ECLI:NL:RBAMS:2022:4751

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/714529 / FA RK 22-1314
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige in het belang van de ontwikkeling en stabiliteit van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige 1], te beëindigen. De moeder stemt in met het verblijf van [minderjarige 1] in een pleeggezin, waar hij sinds 2017 woont. De Raad stelt dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] op zich te nemen en dat de gezagsbeëindiging noodzakelijk is voor de duidelijkheid over zijn toekomstperspectief. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voor een gezagsbeëindiging. De moeder heeft geen problemen vertoond in de uitoefening van het gezag en is betrokken bij de zorg voor [minderjarige 1]. De rechtbank concludeert dat de gezagsbeëindiging niet noodzakelijk is en dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat de moeder haar gezag behoudt. De rechtbank wijst het verzoek van de Raad af, omdat de stabiliteit van de huidige situatie voor [minderjarige 1] niet in gevaar mag komen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Amsterdam
Zaakgegevens : C/13/714529 / FA RK 22-1314
datum uitspraak: 7 juni 2022
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING AMSTERDAM, hierna te noemen
de Raad, gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
wonende op een bij deze rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr. M.C. Spil te Amsterdam,
[pleegvader] en [pleegmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de pleegouders.
STICHTING NIDOS, hierna te noemen Nidos,
gevestigd te Alkmaar.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 28 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 28 februari 2022;
- de bereidverklaring van Nidos van 4 maart 2022;
- schriftelijk standpunt van de minderjarige, ingekomen op 7 maart 2022;
- het verweerschrift van de moeder van 20 mei 2022, ingekomen bij de griffie op 24 mei 2022.
1.2.
Op 7 juni 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
1.3.
Gehoord zijn:
- de moeder en haar advocaat;
- de pleegvader;
- mevrouw [naam 1] , een vertegenwoordigster van de Raad;
- de heer [naam 2] , een vertegenwoordiger van Nidos.

2.2. De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 19 januari 2016 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] uitgesproken. Sinds 10 februari 2017 is [minderjarige 1] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst en verblijft hij in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin. Deze maatregelen duren nog steeds voort tot 18 januari 2023.
Nidos heeft zich bij brief van 4 maart 2022 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek en de standpunten

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en Nidos tot voogd over [minderjarige 1] te benoemen.
3.2.
De Raad heeft - kort samengevat - aan het verzoek ten grondslag gelegd dat [minderjarige 1] nu vijf jaar in het pleeggezin woont. Het gaat goed met [minderjarige 1] , omdat hij binnen dit gezin rust, continuïteit en stabiliteit ervaart. Hij heeft meer vertrouwen gekregen en geeft aan dat hij zijn emoties beter kan controleren. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat deze situatie wordt gecontinueerd. Hij kan en mag daar blijven. Moeder is het daar ook mee eens. Het perspectief ligt al langere tijd niet meer bij moeder.
3.3.
De Raad komt tot de conclusie dat moeder niet in staat is geweest om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] binnen een voor hem aanvaardbare termijn weer op haar te nemen. Er moet duidelijkheid komen voor moeder, [minderjarige 1] en pleegouders, over zijn toekomstperspectief. De gezagsbeëindiging is noodzakelijk om deze duidelijkheid te scheppen. Kinderbeschermingsmaatregelen, zoals een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, zijn niet langer passend nu er niet meer aan de doelen van dergelijke maatregelen wordt gewerkt, zoals het terug naar huis gaan. Ook dient er psychologische hulp te komen voor [minderjarige 1] , daar lijkt moeder nu geen toestemming voor te geven.
3.4.
De Raad is van mening dat Nidos moet worden belast met de voogdij over [minderjarige 1] . Hier staan pleegouders ook achter.
3.5.
Nidos heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven zich te kunnen vinden in het verzoek van de Raad en bereid te zijn de voogdij over [minderjarige 1] op zich te nemen. Nidos heeft aangegeven dat de verstandhouding met moeder rondom de plaatsing van [minderjarige 1] in het pleeggezin, ruim vijf jaar geleden, moeizaam was. Inmiddels is er sprake van een status quo, omdat de moeder weet en accepteert dat [minderjarige 1] niet meer bij haar zal worden teruggeplaatst. De gezinsvoogd onderhoudt contact over [minderjarige 1] met pleegouders. Pleegouders hebben contact met moeder over de omgangsregeling en andere praktische zaken. Inzet van eventuele psychologische hulp voor [minderjarige 1] is niet met moeder besproken. Van problemen in de uitoefening van het gezag over [minderjarige 1] is geen sprake geweest.
3.6.
Moeder verzoekt de rechtbank het verzoek van de Raad af te wijzen. Moeder stelt primair, dat er niet is voldaan aan de criteria uit artikel 1:266 BW. Subsidiair is moeder van mening dat de verzochte maatregel niet conform artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna te noemen EVRM) is. Volgens moeder is de verzochte maatregel niet noodzakelijk en niet proportioneel. De zorgregeling tussen [minderjarige 1] en moeder verloopt goed en moeder heeft ook goed contact met pleegouders. Moeder kan zich er in vinden dat het toekomstperspectief van [minderjarige 1] bij pleegouders ligt. In tegenstelling tot wat de Raad in het rapport naar voren brengt, heeft moeder geen verwachtingen van [minderjarige 1] met betrekking tot de zorg voor [minderjarige 2] . Zij vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] zich kan richten op zijn persoonlijke ontwikkeling. Naar de mening van moeder is het in het belang van [minderjarige 1] dat, mocht hij toch niet bij zijn pleegouders kunnen blijven, de mogelijkheid tot terugplaatsing alsnog wordt onderzocht.
3.7.
Moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en zij stelt de belangen van haar kinderen voorop. Ten aanzien van [minderjarige 2] loopt er ook een ondertoezichtstelling, maar er wordt gewerkt naar een afsluiting van deze maatregel. Moeder woont niet meer met de kinderen in de opvang, maar in een omslagwoning. Zij krijgt nog begeleiding vanuit HVO Querido en 10 voor Toekomst. Moeder is schuldenvrij en haar situatie is stabiel. De Raad heeft geen informatie ingewonnen bij HVO Querido, het Leger des Heils en de gezinsvoogd van [minderjarige 2] , over de huidige situatie van moeder. Uit de door haar overgelegde verslagen blijkt dat zij openstaat voor hulpverlening, leerbaar is en zich aan de afspraken houdt. Moeder betwist dat zij professionele hulpverlening voor [minderjarige 1] zou weigeren. Zij heeft juist bedoeld aan te geven dat [minderjarige 1] alles met haar kan delen.
3.8.
Een gezagsbeëindiging is niet noodzakelijk om duidelijkheid te verkrijgen over het toekomstperspectief van [minderjarige 1] ; voor alle betrokkenen is het duidelijk dat [minderjarige 1] bij pleegouders zal blijven wonen.
3.9.
Ter zitting heeft de pleegvader naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige 1] . Hij heeft de afgelopen jaren groei laten zien in zijn agressieregulatie, maar zou op dit vlak nog wel wat professionele hulp kunnen gebruiken. Hij heeft soms moeite met het duiden van sociale situaties en interacties en hoe daar op te reageren en mee om te gaan. Pleegouders zijn samen met de gezinsvoogd aan het kijken wat voor soort hulpverlening passend zou zijn. De pleegouders hebben een goed contact met moeder. Rondom de verhuizing van moeder van Brabant naar Amsterdam, jaren geleden, zijn er wat problemen geweest over de vergoeding van de orthodontiekosten door moeder. Dit is inmiddels opgelost. Verder ervaren pleegouders geen problemen met moeder. [minderjarige 1] gaat graag naar moeder en in onderling overleg met haar worden afspraken gemaakt over de omgangsregeling. [minderjarige 1] kan en mag in het pleeggezin blijven wonen. In overleg met [minderjarige 1] en moeder zullen pleegouders kijken waar [minderjarige 1] het beste kan wonen na zijn 18de verjaardag, hij kan ook dan nog bij pleegouders blijven. De pleegvader heeft niet het idee dat het voor [minderjarige 1] onduidelijk is waar hij mag opgroeien. De pleegvader sluit niet uit dat het ontnemen van het gezag van moeder weerslag zal hebben op [minderjarige 1] en daarmee op de stabiele situatie zoals deze nu is.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
4.1.
Vast is komen te staan dat de moeder het gezag niet misbruikt. Zowel Nidos, de Raad als pleegvader hebben ter zitting bevestigd dat moeder geen gezagsbeslissingen heeft tegengewerkt en de komende periode ook niet verwacht wordt dat er gezagsbeslissingen moeten worden genomen.
4.2.
Duidelijk is dat [minderjarige 1] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd gelet op zijn belaste verleden en het mogelijke trauma dat hij heeft opgelopen. Hij kan zijn gedrag al beter reguleren, maar ook hij zelf heeft behoefte aan verdere hulpverlening daarbij. Niet in geschil is dat zijn toekomstperspectief niet bij de moeder ligt, maar bij pleegouders. Vanwege zijn problematiek is het belangrijk dat zijn plaatsing bij pleegouders wordt gecontinueerd. Gebleken is dat de pleegouders [minderjarige 1] kunnen bieden wat hij nodig heeft. De aanvaardbare termijn zoals bedoeld in artikel 1:266 lid 1 BW is verstreken. In die zin is formeel gezien voldaan aan het vereiste voor gezagsbeëindiging op grond van het artikel 1:266 eerste lid onder a BW.
4.3.
Een gezagsbeëindiging betekent echter een inmenging in het gezinsleven van een ouder en een kind. Om die reden is het bepaalde in artikel 8 EVRM van belang bij de beoordeling of die inmenging gerechtvaardigd is. Blijkens de jurisprudentie van het EHRM op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging iets anders dan die in artikel 1:266 BW. Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. [1] De inmenging in het gezinsleven dient in redelijke verhouding te staan tot het doel dat wordt nagestreefd. Ook is vereist dat de maatregel noodzakelijk is. De maatregel is slechts noodzakelijk als deze voldoet aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Als het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, moet deze boven de zwaardere maatregel verkozen worden.
4.4.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. De moeder stemt in met het verblijf van [minderjarige 1] in het pleeggezin. Zij heeft nimmer hoger beroep ingesteld tegen beslissingen over de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing en zij heeft verklaard daar ook aan mee te blijven werken. Dat kan zelfs buiten zitting om, om [minderjarige 1] niet met procedures te belasten. Van problemen in de uitoefening van het gezag over [minderjarige 1] is de rechtbank niet gebleken. De moeder is sinds de plaatsing van [minderjarige 1] betrokken geweest en verleent waar nodig haar toestemming ten aanzien van gezagsbeslissingen. De moeder heeft zowel met de gezinsvoogd, als met de pleegouders een goed contact. Het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] verloopt goed. Iedereen is het er over eens dat [minderjarige 1] in ieder geval tot zijn meerderjarigheid bij pleegouders zal blijven wonen.
4.5.
Dat de gezagsbeëindiging van de moeder noodzakelijk is om [minderjarige 1] meer duidelijkheid te geven over zijn verblijf bij pleegouders is onvoldoende onderbouwd en ook niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is gezagsbeëindiging in onderhavige zaak dan ook niet noodzakelijk om de gewenste duidelijkheid omtrent het toekomstperspectief van [minderjarige 1] te bewerkstelligen. Daarbij komt dat [minderjarige 1] al zestien jaar oud is en de situatie rondom zijn opvoeding na lange tijd nu al enige tijd stabiel is. Een eventuele verlenging van de huidige ondertoezichstelling en uithuisplaatsing zou nog maximaal tweemaal nodig zijn. Moeder speelt, ondanks dat het perspectief niet bij haar ligt, een belangrijke rol in het leven van [minderjarige 1] . Voor haar is het gezag belangrijk om haar rol in het leven van [minderjarige 1] niet te marginaliseren, ook al weet en accepteert zij dat hij bij de pleegouders opgroeit. Door het gezag te beëindigen bestaat het risico dat de stabiele situatie voor [minderjarige 1] weer aan het wankelen raakt. Dat is in ieder geval niet in zijn belang.
4.4.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is onderbouwd en evenmin is gebleken dat de gezondheid en de ontwikkeling van [minderjarige 1] op dit moment worden geschaad indien de moeder haar gezag behoudt. Minder bezwarende alternatieven kunnen de ontwikkelingsbedreiging wegnemen. Er wordt dan ook niet voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit en de gezagsbeëindiging is niet noodzakelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank levert een gezagsbeëindiging thans schending van artikel 8 EVRM op. Het vezoek zal dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.T. Klappe, mr. H.M. Patijn en mr. M. van der Kaay, kinderrechters, in tegenwoordigheid van L.S. Nonner als griffier en mondeling in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
De schriftelijke uitwerking is door de voorzitter en de griffier vastgesteld op 22 juni 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam

Voetnoten

1.EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66. In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.