4.3.1De betrokkenheid van verdachte
De rechtbank stelt het volgende vast.
Op 26 oktober 2014 om 04.16 uur heeft de getuige [getuige 1] de politie gebeld omdat zij gehuil of gehijg hoorde uit een ondergrondse afvalcontainer, gelegen aan de [straatnaam] ter hoogte van nummer [nummer] in Amsterdam. De brandweer trof kort daarna in de afvalcontainer een dichtgeknoopte plastic tas met daarin een baby aan. Destijds heeft het onderzoek naar degene die de baby in de container had achtergelaten geen resultaat opgeleverd. Ook werd niet duidelijk wie de ouders van het kind waren. Wel is er een dactyloscopisch spoor (een vingerafdruk) aangetroffen op de tas waar de baby in lag. Aanvankelijk kon niet worden vastgesteld van wie dit spoor afkomstig was. In februari 2021 is dit spoor echter opnieuw vergeleken met sporen opgeslagen in een internationale databank voor dactyloscopische sporen. Daaruit volgde een zogenaamde
match. De persoon van wie het spoor afkomstig was, was bekend in Duitsland. Dit bleek verdachte te zijn.
Nadat verdachte in Duitsland was aangehouden en was overgeleverd aan Nederland, is zij door de politie verhoord. Verdachte verklaarde aan het einde van haar eerste verhoor bij de politie dat zij de moeder is van de in de afvalcontainer gevonden baby. DNA-verwantschapsonderzoek heeft bevestigd dat verdachte inderdaad de biologische moeder is van de baby. Later bleek uit onderzoek dat verdachte op 27 september 2014 in België is bevallen van een dochter, dat zij per ambulance naar Nederland is gebracht en daar op 25 oktober 2014 uit het AMC is ontslagen. De baby verkeerde op dat moment in een goede gezondheid.
Verdachte is daarna nog verschillende keren door de politie gehoord. Op 11 mei 2021, tijdens haar derde verhoor, heeft zij een bekennende verklaring afgelegd. Zij heeft toen verklaard dat ze de baby in de prullenbak had gegooid omdat zij dacht dat de baby al dood was, omdat de baby niet wilde eten en niet bewoog zoals een normale baby. Verdachte verklaarde in dit verhoor dat de container in de buurt van station Amsterdam Sloterdijk stond en dat ze bij de baby in de plastic tas een speentje had achtergelaten.
De rechtbank acht de verklaring die verdachte tijdens haar derde verhoor heeft afgelegd bruikbaar voor het bewijs. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte tijdens dit verhoor onder (ongeoorloofde) druk is gezet. Evenmin zijn er aanwijzingen dat verdachte de bekennende verklaring heeft afgelegd vanwege de grote stress rondom haar aanstaande bevalling. Integendeel: nadat de politie haar confronteerde met het feit dat alleen haar vingerafdruk was aangetroffen op de plastic tas waarin de baby is gevonden, is het verhoor onderbroken zodat verdachte kon overleggen met haar advocaat. Uit de toelichting van de raadsman bij het verhoor van verdachte door de rechter-commissaris blijkt dat hij haar in dat gesprek heeft uitgelegd wat haar opties waren. Nadat zij zeventien minuten met haar advocaat had gesproken, werd het verhoor hervat en bekende verdachte direct het feit. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze gang van zaken dat verdachte haar verklaring in vrijheid heeft afgelegd en vooraf geïnformeerd is over de consequenties van haar bekennende verklaring.
De rechtbank ziet de verklaring van verdachte over de locatie van de afvalcontainer en het speentje in de tas als daderinformatie. Uit onderzoek is gebleken dat de afstand tussen de afvalcontainer en station Sloterdijk ongeveer 750 meter was. Behalve de kleding die de baby aanhad, was het enige voorwerp dat zich bij haar in de tas bevond toen ze door de brandweer werd gevonden, een speentje dat ze in haar mond had. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte voorafgaand aan dit verhoor al bekend was met deze informatie. De verklaring van verdachte, dat de politie haar zou hebben verteld waar de afvalcontainer zich bevond, acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu de politie dit heeft ontkend.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de omgeving van de afvalcontainer bekend was voor verdachte, de locatie van de container was namelijk zeer dicht in de buurt van de woning van haar halfzus [halfzus 1] (100 meter afstand). Zij kwam daar regelmatig. Verdachte heeft het adres van haar zus, althans per abuis een ander huisnummer in diezelfde straat, blijkens een mutatie in de politiesystemen ook in 2015 bij de politie opgegeven als haar verblijfadres.
Alternatief scenario
Verdachte heeft zowel tijdens de overige verhoren als op de terechtzitting verklaard dat niet zij, maar vermoedelijk een man genaamd [naam 1] de baby in de afvalcontainer heeft gegooid. Zij heeft verteld dat zij begin 2014 door hem is verkracht waarna zij zwanger van hem is geraakt. Verdachte was die betreffende avond naar de Ikea geweest met haar halfzus [halfzus 1] . [halfzus 1] had haar afgezet bij het station Bijlmer Arena, zodat zij vanaf daar per trein verder kon gaan naar haar andere halfzus [haflzus 2] , bij wie zij destijds woonde. Verdachte was echter in de buurt gaan wandelen. In een park vlakbij Amsterdam Bijlmer Arena zou de verkrachting hebben plaatsgevonden. De dader kende zij destijds niet, maar meteen na afloop van de verkrachting heeft deze zijn naam ( [naam 1] ) en telefoonnummer in haar telefoon gezet.
Verdachte is op 27 september 2014 in België op straat bevallen van een dochter, die zij [naam dochter] heeft genoemd. Zij is bevallen bij een zwangerschapsduur van 33 weken en moest daarom nog enige tijd in het ziekenhuis verblijven. Met haar dochter is zij vervolgens naar het AMC in Nederland overgebracht. Nadat zij en haar dochter uit het ziekenhuis waren ontslagen, wist ze niet wat ze moest doen. Zij heeft toen [naam 1] gebeld, omdat ze vond dat hij iets voor haar moest doen. [naam 1] vertelde haar dat hij iemand van de kerk kende die haar kon helpen. Verdachte moest naar station Amsterdam Sloterdijk reizen, alwaar ze met de auto werd opgepikt door [naam 1] . Ze is vervolgens naar een donkere kelder gebracht. Daar was nog een andere man, met een gouden tand. Die man nam de baby van haar over. Ze kreeg iets te eten en te drinken. Wat er daarna gebeurde, weet ze niet meer. Op een gegeven moment kwam ze weer bij en vroeg ze aan [naam 1] waar haar dochter was. [naam 1] vertelde haar toen dat haar baby was overleden en al was begraven. Hij vroeg haar of ze dat vergeten was. Vervolgens heeft hij haar meegenomen naar een begraafplaats, waar ze ook een pas gedolven graf zag. Zij mocht aan niemand vertellen wat er was gebeurd, omdat hij haar anders zou vermoorden.
Door de politie is uitgebreid onderzoek gedaan naar de identiteit van deze [naam 1] . Via de facebookpagina van verdachte is een persoon gevonden genaamd [naam 1] , die momenteel woonachtig is in Frankrijk. Uit het facebookprofiel volgt dat hij ook [voornaam naam 1] wordt genoemd. Uit de politiesystemen is gebleken dat dat zijn echte voornaam is. Hij is middels een rechtshulpverzoek door de rechter-commissaris als getuige gehoord.
[naam 1] heeft beperkt willen meewerken met zijn verhoor en heeft ook geen DNA willen afstaan. Verdachte heeft, nadat zij daar aanvankelijk over twijfelde, ter terechtzitting verklaard dat dit de [naam 1] is waarover zij het in haar verhoren heeft gehad.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat haar baby in een kelder is afgepakt door de man door wie zij eerder was verkracht en dat zij niet weet wat er vervolgens is gebeurd, acht de rechtbank op zichzelf al niet aannemelijk. Daarbij komt dat er uitgebreid onderzoek gedaan is naar deze verklaring van verdachte en dat meerdere onderdelen daarvan die konden worden gecontroleerd, niet blijken te kloppen. Zo heeft verdachte verklaard dat de verkrachting in een park in januari of februari 2014 zou hebben plaatsgevonden door iemand die zij toen nog niet kende. Echter, [naam 1] en verdachte waren vóór 2014 al vrienden op Facebook. Uit het dossier blijkt dat zij eind 2013 al berichten van hem heeft geliked. Op het adres waarvan verdachte zegt dat [naam 1] daar in 2014 verbleef, is hij niet bekend bij de bewoners die daar destijds woonden. De halfzus van verdachte, [halfzus 1] , heeft verklaard dat zij niet met verdachte naar de Ikea is geweest en dat zij haar nooit ’s avonds heeft achter gelaten bij station Amsterdam Bijlmer Arena. [halfzus 1] en de andere halfzus van verdachte, [haflzus 2] , bij wie verdachte destijds woonde, hebben verklaard dat verdachte nooit heeft verteld dat zij was verkracht. Ook hebben zij nooit iets aan verdachte gemerkt dat daarop duidde.
Tot slot wordt de verklaring van verdachte dat zij door het AMC op straat was gezet met haar baby omdat ze illegaal was terwijl ze nergens naar toe kon, tegen gesproken door het medische dossier van verdachte. Daarin staat dat verdachte tegen het personeel van het AMC, waaronder ook een maatschappelijk werker, heeft gezegd dat ze van plan was om met haar kind naar een vriendin in België te reizen omdat ze daar zou kunnen verblijven.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op de bekennende verklaring van verdachte, waarbij zij beschikte over daderinformatie, de op de plastic tas aangetroffen vingerafdruk van verdachte, de locatie van de afvalcontainer in de directe omgeving van de woning van de zus van verdachte waar verdachte destijds geregeld kwam en het feit dat zij 18 uren voordat de baby in de afvalcontainer werd gevonden, het ziekenhuis met haar baby (in goede gezondheid) had verlaten, bewezen dat verdachte degene is geweest die haar baby omstreeks 26 oktober 2014 in de afvalcontainer heeft gegooid. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario wordt door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
4.3.2Juridische kwalificatie
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte onder één van de ten laste gelegde feiten valt. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een poging tot kindermoord, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte al voorafgaand aan haar bevalling het plan had om haar kind te doden. Dit oordeel leidt tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde.
Evenmin is sprake van een poging tot kinderdoodslag, aangezien hiervoor vereist is dat het feit is gepleegd uit vrees voor de ontdekking van de bevalling. De verklaring van verdachte biedt daarvoor allereerst geen aanknopingspunten. Ook zijn er contra-indicaties aanwezig in het dossier. Verdachte is bij vrienden in België bevallen. Daarnaast heeft haar zus [halfzus 1] verklaard dat verdachte haar had verteld dat zij zwanger was. Bovendien heeft verdachte met haar kind in twee ziekenhuizen verbleven en heeft zij haar kind daar goed verzorgd. De rechtbank kan gelet hierop niet vaststellen dat er sprake was van vrees voor de ontdekking van de bevalling. Verdachte zal worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag (meer subsidiair tenlastegelegd). De rechtbank is van oordeel dat verdachte vol opzet heeft gehad op het doden van haar baby door deze in een ondergrondse afvalcontainer van drie meter diep te gooien. Daarmee was het kind volledig aan het zicht onttrokken, was voorzienbaar dat er zware vuilniszakken bovenop de baby zouden worden gegooid en was er een groot risico op onderkoeling. Bovendien was het kind in een dichtgeknoopte plastic zak gestopt, met alle risico’s op verstikking van dien. Gelet op dit alles kan het niet anders dan dat de opzet van verdachte erop was gericht dat het kind het niet zou overleven.
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het onderdeel medeplegen, omdat er geen bewijs is dat zij het feit samen met iemand anders heeft gepleegd.