ECLI:NL:RBAMS:2022:4831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/720976 / KG ZA 22-680
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving van minderjarige kinderen op scholen in nieuwe woonplaats na verhuizing

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw heeft verzocht om vervangende toestemming om de kinderen in te schrijven op scholen in haar nieuwe woonplaats, [woonplaats 1], na haar verhuizing. De man, die het niet eens was met deze inschrijving, heeft verweer gevoerd en zelf een tegenvordering ingediend om de kinderen op scholen in [plaats] in te schrijven.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar het belang van de kinderen en de huidige zorgregeling. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw en de zorgregeling houdt in dat zij om de week bij hun ouders verblijven. De rechter heeft vastgesteld dat de vrouw eerder toestemming had gekregen om met de kinderen te verhuizen en dat het in het belang van de kinderen is dat zij samen naar school gaan. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de praktische uitvoerbaarheid van de zorgregeling en de nabijheid van de scholen bij de woonplaats van de moeder belangrijke factoren zijn.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vrouw vervangende toestemming verleend om de kinderen in te schrijven op de scholen in [woonplaats 1]. De tegenvordering van de man is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag en de noodzaak om in het belang van de kinderen te handelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/720976 / KG ZA 22-680 DvH/MAH
Vonnis in kort geding van 17 augustus 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 3 augustus 2022,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J.N. Koek te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.M.E. Hoekstra te Hoorn.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op 10 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter, in aanwezigheid van de griffier, in het gebouw van de rechtbank met de kinderen van partijen gesproken.
1.2.
Bij de zitting op 11 augustus 2022 waren partijen met hun advocaten aanwezig. De vrouw heeft de dagvaarding toegelicht en de man de tegenvordering (reconventie). Partijen hebben over en weer verweer gevoerd, de man mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die in 2018 definitief is geëindigd. Zij hebben samen twee minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010; en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011.
2.2.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.3.
Sinds juli 2020 houdt de zorgregeling in dat de kinderen de ene week bij hun moeder verblijven en de andere week bij hun vader, met als wisselmoment de vrijdagavond. Dit is bevestigd in een beschikking van deze rechtbank van
8 september 2021. Op dat moment woonden partijen ieder in een eigen huurwoning, dicht bij elkaar, op [locatie] in [plaats] .
2.4.
In die beschikking is tevens aan de vrouw vervangende toestemming verleend om met ingang van 1 oktober 2021 met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats 1] en hen daar in te schrijven. Haar verzoek om de kinderen met ingang van schooljaar 2022/2023 in te schrijven op scholen in [woonplaats 1] is afgewezen door de rechtbank, die in dat verband het volgende heeft overwogen:
“4.10 Het oudste kind van partijen, [minderjarige 1] , gaat met ingang van het volgend schooljaar naar groep 8. Een verhuizing naar [woonplaats 1] waarbij de minderjarigen met ingang van komend schooljaar zouden moeten wisselen van school wordt met name voor [minderjarige 1] onwenselijk geacht. Tegen dat licht zou de gewenste verhuizing van de moeder niet in het belang van in ieder geval [minderjarige 1] zijn. De moeder heeft haar plannen en haar verzoek echter gewijzigd in die zin dat bij toestemming tot verhuizing de beide kinderen in [plaats] op hun school zullen blijven tot het eerstvolgende schooljaar 2022/2023 en de huidige co-ouderschapsregeling het komend jaar gehandhaafd zal blijven. Zij heeft zich ook bereid verklaard om de minderjarigen naar school te brengen vanuit [woonplaats 1] .
(…)
Inschrijving scholen
4.12. (…)
Van de ouders wordt verwacht dat zij het komende jaar in onderling overleg – in het belang van hun kinderen – hierover overeenstemming bereiken.
Zorgregeling
(…)
4.14.
Gelet op het gewijzigde petitum van de vrouw dat zij het komende schooljaar de minderjarigen op de huidige school wil laten, en haar standpunt tijdens de mondelinge behandeling dat de zorgregeling (week op week af) voorlopig gecontinueerd kan worden, zal de rechtbank in die zin beslissen. Niet gebleken is dat dit het komende schooljaar niet in het belang van de minderjarigen is. De reistijd [woonplaats 1] - [plaats] ziet de rechtbank niet als een onoverkomelijk bezwaar.
4.15
Nu het verzoek van de man tot bepaling van het hoofdverblijf bij hem wordt afgewezen en gelet op het voorgaande is het verzoek van de man tot wijziging van de zorgregeling naar een weekendregeling voor de vrouw niet meer aan de orde.
4.16
Voor wat betreft de omgang vanaf het schooljaar 2022-2023 alsmede de vakantieregeling gaat de rechtbank ervan uit dat partijen dit in onderling overleg zullen afspreken zoals zij tot nu toe ook steeds hebben gedaan.”
2.5.
Vervolgens is de vrouw naar [woonplaats 1] verhuisd en wordt de zorgregeling uitgevoerd conform de beschikking van 8 september 2021.
2.6.
De kinderen zitten (in ieder geval tot deze zomer) op een basisschool op [locatie] , [plaats] . [minderjarige 1] is 12 jaar en gaat na de zomer naar de brugklas, [minderjarige 2] is 10 jaar en gaat na de zomer naar groep 7.
2.7.
Vanaf begin 2022 heeft de vrouw de man verzocht om toestemming om de kinderen met ingang van schooljaar 2022/2023 op scholen in [woonplaats 1] in te schrijven. Medio april 2022 heeft de man toestemming gegeven om [minderjarige 1] in te schrijven op een middelbare school in [woonplaats 1] , maar deze toestemming heeft hij later weer ingetrokken. De man weigert toestemming te geven om [minderjarige 2] in te schrijven op een basisschool in [woonplaats 1] . De vrouw heeft [minderjarige 1] ingeschreven op het [naam school 2] in [woonplaats 1] . De man heeft [minderjarige 1] ingeschreven op het [naam school 1] in [plaats] .
2.8.
Bij e-mail van 7 juli 2022 heeft de basisschool op [locatie] aan partijen bericht een melding te doen bij Veilig Thuis, met de volgende motivering:
“Op dit moment weten de jongens niet waar zij wonen en naar school gaan volgend schooljaar. Dit zorgt voor zo’n onrustige en onveilige situatie, dat wij ons genoodzaakt voelen om een melding te doen. Ons doel is dat de hulpverlening hierdoor versneld op gang komt.”.
2.9.
Onder verwijzing naar die melding heeft de man bij e-mail van 9 juli 2022 een beroep gedaan op de vrouw om de keuze van de kinderen, te weten naar school gaan in [plaats] , te respecteren. Verder stelt hij voor dat de kinderen voortaan alleen in het weekend bij de vrouw in [woonplaats 1] zijn. De vrouw heeft op 13 juli 2022 geantwoord dat de kinderen na de zomer in [woonplaats 1] naar school gaan.
2.10.
Op 25 juli 2022 heeft de vrouw bij de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek ingediend om vervangende toestemming voor inschrijving op scholen in [woonplaats 1] en daarmee samenhangend een wijziging van de zorgregeling (om het weekend bij de man) en verhoging van de kinderalimentatie.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert vervangende toestemming om [minderjarige 2] in te schrijven op basisschool [naam school 3] in [woonplaats 1] en [minderjarige 1] – voor zover nog nodig – op het [naam school 2] in [woonplaats 1] , met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert vervangende toestemming om [minderjarige 1] in te schrijven op het [naam school 1] in [plaats] .
4.2.
De vrouw voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Het gaat hier om een geschil omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag over minderjarige kinderen. Op grond van artikel 1:253a BW neemt de rechter in dergelijke gevallen een beslissing die in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2.
De zomervakantie in regio Midden (waar [woonplaats 1] onder valt) eindigt op
21 augustus 2022 en in regio Noord (waar [plaats] onder valt) op 28 augustus 2022. Een beslissing over dit geschilpunt is in de bodemprocedure, die op 25 juli 2022 door de vrouw is gestart, op zijn vroegst in september 2022 te verwachten. In het belang van de kinderen en hun ouders dient er echter vóór het begin van het nieuwe schooljaar duidelijkheid te komen over de plaats waar de kinderen naar school zullen gaan. Daarmee is het spoedeisend belang bij de vorderingen in dit kort geding gegeven.
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het is jammer dat partijen het niet eens kunnen worden over de plaats waar de kinderen naar school zullen gaan, terwijl dit bij uitstek een beslissing is die door de ouders gezamenlijk moet worden genomen. Uiteraard speelt een eventuele wens van een kind – bij een 12-jarige meer dan bij een 10-jarige – een rol bij die beslissing, maar die is niet doorslaggevend. Door zich te beroepen op de vermeende keuze van het kind legt een ouder een veel te zware last op de schouders van het kind. Ook een 12-jarige kan de consequenties van een schoolkeuze nog niet geheel overzien. En zeker als – zoals hier – de ouders een tegenovergestelde opvatting hebben over de vermeende wens van het kind, kan het kind behoorlijk in de knel raken. Dat lijkt op grond van de over en weer overgelegde stukken in ieder geval bij [minderjarige 1] het geval.
5.4.
Dit zo zijnde zal de voorzieningenrechter de knoop moeten doorhakken.
5.5.
De man heeft enkele voordelen van de scholen in [plaats] benoemd en de vrouw die van de scholen in [woonplaats 1] , maar er zijn geen overtuigende aanwijzingen dat een van de scholen die de ouders op het oog hebben ongeschikt is. De kinderen hebben op de mogelijke nieuwe scholen gekeken en vinden ze alle leuk. Van de huidige schoolvrienden van [minderjarige 1] gaat niemand naar het [naam school 1] . Dus zowel daar als op het [naam school 2] zal hij nieuwe vrienden moeten maken. Wat dit betreft maakt [plaats] of [woonplaats 1] dus niet uit.
5.6.
Om de volgende redenen valt de beslissing, gelet op het belang van de kinderen, uiteindelijk uit in het voordeel van [woonplaats 1] .
5.7.
Allereerst wijzen het feit dat de kinderen hoofdverblijf hebben bij hun moeder en dat de rechter toestemming heeft gegeven voor verhuizing naar [woonplaats 1] in beginsel al in die richting, evenals de hiervoor onder 2.4 weergegeven overwegingen in de beschikking van 8 september 2021.
5.8.
Daar komt bij dat als [minderjarige 1] naar het [naam school 1] zou gaan, zijn leven zich niet in twee maar in drie werelden zou gaan afspelen: [plaats] (waar de school is), [locatie] (waar vader woont) en [woonplaats 1] (waar moeder woont). Dat is erg veel.
5.9.
Ook is duidelijk geworden dat er na school bij moeder meer aandacht voor en toezicht op de kinderen is dan bij vader. De man werkt full time (van 10:00 tot 16:00 à 17:00 uur), de kinderen zijn bij hem na school dikwijls alleen thuis. De vrouw werkt drie dagen per week, waarvan een in het weekend. Zij heeft opvang (door haar ouders of een vriendin) geregeld voor de kinderen als zij zelf niet thuis is. Dat toezicht is temeer van belang omdat de huidige basisschool zorgen heeft uitgesproken over (lastig) gedrag van beide jongens.
5.10.
Belangrijk is ook wat praktisch uitvoerbaar is. Op verzoek van de voorzieningenrechter hebben partijen hierover tijdens een schorsing gesproken en afspraken gemaakt – - wat een positieve ontwikkeling is - voor het geval in het vonnis wordt gekozen voor scholen in [woonplaats 1] , te weten:
- de kinderen zijn 1 dag door de week bij de man, bijvoorbeeld dinsdag of donderdag; hij haalt ze dan uit school en brengt ze om 21:00 uur bij de vrouw;
- de kinderen zijn een weekend per 2 weken bij de man; de vrouw brengt ze vrijdag uit school naar de man en hij brengt ze zondag om 21:00 uur bij de vrouw.
Voor de situatie dat de kinderen in [plaats] naar school zouden gaan hebben partijen ter zitting geen overeenstemming kunnen bereiken over de praktische uitvoering. Anders dan de man meent, ligt in de beschikking van 8 september 2021 niet besloten dat de vrouw in die situatie de kinderen in de week dat de kinderen bij haar zijn, moet brengen en halen. Dat zij daartoe niet bereid is, en dat de ouders in haar visie die taak gezamenlijk op zich zouden moeten nemen, is niet onbegrijpelijk, zeker niet in het licht van de omstandigheid dat de man de kinderalimentatie kennelijk al maanden niet betaalt. Ook in dit licht bezien, lijkt [woonplaats 1] de betere optie.
5.11.
Eveneens positief is overigens dat partijen ter zitting hebben afgesproken dat er een ouderschapstraject moet komen om hun onderlinge communicatie te verbeteren. Mocht het op 16 augustus 2022 geplande kennismakingsgesprek bij Veilig Thuis Utrecht daarvoor geen opties opleveren, dan zal de vrouw partijen binnen een week aanmelden bij het wijkteam in [woonplaats 1] .
5.12.
De conclusie is dat vervangende toestemming zal worden verleend voor inschrijving van [minderjarige 1] op het [naam school 2] in [woonplaats 1] en dat de tegenvordering (inschrijving op het [naam school 1] ) wordt afgewezen. Bijkomend (maar niet doorslaggevend) voordeel voor [minderjarige 1] is dat de fietsafstand van moeders huis naar het [naam school 2] slechts 5 minuten bedraagt tegenover ongeveer 40 minuten van vaders huis naar het [naam school 1] .
5.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat ook vervangende toestemming zal worden verleend voor inschrijving van [minderjarige 2] op basisschool [naam school 3] in [woonplaats 1] . Het is immers in zijn belang en ook de wens van zowel ouders als kinderen dat de jongens in dezelfde plaats naar school gaan. De man heeft ter zitting verklaard dat hij de verhuizing ingrijpend vond voor de kinderen en dat hij daar bovenop een wijziging van school voor [minderjarige 2] erg heftig zou vinden, maar dat hij ook van mening is dat de jongens bij elkaar moeten blijven; dus als [minderjarige 1] in [woonplaats 1] op school zou gaan, dan [minderjarige 2] ook.
5.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten zowel in conventie als in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In hetgeen de vrouw heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding af te wijken van deze hoofdregel.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
verleent aan de vrouw vervangende toestemming om [minderjarige 2] op basisschool [naam school 3] in [woonplaats 1] in te schrijven en [minderjarige 1] – voor zover nog nodig – op het [naam school 2] in [woonplaats 1] ,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
weigert de gevraagde voorziening,
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MAH