ECLI:NL:RBAMS:2022:4747

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4904
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing tegemoetkoming loonkosten NOW-6

Op 16 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een apotheek (eiseres) en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op basis van de NOW-6 regeling, maar deze aanvraag werd op 24 augustus 2021 afgewezen. Verweerder stelde dat er geen loonaangifte was gedaan over februari 2021, wat leidde tot een loonsom van € 0,-. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar boekhouder een fout had gemaakt door het loon niet als SV-loon aan te geven.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte van de gecorrigeerde aangifte van 20 april 2021 was uitgegaan, waarin het loon niet als SV-loon was opgegeven. De rechtbank stelde vast dat eiseres tijdig aangifte had gedaan en dat de loonaangifte van 23 maart 2021, die wel als SV-loon was opgegeven, in aanmerking moest worden genomen. De rechtbank concludeerde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen, waarbij hij de loongegevens van de aangifte van 23 maart 2021 moest gebruiken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres moest worden vergoed.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4904

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

( [gemachtigde] ),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Procesverloop

Met het besluit van 24 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid, zesde tranche, (NOW-6) afgewezen.
Met het besluit van 1 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met het besluit van 24 maart 2022 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit gewijzigd.
Eiseres heeft op 5 juli 2022 aan de rechtbank bericht dat zij het ook niet eens is met de gewijzigde motviering zoals gegeven in het bestreden besluit 2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2022.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiseres exploiteert een apotheek. Op 19 augustus 2021 heeft eiseres een aanvraag voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-6 bij verweerder ingediend.
1.2.
Met het besluit van 24 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-6 afgewezen, omdat op het loonheffingsnummer in de aanvraag geen loonaangifte over de maand februari 2021 is gedaan.
1.3.
Verweerder heeft de motivering van het bestreden besluit hangende beroep gewijzigd. Nu de motivering van het besluit is gewijzigd hangende beroep, is het beroep reeds daarom gegrond en zal het besluit worden vernietigd. De rechtbank zal moeten beoordelen of de rechtgevolgen van het aldus gewijzigde besluit in stand kunnen blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Daartoe overweegt zij als volgt.
1.4
Verweerder neemt in aanmerking dat de gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de maand februari 2021 wordt beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 april 2021 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. In het geval van eiseres gaat verweerder uit van de loonaangifte zoals die op 20 april 2021 is ingediend. Volgens verweerder heeft de Belastingdienst namelijk bevestigd dat eiseres in eerste instantie op 23 maart 2021 loonaangifte heeft gedaan, maar dat door een fout deze aangifte niet goed is verwerkt. Deze loonaangifte is uiteindelijk op 20 april 2021 gecorrigeerd. Verweerder komt tot de conclusie dat weliswaar op 15 april 2021 nog geen loonaangifte is gedaan over februari 2021, maar dat dit eiseres in dit geval niet kan worden tegengeworpen. Verweerder gaat daarom in dit specifieke geval uit van de loongegevens over februari 2021, zoals opgenomen in de (gecorrigeerde) aangifte van 20 april 2021. Eiseres’ loonsom over de maand februari 2021 was blijkens deze loonaangifte € 0,-. Dit komt doordat eiseres bij haar aangifte van 20 april 2021 de lonen niet als SV-loon heeft opgegeven. Op 12 oktober 2021 heeft eiseres de aangifte over onder andere februari 2021 gecorrigeerd. Bij de correctie zijn de lonen wel als SV-loon opgegeven. Verweerder meent dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om akkoord te gaan met de (gecorrigeerde) aangifte van 12 oktober 2021.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar boekhouder in de correctie van 20 april 2021 een fout heeft gemaakt door het loon van haar medewerkers niet als SV-loon door te geven. Dit is zeer waarschijnlijk gekomen doordat dit door de boekhouder niet is aangevinkt. Volgens eiseres is zij onevenredig zwaar getroffen door de coronaperiode met de daarbij ingezette lockdowns. Eiseres meent in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-6 en verzoekt de rechtbank om verweerder deze op grond van de redelijkheid en billijkheid aan haar toe te laten kennen.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank overweegt dat niet (meer) in geschil is dat eiseres tijdig, dat wil zeggen vóór 15 april 2021, bij de Belastingdienst aangifte heeft gedaan. In geschil is of verweerder terecht van een loonsom van € 0,- over de maand februari 2021 is uitgegaan.
4. De rechtbank overweegt dat uit de (gewijzigde) motivering van het bestreden besluit blijkt dat eiseres op 23 maart 2021 aangifte heeft gedaan, welke aangifte de eerste keer op 20 april 2021 en nadien op 12 oktober 2021 door eiseres is gecorrigeerd. De rechtbank leidt uit het dossier – onder andere de e-mail van het administratiekantoor van 11 mei 2021 – af dat op 23 maart 2021 door eiseres aangifte is gedaan voor een bedrag van € 6.875,-, dat op 20 april 2021 dit bedrag door eiseres is gecorrigeerd naar € 6.067,-, zonder dat dit laatste bedrag is opgegeven als SVloon, en dat op 12 oktober 2021 het laatstgenoemde bedrag alsnog als SV-loon is opgegeven.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte van de door eiseres gecorrigeerde aangifte van 20 april 2021 is uitgegaan. De rechtbank overweegt dat de in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de maand februari 2021 moeten worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 april 2021 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. Verweerder is echter uitgegaan van de (gecorrigeerde) loonaangifte van 20 april 2021, waarin het loon niet is aangevinkt als SV-loon. Verweerder had dienen uit te gaan van de loonaangifte van 23 maart 2021, waarbij van belang is of bij die aangifte het opgegeven loon al dan niet als SV-loon was aangevinkt.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen waarbij hij dient uit te gaan van de loongegevens zoals deze blijken uit de loonaangifte van 23 maart 2021. Voor zover de loonaangifte van 23 maart 2021 niet meer bij de Belastingdienst is te achterhalen vanwege de door de Belastingdienst vermelde verwerkingsfout, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dat concrete geval mag uitgaan van de (gecorrigeerde) loonaangifte van 20 april 2021, maar hierbij aan eiseres niet mag tegenwerpen dat het loon niet was opgegeven als SVloon. Bij twijfel, zoals in het onderhavige geval, of bij de niet meer te achterhalen loonaangifte van 23 maart 2021 al dan niet het vakje van SV-loon was aangevinkt, mag verweerder het handelen van eiseres in de nadien ingediende correctie loonaangifte van 20 april 2021 niet één op één toepassen op de eerdere situatie. Indien, zoals in het onderhavige geval waarschijnlijk het geval is, de gegevens van de aangifte van 23 maart 2021 niet meer voorhanden zijn en dus niet meer is vast te stellen of in dat geval het loon al dan niet als SV-loon was aangevinkt, zal verweerder ten voordele van eiseres dienen te beslissen. Daarbij weegt mee dat de Belastingdienst zelf eiseres niet (meer) nalatigheid verwijt, immers is haar verzuimboete door de Belastingdienst ingetrokken.
Conclusie
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.