ECLI:NL:RBAMS:2022:4824

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
13/845075-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam over schuldwitwassen met betrekking tot verduistering door vennootschappen

Op 15 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De zaak is voortgekomen uit een aangifte van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van vermoedelijke verduistering door vennootschappen die gelieerd zijn aan de (ex-)echtgenoot van de verdachte. De verdachte, geboren in 1980, was samen met haar (ex-)echtgenoot betrokken bij een complexe financiële constructie waarbij aanzienlijke geldbedragen, afkomstig uit misdrijf, zijn gewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 6 december 2015 tot en met 16 april 2020 gebruik heeft gemaakt van verschillende geldbedragen, waaronder een hypothecaire lening van € 448.000,- en betalingen ten behoeve van haar woning, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze gelden uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 180 uur. Tevens is het woonhuis van de verdachte verbeurd verklaard, omdat dit gedeeltelijk is gefinancierd met gelden die uit misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845075-17 (Promis)
Datum uitspraak: 15 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 april 2021 (regiezitting), 16, 18 en 19 mei 2022 (inhoudelijke behandeling) en 15 augustus 2022 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J.J. Schutte en van wat verdachte en haar raadsman, mr. J.B. Boone, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Op 4 mei 2016 heeft de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) aangifte gedaan bij het Functioneel Parket te Amsterdam van vermoedelijke verduistering van door obligatiehouders ingelegde gelden door [BV 1] en [BV 2] De aangifte van de AFM en het hieruit voortvloeiende strafrechtelijk onderzoek Icarus hebben geleid tot de verdenking dat [(ex-)echtgenoot] , de (ex-) echtgenoot van verdachte (hierna: [(ex-)echtgenoot] ), zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering dan wel oplichting door middel van de handelspraktijken van [BV 1] , [BV 2] , [BV 3] en [BV 4] , welke vennootschappen (al dan niet middellijk) toebehoren aan [(ex-)echtgenoot] . Daarnaast is er tegen hem en tegen verdachte een verdenking van witwassen ontstaan. In dit vonnis wordt de verdenking tegen verdachte besproken.
Er wordt gelijktijdig vonnis gewezen in de zaak tegen [(ex-)echtgenoot]
Verdachte en [(ex-)echtgenoot] woonden sinds 2006 samen en zijn in 2016 getrouwd. Zij hebben samen vier kinderen. Op 20 september 2013 heeft [(ex-)echtgenoot] het woonhuis aan de [adres 2] gekocht voor € 465.000,-. Per 15 september 2014 hebben verdachte en [(ex-)echtgenoot] zich ingeschreven op dit adres. De woning is voor ten minste € 400.000,- verbouwd. Op 3 maart 2015 is het economisch eigendom van de woning voor € 475.000,- verkocht aan verdachte. Op 20 januari 2016 vond de juridische levering van de woning aan verdachte plaats. In januari 2017 zijn verdachte en [(ex-)echtgenoot] naar eigen zeggen gescheiden van tafel en bed. [(ex-)echtgenoot] heeft zich per 1 september 2017 laten inschrijven op het adres [adres 3] , het inpandige gastenverblijf. Verdachte heeft zich per 4 oktober 2017 weer laten inschrijven op het adres [adres 4] en is per 7 juni 2021 ingeschreven op een adres in [woonplaats 1] . [(ex-)echtgenoot] heeft vanaf maart 2015 geen looninkomsten meer. Verdachte en [(ex-)echtgenoot] hebben veel schulden uit het verleden die door incassobureaus en deurwaarders werden geïnd.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat zij zich, samen met anderen of alleen, heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van acht geldbedragen, met een totaalbedrag van € 626.667,93, in de periode van 15 mei 2014 tot en met heden.
De volledig tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De verdenking houdt in dat verdachte zich samen met anderen of alleen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen, omdat er betalingen zijn gedaan ten behoeve van verdachte met gelden waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die afkomstig waren uit enig misdrijf.
De betalingen waarover het gaat zijn gedaan vanuit een van de vennootschappen van [(ex-)echtgenoot] . Het betreft de vennootschappen [BV 2] , [BV 3] en [BV 4] en de Luxemburgse vennootschap [naam 4] De betalingen zijn onder te verdelen in een hypothecaire lening aan verdachte, betalingen ten behoeve van het woonhuis van verdachte in [woonplaats 2] en betalingen aan schuldeisers van de éénmanszaak van verdachte, genaamd [naam 1] .
4.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in ieder geval ten aanzien van het eerste geldbedrag van € 448.000,- is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. Zij moet redelijkerwijs hebben vermoed dat de constructie met de hypotheek, die door [(ex-)echtgenoot] was opgezet, niet deugde.
Als de rechtbank bewezen vindt dat de gelden waarmee de andere betalingen zijn verricht ook afkomstig zijn van door [(ex-)echtgenoot] gepleegde oplichting, dan kan het witwassen ook worden bewezen voor een klein deel van de tenlastegelegde € 110.207,48, namelijk voor een geldbedrag van € 8.688,85, en voor het tenlastegelegde bedrag van € 2.700,-. De officier van justitie leidt uit het dossier af dat verdachte het artikel in het Financieele Dagblad met de titel ‘AFM vermoedt gesjoemel met zonneparkbelegging’ in de week na de publicatie van 26 november 2015 heeft gelezen. Van de betalingen die na die kennisneming zijn gedaan - dit zijn voornoemde geldbedragen - moest verdachte redelijkerwijs vermoeden dat het geld waarmee is betaald, van misdrijf afkomstig was.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet op het witwassen bij verdachte ontbreekt. De raadsman heeft ter onderbouwing vier uitspraken in tegen verdachte gevoerde civiele procedures overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat verdachte niet op de hoogte was van bepaalde gedragingen van [(ex-)echtgenoot] en van door hem gedane transacties, waaronder de constructie met de hypotheek. Verdachte dient wegens gebrek aan wettig bewijs te worden vrijgesproken, althans wegens gebrek aan overtuiging van verdachtes schuld.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
De herkomst van de gelden en de besteding daarvan
De rechtbank veroordeelt [(ex-)echtgenoot] , bij gelijktijdig vonnis voor grootschalige oplichting van obligatiehouders en gewoontewitwassen. [1] De rechtbank overweegt in dat vonnis dat de gelden die op de bankrekeningen van de genoemde vennootschappen van [(ex-)echtgenoot] staan in ieder geval grotendeels uit misdrijf, namelijk oplichting, afkomstig zijn en dat de tenlastegelegde betalingen daarom telkens mogelijk niet in het geheel, maar in ieder geval wel grotendeels zijn gedaan met gelden die een criminele herkomst hebben.
Ook heeft de rechtbank (in r.o. 4.2.5) het volgende overwogen [2] :
“(…) Samenvatting van de aan de vennootschappen verstrekte obligatieleningen en de uitgaven door de vennootschappen
Na samenvoeging van de verschillende geldstroomoverzichten per vennootschap ontstaat het volgende (totaal)overzicht van de ontvangen/aangetrokken bedragen en de totale bestedingen/uitgaven van de aan verdachte gelieerde vennootschappen: [3]
Hieruit blijkt dat de door de obligatiehouders aan de vennootschappen van verdachte uitgeleende bedragen grotendeels niet zijn besteed aan de groene doelen waarvoor de gelden waren bestemd, maar vooral zijn aangewend om rente en aflossing te betalen aan obligatiehouders en voor privéuitgaven van verdachte dan wel aan hem gelieerde personen of rechtspersonen.
Een nadere analyse van een aantal specifieke posten kan als volgt worden samengevat: [4]
- er is per saldo een bedrag van € 6.757.436,45 aangetrokken door middel van obligaties en leningen.
- er is € 1.104.099,79 overgemaakt aan overige aan verdachte gelieerde rechtspersonen waaronder [naam 4] , [naam 2] en [naam 3] .
- per saldo is er een bedrag van € 18.500,- overgeboekt naar de bankrekening van [verdachte] , de (ex-)echtgenote van verdachte.
- in totaal is er € 1.960.089,01 betaald aan rente en aflossingen.
- een bedrag van € 408.340,57 is betaald aan deurwaarders, advocaten, incassobureaus.
- in totaal is per saldo € 152.310,36 contant opgenomen.
-
- een bedrag van € 1.485.755,26 is gebruikt voor privéuitgaven waaronder:
o € 653.403,92 voor de aankoop/verbouwing/betaling hypotheekrente van de woonboerderij van verdachte;
o € 316.351,27 aan pinbetalingen;
o € 50.990,- aan betalingen aan gedupeerden naar aanleiding van een veroordeling van verdachte in 2001;
o € 45.210,- aan schenkingen aan een dochter uit een eerdere relatie;
o € 39.105,49 aan verlies op beleggingen bij de Saxobank met gelden van [BV 1] en [BV 4] ;
o € 160.000,- aan overboekingen aan [naam 5] , een handelsplatform voor beleggingsproducten in het Verenigd Koninkrijk;
o € 27.500,- aan betalingen voor een Camper Chevrolet en een Volvo. (…)”
4.4.2.
Wetenschap van verdachte
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de aan haar tenlastegelegde betalingen werden gedaan met gelden die afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier is bewezen dat verdachte bij een aantal betalingen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden waarmee de betalingen zijn gedaan, uit misdrijf afkomstig waren. Hierbij is van belang dat er vanaf medio 2014 aanwijzingen waren dat de door verdachte ten verweer aangevoerde geruststelling door [(ex-)echtgenoot] dat hij - kort gezegd - in al hun geldbehoefte zou kunnen voorzien door steeds aandelen in de beursvennootschap [naam 6] te verkopen, wat daar verder ook van zij, niet klopte. Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting volgt dat facturen voor privébestedingen door de aan verdachte gelieerde stichting zijn voldaan omdat zij, noch [(ex-)echtgenoot] , dat geld zelf voorhanden had. [5] Daarbij was er eind 2014/begin 2015 beslag gelegd op het woonhuis omdat [(ex-)echtgenoot] niet kon voldoen aan een betalingsregeling met betrekking tot een schadevergoeding die in een eerdere veroordeling van [(ex-)echtgenoot] voor grootschalige oplichting aan een gedupeerde belegger was toegekend. [6] Verdachte was van zowel de eerdere veroordeling als het beslag op het huis waar zij woonden, op de hoogte. Er was dan ook voldoende aanleiding voor verdachte om te twijfelen aan de verklaring van [(ex-)echtgenoot] over de herkomst van de gelden die (mede) ten behoeve van verdachte werden besteed. Dat zij ook moest vermoeden dat dat geld uit misdrijf afkomstig was leidt de rechtbank af uit haar kennisneming van de inhoud van het artikel: ‘AFM vermoedt gesjoemel met zonneparkbelegging’ in het Financieele Dagblad. In voornoemd artikel waarschuwt de AFM consumenten voor de handelspraktijken van [BV 2] en [naam 6] waar [(ex-)echtgenoot] de leiding heeft. De AFM betwijfelt of alle door obligatiehouders ingelegde gelden in [BV 2] ook daadwerkelijk gebruikt worden voor de beleggingen in Duitse zonneparken en stelt dat meer dan de helft van de ingelegde gelden zijn weg heeft gevonden naar de bestuurder van dit bedrijf en aan hem gelieerde entiteiten en personen. [7] Verdachte heeft dit artikel in ieder geval in de week na de publicatie op 26 november 2015, dus uiterlijk op 6 december 2015, gelezen. [8] Gezien deze omstandigheden had het in elk geval vanaf 6 december 2015 op de weg van verdachte gelegen om na te gaan welke inkomsten er op welke wijze werden gegenereerd door de vennootschappen en welke bestemming deze inkomsten dan hadden. Door te accepteren dat er door de vennootschappen betalingen werden gedaan voor privézaken of voor aflossingen van haar vroegere schulden, terwijl zij moest vermoeden dat het geld van oplichting afkomstig was, heeft zij zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen.
4.4.3.
De witgewassen geldbedragen
Voor de geldbedragen die hierna worden besproken geldt dat zij zijn gebruikt ten behoeve van verdachte, nadat zij kennis had genomen van voornoemd artikel in het Financieele Dagblad. Zoals hiervoor overwogen had verdachte bij het gebruik van deze gelden redelijkerwijs moeten vermoeden dat zij uit misdrijf afkomstig waren, waardoor zij zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van deze gelden. De rechtbank zal de tenlastegelegde periode van 15 mei 2014 tot en met heden inkorten. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen vanaf het moment dat zij kennis heeft genomen van het krantenartikel tot aan de eerste zittingsdatum waartegen zij was gedagvaard. Dit is de periode van 6 december 2015 tot en met 16 april 2020.
4.4.3.1. Een hypothecaire lening en betalingen ten behoeve van het woonhuis in [woonplaats 2]
- een geldbedrag van € 448.000,- (hypotheekverstrekking aan verdachte via [naam 4] )
Op 20 september 2013 heeft [(ex-)echtgenoot] de woning aan de [adres 2] gekocht. [9] Hiervan heeft hij op 3 maart 2015 het economisch eigendom voor € 475.000,- verkocht aan verdachte. [10] De koopprijs is betaald doordat verdachte de hypothecaire geldlening van [(ex-)echtgenoot] bij de ING Bank ad € 452.651,- heeft overgenomen alsmede door het door [(ex-)echtgenoot] verstrekken van een geldlening aan verdachte. De schuldoverneming had evenwel uitsluitend interne werking aangezien de bank niet wilde meewerken aan schuldovername.
De rechtbank heeft in voornoemd vonnis van [(ex-)echtgenoot] bewezenverklaard dat hij € 497.593,95 heeft ontvangen op de bankrekening van [BV 4] door [naam 7] op te lichten. Dit ontvangen geld betreft een lening van [naam 7] aan [BV 4] [11] Op de dag dat het geldbedrag van de lening werd gestort op de bankrekening van [BV 4] , op 30 december 2015, werd het grotendeels (namelijk € 450.000,-) onder vermelding van ‘Loan agreement’ overgemaakt naar de bankrekening van [naam 4] .in Luxemburg [12] , waarvan [(ex-)echtgenoot] de uiteindelijk gerechtigde is. [13] Vervolgens is er drie weken later door [naam 4] een hypothecaire lening verstrekt aan verdachte van € 475.000,-. Op 20 januari 2016 vond de juridische levering van de woning in [woonplaats 2] aan verdachte plaats en werd de hypotheek van [(ex-)echtgenoot] bij de ING Bank afgelost. [14] Het door [naam 7] aan [BV 4] geleende geld is dus doorgestort en besteed aan een lening voor verdachte zodat zij de woning van [(ex-)echtgenoot] kon kopen. Verdachte heeft daarmee het geld dat van misdrijf afkomstig was gebruikt.
Zoals hiervoor is overwogen vindt de rechtbank dat verdachte moest vermoeden dat het geld dat afkomstig was van [(ex-)echtgenoot] van misdrijf afkomstig was. In dit geval is het geld niet direct door [(ex-)echtgenoot] versterkt maar door het aan hem gelieerde [naam 4] en verdachte heeft weersproken dat zij destijds wist dat [naam 4] aan [(ex-)echtgenoot] was gelieerd. De rechtbank vindt dit ongeloofwaardig.
Verdachte heeft verklaard dat zij destijds in paniek was omdat de ING Bank de hypotheek van [(ex-)echtgenoot] wilde opzeggen die betrekking had op het woonhuis waar zij het economisch eigendom van had en dat verdachte wist dat zij vanwege haar eigen schuldenlast en haar beperkte inkomen geen hypothecaire lening bij een reguliere bank zou kunnen krijgen. [(ex-)echtgenoot] heeft haar toen twee dagen later gezegd dat hij via een investeringsmaatschappij een lening voor haar kon krijgen waarmee zij de hypotheek van [(ex-)echtgenoot] kon aflossen en hij was bij het passeren van de hypotheekakte bij de notaris als gevolmachtigde van [naam 4] aanwezig. [15] Daarbij komt dat zij voor de lening bij [naam 4] geen werkgeversverklaring of opgaaf van haar schulden heeft hoeven verstrekken, zij was niet verplicht om rente op de lening te betalen en slechts gehouden tot terugbetaling van de lening indien op enig moment in de toekomst haar huis aan de Kastanjelaan in Lochem verkocht zou worden. [16] Naast de betrokkenheid van [(ex-)echtgenoot] geven ook deze onzakelijke omstandigheden voldoende aanleiding om te twijfelen aan de legale herkomst van het geld waarmee de hypothecaire lening is verstrekt.
-
- een geldbedrag van in totaal € 8.688,85,- (het tenlastegelegde geldbedrag is € 110.207,48)
Uit de bankanalyse van [BV 4] blijkt dat er tussen 13 augustus 2014 en 19 april 2016 in totaal € 110.207,48 is overgemaakt aan betalingen die zien op privéuitgaven ten behoeve van het woonhuis. Dit betreft onder andere betalingen aan [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] en [naam 11] . [17] [naam 12] van [naam 8] , de aannemer van de verbouwing van het woonhuis in [woonplaats 2] , heeft verklaard dat deze bedrijven werkzaamheden hebben uitgevoerd ten behoeve van deze verbouwing. [18] Vier van deze betalingen zijn gedaan nadat verdachte kennis heeft genomen van het artikel in het Financieele Dagblad. Dit zijn een spoedoverboeking naar [naam 9] van € 3.000,- op 9 februari 2016, een overboeking naar [naam 13] van € 3.100,- op 16 maart 2016, een spoedoverboeking naar [naam 14] (dakpannen) van € 1.588,85 op 22 maart 2016 en een overboeking naar [naam 9] van € 1.000,- op 19 april 2016. [19] Verdachte heeft verklaard dat [naam 9] de elektriciteit in het woonhuis heeft geïnstalleerd, dat [naam 13] een hek om het woonhuis heeft gezet en dat er nieuwe dakpannen op de schuur zijn gelegd. [20] Voor het totaalbedrag van deze gelden, € 8.688,85,-, geldt dat verdachte ervan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden uit misdrijf afkomstig waren.
- een geldbedrag van € 2.700,-
Uit de bankanalyse van [BV 3] blijkt dat er op 10 mei 2016 € 2.700,- is overgemaakt aan [naam 13] . [21] Ook voor dit geldbedrag geldt dat verdachte ervan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het van misdrijf afkomstig was.
4.4.3.2. Betalingen aan schuldeisers van eenmanszaak [naam 1]
Verdachte heeft vanaf 1 februari 2005 tot 2010 een eenmanszaak gehad, genaamd [naam 1] . [22] Voor onderstaande geldbedragen geldt dat zij zijn gebruikt ten behoeve van het aflossen van schulden van deze eenmanszaak en dus ten behoeve van verdachte, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden uit misdrijf afkomstig waren aangezien die gelden afkomstig waren van vennootschappen van [(ex-)echtgenoot] en zijn betaald na kennisneming door verdachte van het artikel in het Financieele Dagblad.
- een geldbedrag van in totaal € 14.384,10
Uit de bankanalyse van [BV 3] blijkt dat op 21 juli 2016 € 5.000,- en op 14 oktober 2016 € 9.384,10 is overgemaakt naar deurwaarder Wiggers inzake ‘dossier [nr] [naam 15] ’. [23]
Verdachte heeft verklaard dat dossier [nr] [naam 15] betrekking heeft op een misgelopen deal van haar eenmanszaak met [naam 16] . Zij vond dat [(ex-)echtgenoot] die rekeningen moest betalen omdat hij die deal had gesloten en zij het niet eens was met die deal. [24]
- een geldbedrag van in totaal € 4.000,- (het tenlastegelegde geldbedrag is € 14.000,-)
Uit de bankanalyse van [BV 4] blijkt dat meerdere betalingen zijn gedaan van de bankrekening van [BV 4] aan deurwaarder/incassobureau [naam 17] inzake het dossier [nr] . Twee van die betalingen zijn gedaan na 6 december 2015. Beide keren betreft het een betaling van € 2.000,-. De betalingen zijn gedaan op 19 februari 2016 en 6 september 2016. [25] Uit de vermelding van het dossiernummer in de overschrijvingen leidt de rechtbank af dat deze betalingen eveneens betrekking op de misgelopen deal tussen [naam 16] en de eenmanszaak van verdachte waarover verdachte heeft verklaard.
4.4.4.
De tenlastegelegde geldbedragen waarvan het witwassen niet is bewezen
Uit het dossier blijkt dat de overige tenlastegelegde geldbedragen voor 6 december 2015 zijn betaald. Voor deze betalingen geldt daarom dat niet is bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de gelden afkomstig waren uit een misdrijf. Verdachte wordt ten aanzien van deze geldbedragen daarom vrijgesproken van het witwassen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in de voetnoten bij r.o.4.4. bewezen dat verdachte
in de periode van 6 december 2015 tot en met 16 april 2020 in Nederland van
een geldbedrag van Euro 448.000,-, in de vorm van een lening via het Luxemburgse bedrijf [naam 4] ,
en
een geldbedrag van in totaal Euro € 8.688,85, (betalingen in verband met de verbouwing en/of de renovatie en/of het onderhoud en/of de inrichting van de woning (met bijbehorende tuin/grond) [adres 4] (a) te [woonplaats 2] en gefinancierd via het bedrijf [BV 4] )
en
een geldbedrag van Euro 2.700,-, (een betaling in verband met de verbouwing en/of de renovatie en/of het onderhoud en/of de inrichting van de woning (met bijbehorende tuin/grond) [adres 4] (a) te [woonplaats 2] en gefinancierd via het bedrijf [BV 3] )
en
een geldbedrag van in totaal Euro 14.384,10 (betalingen in verband met betalingsverplichting van eenmanszaak [naam 1] inzake dossier [nr] van deurwaarder/incassobureau [naam 17] via [BV 3] )
en
een geldbedrag van in totaal Euro 4.000,- (betalingen in verband met betalingsverplichting van eenmanszaak [naam 1] inzake dossier [nr] van deurwaarder/incassobureau [naam 17] via [BV 4] ),
gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

6.Strafoplegging

6.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen woonhuis verbeurd moet worden verklaard.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim € 477.000,- door gebruik te maken van gelden die uit misdrijf afkomstig waren. Dit is een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft geprofiteerd van het geld dat haar (ex-)echtgenoot door middel van oplichting had verkregen, waardoor vele mensen ernstig zijn gedupeerd. Zij hebben hun erfenis, pensioenvoorziening of spaargeld in rook zien opgaan. Verdachte heeft zich niet beziggehouden met de vraag waar dit geld van afkomstig was en alleen gehandeld uit eigen belang. Zij leefde met haar gezin in een riante verbouwde boerderij met twee luxe auto’s voor de deur. Toen bekend werd dat er mogelijk sprake was van onregelmatigheden bij de vennootschappen en de ING Bank de hypotheek van [(ex-)echtgenoot] wilde opzeggen, heeft zij geen onderzoek gedaan en zelfs meegewerkt aan een schimmige hypotheekconstructie met een Luxemburgse vennootschap van [(ex-)echtgenoot] . Dat rekent de rechtbank haar zeer aan.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de rechtbanken onderling hebben afgesproken voor fraudedelicten. In beginsel staat voor een dergelijk feit een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van enige maanden. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf, mede in het licht van die oriëntatiepunten, geen recht doet aan de ernst van de feiten.
In deze zaak is de redelijke termijn overschreden. Het heeft te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak en dat is niet aan verdachte te wijten. In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke termijn in de zaak van verdachte is gestart op 16 mei 2017. Dit is de dag waarop verdachte in deze zaak voor het eerst als verdachte is gehoord. Vanaf dat moment kon verdachte ervan uitgaan dat zij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel op 16 mei 2019 afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 5 augustus 2022 uitspraak. De redelijke termijn is dus met ruim drie jaar overschreden. De rechtbank zal vanwege deze overschrijding van de redelijke termijn en gezien de persoonlijke omstandigheid van verdachte dat zij de zorg heeft voor vier kinderen, geen onvoorwaardelijke, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van drie maanden. Daarnaast legt de rechtbank verdachte een taakstraf op van 180 uur.
De rechtbank zal het woonhuis met berging verbeurd verklaren. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van dit vonnis blijkt dat het huis in ieder geval gedeeltelijk is ge(her)financierd en verbouwd met gelden die afkomstig zijn uit enig misdrijf. Verdachte heeft gelden witgewassen ten behoeve van de financiering van dit woonhuis en de verbouwing ervan. Uit het dossier en op zitting is gebleken dat het woonhuis met berging aan verdachte toebehoort. Gezien het voorgaande zijn het woonhuis en de bijbehorende berging vatbaar voor verbeurdverklaring.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissingen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Verklaart verbeurd: een woonhuis en berging aan de [adres 2] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2022.

Voetnoten

1.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2022 met parketnummer: 13/845208-16.
2.Waar in dit citaat wordt gesproken over verdachte wordt daarmee [(ex-)echtgenoot] bedoeld.
3.AMB-081-05, p. 1 en 2.
4.AMB 083-01.
5.DOC-393 en DOC-372 p. 11/15, de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd.
6.V-05-02, p. 2.
7.DOC-256.
8.V-05-02, p. 2.
9.DOC-064.
10.DOC-065.
11.DOC-197, p. 3 t/m 12.
12.AMB-016-01, DOC-145, DOC-146, DOC-147, AMB-081-03 bijlage 29 en DOC-301.
13.DOC-257.
14.DOC-028 en DOC-065.
15.V-05-03, p. 3 en 4 en V-05-6, p. 7 en 8.
16.V-05-06, p. 10 en 12.
17.AMB-081-03 bijlage 59.
18.G12-01.
19.AMB-081-03, bijlage 59.
20.V05-03, p. 4 tot en met 6.
21.AMB-081-04 bijlage 28.
22.DOC-418 en DOC-426, p. 2.
23.AMB-081-04 bijlage 5.
24.V05-05, p. 5 tot en met 7.
25.AMB-081-03, bijlage 9.