ECLI:NL:RBAMS:2022:4811

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
9911906 CV EXPL 22-7290
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak met betrekking tot huurachterstand en oneerlijke bedingen in huurovereenkomst

In deze huurzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Custodian Vesteda Fund I B.V. (eiseres) en twee gedaagden, waarvan één in persoon is verschenen en de ander niet. De zaak betreft een huurachterstand die is ontstaan uit twee huurovereenkomsten die op 1 februari 2020 zijn aangegaan. De huurovereenkomsten zijn per 4 november 2020 beëindigd, maar niet alle verschuldigde huur is betaald. Vesteda vordert betaling van een hoofdsom van € 3.141,12, rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun betalingsverplichtingen.

De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat de bedingen in de huurovereenkomsten met betrekking tot rente en incassokosten oneerlijk zijn. De overeengekomen rente van 1% per maand en de buitengerechtelijke incassokosten zijn in strijd met de wettelijke bepalingen en leiden tot een onevenredig hoge schadevergoeding voor de verhuurder. Hierdoor heeft Vesteda geen recht op de gevorderde rente en incassokosten. De rechter heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van de hoofdsom en de proceskosten, maar heeft de vordering tot rente en incassokosten afgewezen. Tevens is er een betalingsregeling aangeboden aan gedaagde 1, waarbij Vesteda zich zal inspannen om gedaagde 2 te lokaliseren voor de uitvoering van het vonnis.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9911906 CV EXPL 22-7290
vonnis van: 22 augustus 2022 (bij vervroeging)
fno.: 991
vonnis van de kantonrechter
i n z a k e
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Custodian Vesteda Fund I B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: Vesteda
gemachtigde: Jongerius Gerechtsdeurwaarders/Juristen/Incasso B.V.
t e g e n

1.[gedaagde 1]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde 1]
procederend in persoon

2.[gedaagde 2]

zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde 2]
niet verschenen
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het procesdossier bestaat uit:
- de dagvaarding van 28 februari 2022, met producties;
- het antwoord van [gedaagde 1] ;
- het instructievonnis van 27 juni 2022;
- de dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2022. Voor Vesteda is [naam 1] namens de gemachtigde verschenen. [gedaagde 1] is in persoon verschenen, vergezeld door [naam 2] . [gedaagde 2] is niet verschenen. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
Tussen Vesteda enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds zijn op 1 februari 2020 twee huurovereenkomsten tot stand gekomen op grond waarvan Vesteda aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning aan het adres [adres] en de parkeerplaats [naam parkeerplaats] Parkeerplaats [nummer] verhuurde.
1.2.
In de huurovereenkomsten zijn in het kader van ‘In verzuim zijn / Boetebepaling’ de volgende bedingen opgenomen (artikel 13 van de huurovereenkomst ter zake de woning, respectievelijk artikel 19 van de huurovereenkomst ter zake de parkeerplaats):
2. Voor elk geval dat huurder in verzuim is met de tijdige en volledige betaling van een geldsom, is hij 1% rente per maand verschuldigd over de verschuldigde hoofdsom vanaf de vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening van de hoofdsom. Hierbij wordt een gedeelte van de maand als een volle maand aangemerkt.
(…)
4. Ingeval het tekortschieten bestaat uit de niet tijdige betaling van een geldsom en in verband met de incassering daarvan buitengerechtelijke kosten moeten worden gemaakt, worden deze hierbij bepaald op tenminste 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van € 125,--. Ingeval de buitengerechtelijke incasso door een gemachtigde c.q. raadsman/raadsvrouw geschiedt, worden deze bedragen vermeerderd met de door verhuurder aan zijn gemachtigde c.q. raadsman/raadsvrouw over de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigde omzetbelasting.
5. De aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ontstaat pas nadat de partij die tekortschiet schriftelijk door de andere partij is aangemaand, waarbij haar een redelijke termijn tot nakoming is gesteld en de nakoming binnen die termijn uitblijft.
1.3.
De huurovereenkomsten zijn per 4 november 2020 beëindigd.
1.4.
Niet alle verschuldigde huur is betaald.
Vordering en verweer
2. Vesteda vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van:
2.1. € 3.141,12
€ 3.141,12 aan hoofdsom;
2.2. € 424,93
€ 424,93 aan rente;
2.3. € 593,02
€ 593,02 aan buitengerechtelijke kosten;
2.4.
wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 28 februari 2022 tot de voldoening;
2.5.
de proceskosten.
3. Vesteda legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van het (tijdig) voldoen van de verschuldigde huur. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verkeren in verzuim. Vesteda maakt daarom aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim en op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
4. [gedaagde 1] voert aan dat zij met [gedaagde 2] in een gewelddadige relatie zat. Zij heeft hiervan melding gemaakt bij Vesteda en de politie. Zij moedigden [gedaagde 1] aan om te vertrekken. [gedaagde 1] is daarom per 1 april 2020 de woning uit gevlucht. [gedaagde 2] werkte tot 4 november 2020 niet mee aan beëindiging van de huurovereenkomst. Feitelijk heeft [gedaagde 1] maar twee maanden in de woning gewoond. [gedaagde 2] is met de noorderzon vertrokken en onbereikbaar. [gedaagde 1] vindt het onterecht dat Vesteda haar in plaats van [gedaagde 2] verantwoordelijk houdt voor de huur, terwijl Vesteda van de situatie afwist. [gedaagde 1] is slachtoffer van mishandeling en krijgt met deze procedure een trap na. Zij kan het bedrag ook niet betalen.
5. [gedaagde 2] is niet in het geding verschenen.
Beoordeling
6. [gedaagde 2] is niet verschenen. Tegen hem zal verstek worden verleend. Nu [gedaagde 1] wel is verschenen, wordt dit vonnis op grond van het bepaalde in artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook jegens [gedaagde 2] als een vonnis op tegenspraak beschouwd.
7. [gedaagde 1] en [gedaagde 1] zijn contractueel medehuurders. Dat betekent dat Vesteda zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 1] voor de gehele huurachterstand kan aanspreken. De huur kan daarom niet eindigen met enkel de opzegging van [gedaagde 1] . Dat [gedaagde 1] de woning vanwege de door haar aangevoerde omstandigheden al na twee maanden heeft moeten verlaten, hoe begrijpelijk ook, ontslaat haar niet van haar betalingsverplichting jegens Vesteda.
8. Nu de omvang van de huurachterstand niet is betwist kan deze worden toegewezen.
9. [gedaagde 1] en [gedaagde 1] zijn als consumenten aan te merken. Daarom moet de kantonrechter ambtshalve, dus ook als dat door partijen niet aan de orde is gesteld, onderzoeken of de bedingen die in die overeenkomst staan oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/13 EG.
10. In de huurovereenkomsten staan meerdere bedingen die zijn opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen, zodat deze zich lenen voor ambtshalve toetsing op oneerlijkheid. De bedingen die voor deze procedure van belang zijn, zijn geciteerd onder 1.2.
11. Geoordeeld wordt dat de geciteerde bedingen oneerlijk zijn, met als gevolg dat Vesteda, ook al doet zij geen beroep op die bedingen, geen aanspraak kan maken op wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Ter toelichting geldt het volgende.
12. De overeengekomen rente van 1% per maand ligt niet alleen ruim boven de wettelijke rente van artikel 6:119 BW, maar ook ruim boven de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW. De consument-huurder wordt op grond van het beding dan ook een onevenredig hoge schadevergoeding opgelegd. Vesteda heeft geen omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het beding niet oneerlijk is, zodat het beding als oneerlijk wordt aangemerkt.
13. Hetzelfde geldt in zekere zin voor de overeengekomen incassokosten. Vesteda kan op grond van het beding, ook bij het enkel onbetaald laten van één euro, minimaal € 125,00 incassokosten bij de consument-huurder in rekening brengen. Dat bedrag staat niet altijd in een redelijke verhouding tot de tekortkoming, waardoor het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen wordt verstoord ten nadele van de consument-huurder. Het overeengekomen minimumbedrag ligt bovendien ruim boven het minimumbedrag dat een schuldenaar op grond van de wet verschuldigd is. Ook komt het overeengekomen percentage van 15% van het verschuldigde bedrag bij een bedrag boven de € 2.500,00 neer op een hogere vergoeding dan de vergoeding die een schuldenaar op grond van de wet verschuldigd is, omdat het krachtens de wet vastgestelde percentage boven voornoemd bedrag naar rato steeds lager wordt. Nu de hoogte van het vooraf gefixeerde bedrag aan incassokosten zodanig ten nadele van de consument-huurder afwijkt van de wettelijke regeling en Vesteda geen omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het beding niet oneerlijk is, wordt ook dit beding geacht oneerlijk te zijn.
14. Uit de na te melden vaste jurisprudentie volgt dat de inhoud van beide bedingen kan niet worden herzien. Evenmin kan door afstand van de rechten die uit de bedingen zouden voortvloeien c.q. aanpassing van de vordering aan het aanvullende recht dat zonder de bedingen van toepassing zou zijn geweest, worden bewerkstelligd dat de vordering ten dele toewijsbaar is (bijvoorbeeld HvJEU 26 januari 2017, C‑421/14, ECLI:EU: C:2017:60 (Banco Primus); HvJEU 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia). Nu de nietigheid van zowel het rente- als incassokostenbeding er niet toe nopen de overeenkomst in haar geheel nietig te verklaren, heeft Vesteda geen recht op rente en incassokosten (HvJEU 21 januari 2015, C-482/13, C-484/13, C-485/13, C-487/13, ECLI:EU:C:2015:21 (Unicaja Banco)).
15. Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde 1] heeft de gemachtigde van Vesteda ter zitting uit coulance aangeboden slechts aanspraak te maken op één salarispunt en akkoord te gaan met een voorlopige betalingsregeling van € 100,00 per maand, ingaande op 5 september 2022, waarbij de betaling van de daaropvolgende maanden telkens uiterlijk op de 5e dag van elke maand moet zijn ontvangen, bij gebreke waarvan de vordering ineens wordt opgeëist. Na zes maanden wordt opnieuw beoordeeld of de betalingsregeling van € 100,00 nog aansluit bij de financiële situatie van [gedaagde 1] . Zolang [gedaagde 1] zich stipt aan de betalingsregeling houdt, zal Vesteda dit vonnis niet jegens haar ten uitvoer leggen.
16. Vesteda heeft ter zitting toegezegd zich te zullen inspannen om [gedaagde 1] te lokaliseren, teneinde dit vonnis (ook) jegens hem ten uitvoer te leggen.
17. Bij deze uitkomst worden [gedaagde 1] en [gedaagde 1] veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling aan Vesteda van € 3.141,12 aan hoofdsom;
II. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Vesteda begroot op:
dagvaardingsexploot € 134,45
salaris gemachtigde (1 punt) € 218,00
griffierecht € 487,00
---------------
totaal € 839,45
voor zover van toepassing, inclusief btw;
III. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
IV. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.A. van Löben Sels, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.