u vanzelfsprekend vrij om de klacht voor te leggen aan de geschillencommissie advocatuur. Dit dient plaats te hebben binnen 12 maanden na deze beslissing.”
met betrekking tot de tuchtrechtprocedure
1.5.
Gedaagden hebben op 18 oktober 2019 een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten.
1.6.
De Raad van Discipline heeft op 7 december 2020 uitspraak gedaan. De klacht van gedaagden werd door de Raad van Discipline gegrond verklaard.
1.7.
[eiser 1] is tegen deze uitspraak in beroep gegaan bij het Hof van Discipline. Het Hof van Discipline heeft op 20 augustus 2021 geoordeeld dat [eiser 1] bij zijn dienstverlening aan gedaagden niet heeft voldaan aan de standaard van professionele zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk advocaat mag worden verwacht. Het Hof van Discipline heeft een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken opgelegd.
met betrekking tot de procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur
1.8.
Bij brief van 18 oktober 2019 hebben gedaagden ook een vordering ingesteld bij de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: ‘de Commissie’). In deze brief brengen gedaagden vier klachten naar voren, namelijk:
1) dat [eiser 1] een onjuist beeld van de proceskansen heeft geschetst;
2) dat [eiser 1] een bepalende productie in het geding heeft gebracht zonder overleg met gedaagden;
3) dat [eiser 1] geen schikkingspogingen heeft gedaan; en
4) dat [eiser 1] een te hoog honorarium in rekening heeft gebracht.
1.9.
Gedaagden stellen in de brief aan de Commissie ook dat zij als gevolg van voornoemd handelen van [eiser 1] schade hebben geleden. Zij vorderen schadevergoeding, die zij in het kader van de procedure hebben beperkt tot
€ 10.000,-.
1.10.
Bij de Commissie is een procedure gevoerd waarbij na antwoord een repliek en een dupliek is genomen en vervolgens op 27 oktober 2021 een mondelinge behandeling is gehouden.
1.11.
Op 27 oktober 2021 heeft de Commissie haar advies gegeven. Dit advies is op 9 december 2021 aan partijen verzonden. In het advies overweegt de Commissie dat de klachten van gedaagden gegrond zijn.
1.12.
Over de gevorderde schadevergoeding wordt als volgt overwogen
:
“De klacht van de consument concentreert zich bij deze commissie op schadevergoeding. Daaromtrent overweegt de commissie dat, anders dan de cliënt meent, het causaal verband tussen de gestelde schade, te weten het verlies van de procedure en het zonder toestemming bij het kantongerecht inbrengen van het betreffende bouwrapport, niet valt vast te stellen. Niet is te voorspellen of de uitkomst van de procedure bij het kantongerecht anders zou zijn geweest, indien aan het indienen van het rapport voorafgaand overleg met de cliënt had plaatsgehad en de procedure correct zou zijn verlopen. En of de uitspraak anders zou zijn geweest, wat de uitkomst dan was. De commissie wijst de door cliënt gevorderde schadevergoeding dan ook af.”
1.13.
In haar advies overweegt de Commissie vervolgens – zich mede baserend op het eerdere oordeel van het Hof van Discipline - dat voor haar vast is komen staan dat de inspanningen van de advocaat het door hem in rekening gebrachte honorarium niet kunnen dragen. De Commissie is van oordeel dat [eiser 1] geen honorarium toekomt en veroordeelt hem tot vergoeding van
het door gedaagden betaalde honorarium van € 16.276,-. Ten aanzien van de hoogte van het toegewezen bedrag merkt de Commissie op dat deze veroordeling niet wordt beperkt door de maximale schadevergoeding ad.
€ 10.000,- uit artikel 2 van het Reglement, nu deze grens ziet op schadevergoeding en niet op betwiste declaraties.
1.14.
Op de procedure bij de Commissie is het “Reglement Geschillencommissie Advocatuur per 1 januari 2016” (hierna: het Reglement”) van toepassing.
1.15.
In het Reglement zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
artikel 18 Inhoud Bindend Advies1. De Commissie beslist over haar bevoegdheid, de ontvankelijkheid van partijen en het geheel of gedeeltelijk (on)gegrond zijn van de klacht.
2. De Commissie kan voorts de volgende beslissingen nemen:
-
Een door een van partijen te betalen (schade)vergoeding tot een bedrag van maximaal EUR 10.000,-- (inclusief eventueel verschuldigde BTW) vaststellen;
-
Een betalingsverplichting vaststellen;
-
Aan de advocaat en/of de consument nakoming opleggen van de overeenkomst;
-
De overeenkomst ontbinden of partij-ontbinding bevestigen;
-
Alsmede iedere andere beslissing, die zij redelijk en billijk acht ter beëindiging van het geschil.
artikel 24 Vernietiging, verbindende kracht2. Aan een uitspraak van de Commissie komt geen gezag van gewijsde toe in een procedure voor de gewone rechter, indien en voor zover de uitspraak betrekking heeft op een klacht van de consument waarmee een bedrag van meer dan € 10.000,-- is gemoeid.
Het geschil in conventie en reconventie
2. [eiser 1] vordert in conventie dat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het bindend advies van de Geschillencommissie Advocatuur van 27 oktober 2021 wordt vernietigd, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3. Hieraan legt [eiser 1] in het kort ten grondslag dat het advies van de Commissie zowel inhoudelijk als vanwege de wijze van totstandkoming gebrekkig is. Volgens [eiser 1] zou zijn gebondenheid aan het advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
4. [eiser 1] richt zich met de volgende klachten tegen het advies van de Commissie:
De Commissie heeft in haar advies ten onrechte een tuchtrechtelijk oordeel gegeven;
De Commissie had gedaagden niet ontvankelijk moeten verklaren, omdat zij niet binnen de termijn van artikel 7 van het Reglement hebben geklaagd.
Gedaagden hebben niet voldaan aan hun klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 BW;
Gedaagden hebben de facturen voor het honorarium zonder klagen betaald. Daarmee is sprake van rechtsverwerking. De Commissie is ten onrechte niet op dit verweer ingegaan.
De Commissie heeft in haar oordeel over het honorarium ten onrechte [eiser 1] vereenzelvigd met RWV advocaten. Gedaagden hadden een klacht tegen RWV moeten indienen.
Gedaagden hebben een vergoeding van € 10.000 gevorderd ten titel van schadevergoeding. Door een bedrag van € 16.276,- toe te wijzen, is de Commissie buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. Bovendien is niet gemotiveerd wat de juridische grondslag voor de toegewezen vergoeding is.
5. Het verweer van gedaagden strekt tot afwijzing van de vordering. Gedaagden hebben een eis in reconventie ingediend, strekkende tot verkrijging van een executoriale titel voor de tenuitvoerlegging van het advies.
6. Bij de beoordeling zal -indien nodig- uitgebreider op de standpunten van partijen worden ingegaan.
De beoordeling
Beoordelingskader van artikel 7:904, lid 1 BW
7. Vanwege de samenhang tussen de conventie en de reconventie, worden deze gelijktijdig beoordeeld.
8. In deze procedure ligt de vraag voor of het bindend advies van de Geschillencommissie Advocatuur van 27 oktober 2021 (hierna: “het advies”) vernietigbaar is. Een dergelijk bindend advies kwalificeert als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vernietiging van het advies wordt daarom beheerst door artikel 7:904, lid 1 BW. Ingevolge dit artikel is een bindend advies alleen vernietigbaar indien gebondenheid aan de beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit is een marginale toets, waarbij terughoudendheid betracht moet worden. Bepalend is of de Commissie in redelijkheid tot haar oordeel heeft kunnen komen. Een vordering tot vernietiging op grond van artikel 7:904, lid 1 BW heeft derhalve niet de herkansingsfunctie van een hoger beroep. Er is geen ruimte voor de beoordeling van niet eerder aangedragen feiten en omstandigheden.
9. Voor zover eisers zich op het standpunt hebben gesteld dat artikel 24 lid 2 van het Reglement ertoe strekt dat de rechter uitspraken van de Commissie waarmee een bedrag van meer dan € 10.000,- is gemoeid vol kan toetsen, worden zij hierin niet gevolgd. Een dergelijke strekking is niet voor de hand liggend en blijkt niet ondubbelzinnig uit de bewoordingen van het artikel.
Is het advies vernietigbaar?
10. Op grond van voornoemd beoordelingskader, wordt er in klachten i t/m v (zie r.o. 4) geen aanleiding gezien om het advies te vernietigen. Een marginale toets leidt op deze punten niet tot de conclusie dat de Commissie niet in redelijkheid tot haar oordeel heeft kunnen komen. Voor klacht ii t/m iv geldt dit des te meer nu eisers gedaagden zelf hebben uitgenodigd de klacht binnen 12 maanden aan de Commissie voor te leggen (zie r.o. 1.4).
11. Klacht vi geeft wel aanleiding voor vernietiging van het advies.
12. Het staat vast dat gedaagden uitsluitend € 10.000 ten titel van schadevergoeding hebben gevorderd voor de schade die zij stellen te hebben geleden door het handelen van [eiser 1] . Ook staat vast dat de Commissie deze vordering heeft afgewezen, omdat het causaal verband tussen de schade en de klachten onvoldoende vast stond. Op dit punt is het advies niet onnavolgbaar.
13. Vervolgens veroordeelt de Commissie [eiser 1] echter tot vergoeding van het door gedaagden betaalde honorarium van € 16.276,-. Uit de bewoording van de Commissie blijkt dat het bedrag kennelijk niet ten titel van schadevergoeding wordt toegewezen (zie r.o. 1.13). Eisers hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat de Commissie met deze beslissing buiten de rechtsstrijd van partijen getreden is. Zij heeft immers meer toegewezen dan door gedaagden is gevorderd en op een grond die niet door gedaagden is aangevoerd.
14. Gedaagden hebben aangevoerd dat de Geschillencommissie de bevoegdheid om een dergelijke afwijkende beslissing te nemen ontleent aan artikel 18 lid 2 van het Reglement. Hierin staat dat de Commissie naast het beslissen over de gegrondheid van de klacht (onder meer) ook een betalingsregeling mag opleggen en verder
iedere andere beslissingmag nemen die zij redelijk en billijk acht ter beëindiging van het geschil. Dit impliceert dat zij ook beslissingen mag nemen waar partijen niet om hebben verzocht. Nu partijen zelf gekozen hebben voor geschilbeslechting door de Commissie, is gebondenheid aan haar bevoegdheden in beginsel het uitgangspunt.
15. Het voorgaande ontslaat de Commissie er echter niet van dat zij de algemene beginselen van een behoorlijk proces in acht dient te nemen. Met oog op het essentiële beginsel van hoor en wederhoor, had de Commissie haar voornemen om een beslissing te nemen die buiten het partijdebat viel, aan partijen kenbaar moeten maken en hen in de gelegenheid moeten stellen hier op te reageren. Dit heeft de Commissie nagelaten.
16. Hier past ook bij dat de Commissie had behoren aan te geven op welke rechtsgrond zij voornemens was haar beslissing te nemen. Door de aard van de procedure bij de Commissie, die overwegend het karakter heeft van (alternatieve) rechtspraak, mag van de Commissie immers worden verwacht dat zij haar adviezen deugdelijk motiveert. Zie hierover ook HR 20 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5890, r.o. 3.4. Uit het advies blijkt niet op welke grond zij [eiser 1] in de vergoeding van het honorarium veroordeelt. Op dit punt is de Commissie in haar motivering tekortgeschoten.
17. Door voornoemd nalaten (zowel op gebied van hoor en wederhoor als in haar motiveringsplicht) heeft de Commissie een verrassingsbeslissing genomen, waarop partijen niet beducht hoefden te zijn. Eisers zijn hierdoor ernstig in hun belangen geschaad, nu zij geen verweer hebben kunnen voeren tegen de grondslag en de hoogte van de toegekende vergoeding. Dit maakt dat de gebondenheid van eisers aan het advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De vordering van eiser wordt dan ook toegewezen.
18. Gelet op het voorgaande wordt de vordering in reconventie afgewezen.
Geen vervangingsbeslissing op grond van artikel 7:904, lid 2 BW
19. Ingevolge artikel 7:904 lid 2 BW kan de kantonrechter na vernietiging van een bindend advies van een derde een vervangende beslissing nemen, tenzij uit de overeenkomst of de aard van de beslissing voortvloeit dat zij op andere wijze moet worden vervangen.
19. Vanwege de aard en de complexiteit van het geschil, leent deze zaak zich niet voor een vervangende beslissing binnen deze procedure door de kantonrechter. Gedaagden hebben hier niet om verzocht. Evenmin hebben zij hiertoe voldoende gesteld en onderbouwd. Van de bevoegdheid om een vervangende beslissing te nemen maakt de kantonrechter daarom geen gebruik .
21. Ten overvloede overweegt de kantonrechter als volgt. Het advies van de Commissie houdt weliswaar geen stand, maar het oordeel van het Hof van Discipline blijft overeind. Het Hof van Discipline heeft geoordeeld dat [eiser 1] in zijn dienstverlening aan cliënten niet heeft gehandeld zoals van een vakbekwaam advocaat mag worden verwacht en dat er bovendien sprake was van een opeenvolging van fouten gedurende het gehele traject dat [eiser 1] gedaagden bijstond. Het ligt dan ook in de rede dat eisers het in rekening gebrachte honorarium heroverwegen en bezien of matiging van het honorarium een gepaste manier is om het voortdurende geschil te beëindigen.
Proceskosten
22. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden gedaagden met de proceskosten belast. Vanwege de samenhang tussen de conventie en de reconventie, worden de proceskosten in reconventie begroot op nihil.
BESLISSING
De kantonrechter:
In conventie:
I. vernietigt het advies van de Geschillencommissie Advocatuur van 27 oktober 2021 met zaaknummer 12732/20472;
II. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten in conventie, tot op heden aan de zijde van eisers als volgt begroot:
exploot € 107,29
salaris € 498,00
griffierecht € 128,00
-------------------- +
totaal € 733,29
voor zover van toepassing, inclusief btw;
III. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de kosten die na deze procedure aan de zijde van eisers ontstaan en die worden begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
IV. verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie:
VI. wijst de vordering in reconventie af:
VII. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten in reconventie, welke worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.J. Evers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.