ECLI:NL:RBAMS:2022:4805

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
13/751231-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 6a OLW in verband met de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf in Polen

Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden, opgelegd aan de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procesgang gevolgd, waarbij de zittingen op 29 juni en 5 juli 2022 plaatsvonden. Tijdens deze zittingen werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.J. van der Woude, en de officier van justitie was aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) van toepassing is. Dit artikel stelt dat overlevering kan worden geweigerd indien de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de straf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan, en dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt. De rechtbank concludeert dat de overlevering moet worden geweigerd en beveelt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die had verzocht om een garantie van de Poolse autoriteiten dat de opgelegde straf niet meer in Polen ten uitvoer zou worden gelegd. De rechtbank oordeelt dat er geen wettelijke grondslag is voor het vragen van een dergelijke garantie en dat de overlevering op basis van de geldende wetgeving niet afhankelijk kan worden gemaakt van deze garantie. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de overleveringsdetentie opgeheven, met de beslissing dat de vrijheidsstraf in Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751231-21
RK nummer: 22/2102
Datum uitspraak: 14 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 februari 2021 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst, vanwege de afwezigheid van een tolk in de Poolse taal. Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 5 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door voornoemde raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the District Court in Piła of 8 September 2017, file reference number II K 465/16, amended by the judgment of the Regional Court in Poznań of 20 March 2018, file reference number IV Ka 1300/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van 20 maart 2018.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB blijkt dat
the Regional Court of Poznańbij arrest van 20 maart 2018 het vonnis in eerste aanleg heeft gewijzigd. De rechtbank gaat ervanuit dat in dit arrest definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) van 10 augustus 2017. [1] De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep dat geleid heeft tot het arrest van 20 maart 2018 toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich de omstandigheid in artikel 12, sub b, OLW heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon was blijkens de aanvullende informatie van 31 mei 2022 op de hoogte van de datum en plaats van het proces in hoger beroep en had een gemachtigd advocaat die tijdens het proces de opgeëiste persoon heeft verdedigd en heeft aangegeven dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de datum van het proces. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
poging tot mishandeling;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als burger van de Europese Unie (EU) niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Blijkens mededeling van de van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 30 juni 2022 is de IND voornemens aan de opgeëiste persoon naar aanleiding van zijn aanvraag een verblijfsdocument - dat een duurzaam EU verblijfsrecht bevat - te verstrekken. Aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
Tot slot moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Uit de brief van de IND van 22 juni 2022 blijkt dat de veroordeling voor dit feit er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Uit de hiervoor onder punt 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren.
Standpunt van de raadsman
De behandeling van het overleveringsverzoek dient te worden aangehouden, teneinde een door de Poolse autoriteiten verstrekte garantie af te wachten. Deze garantie dient in te houden dat de Poolse autoriteiten - in het geval Nederland de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraffen overneemt - niet meer bevoegd zijn om zelf deze straf ten uitvoer te leggen. Op dit punt heeft de raadsman aansluiting gezocht bij het Kaderbesluit 2008/909/JBZ, zoals dat in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) is geïmplementeerd, en waarin is opgenomen dat bij overname van een vonnis een certificaat dient te worden meegezonden. Dit certificaat strekt tot erkenning van de strafovername en heeft uiteindelijk ook tot doel dat de tenuitvoerlegging niet dubbel zal plaatsvinden. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie, inhoudende de vraag of een lidstaat zonder meer vonnissen ten uitvoer kan leggen in het licht van het hiervoor genoemde.
Standpunt van de officier van justitie
De overlevering dient te worden geweigerd met gelijktijdig een bevel tot tenuitvoerlegging in Nederland van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf. De beslissing tot weigering en overname van de straf betekent dat de straf niet alsnog in Polen ten uitvoer wordt gelegd. Zowel het kaderbesluit dat is geïmplementeerd in de OLW, als het kaderbesluit dat is geïmplementeerd in de WETS, voorzien in de bescherming van het ne bis in idem-beginsel. Deze kaderbesluiten bestaan naast elkaar. Inmiddels is de gewijzigde OLW een jaar geleden in werking getreden en heeft de huidige praktijk wat betreft de overname van de tenuitvoerlegging van in Polen opgelegde vrijheidsstraffen geen bezwaren vanuit Polen opgeleverd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vraag of voor toepassing van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW een garantie van de uitvaardigende justitiële autoriteit noodzakelijk is, uit van het volgende.
Aan de regeling van het EAB ligt het beginsel ten grondslag dat overlevering de hoofdregel is. Slechts op grond van een beperkt en limitatief aantal weigeringsgronden kan of moet de overlevering worden geweigerd. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheden om garanties te vragen. De weigeringsgronden en garanties vormen de uitzondering op deze hoofdregel en moeten strikt worden uitgelegd. In artikel 5 Kaderbesluit 2002/584/JBZ worden de gevallen opgesomd waarin de uitvoerende rechterlijke autoriteit de overlevering afhankelijk kan maken van een garantie. De door de raadsman bedoelde garantie wordt in dit artikel niet als mogelijkheid genoemd. De rechtbank ziet daarom, reeds bij gebrek aan wettelijke grondslag, geen aanleiding aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of zij garandeert dat de opgelegde vrijheidsstraf, bij overname van de tenuitvoerlegging daarvan door Nederland, niet meer in Polen ten uitvoer zal worden gelegd.
Bovendien voorziet de naleving van het door de raadsman aangehaalde Kaderbesluit 2008/909/JBZ, dat op grond van artikel 25 van dat kaderbesluit van overeenkomstige toepassing is op de tenuitvoerlegging van de aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf, er in dat een in een andere lidstaat volledig ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf niet alsnog ten uitvoer zal worden gelegd in de lidstaat die de straf heeft opgelegd. Dit leidt de rechtbank af uit artikel 22, tweede lid, Kaderbesluit 2008/909/JBZ. Daarin is bepaald dat het recht tot tenuitvoerlegging van de sanctie opnieuw aan de beslissingsstaat toekomt zodra deze van de tenuitvoerleggingsstaat bericht ontvangt dat de sanctie gedeeltelijk niet ten uitvoer is gelegd. In verband hiermee is daarom in artikel 21, aanhef en onder i Kaderbesluit 2008/909/JBZ bepaald dat de lidstaat die de overgenomen straf ten uitvoer legt, de andere lidstaat daarvan in kennis stelt zodra de tenuitvoerlegging geheel is voltrokken.
Nog daargelaten dat, gelet op de Unierechtelijke verplichtingen die op de uitvaardigende lidstaat rusten, een garantie van de door de raadsman gewenste strekking niet nodig zou zijn om het gestelde risico af te wenden, laat het toepasselijke Unierechtelijke en nationaalrechtelijke wettelijke kader het niet toe dat de overlevering afhankelijk wordt gemaakt van zo’n garantie, zodat het stellen van prejudiciële vragen niet noodzakelijk is voor de beslissing over de overlevering. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op dit punt een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 285, 300 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en S.H.M. Helder, rechters,
in tegenwoordigheid van V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas)