ECLI:NL:RBAMS:2022:4745

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1536
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van aanvraag voor NOW-3 en de verplichting tot het stellen van een aanvullingstermijn door het bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de tijdigheid van een aanvraag voor de NOW-3. Eiseres, gevestigd in Badhoevedorp, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3). Verweerder had deze aanvraag afgewezen, stellende dat deze te laat was ingediend. Eiseres was van mening dat zij tijdig had aangevraagd en dat verweerder ten onrechte had geconcludeerd dat de aanvraag niet op tijd was ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 11 december 2020 een begin van een aanvraag heeft ingediend, maar dat deze aanvraag niet volledig was omdat het ondertekende aanvraagformulier en het bankafschrift niet waren geüpload. Verweerder had eiseres echter niet de gelegenheid gegeven om de aanvraag aan te vullen binnen een door hem gestelde termijn, zoals vereist door artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had geconcludeerd dat de aanvraag te laat was ingediend en dat hij de aanvullende gegevens die eiseres op 18 januari 2021 had ingediend, had moeten beschouwen als een aanvulling op de eerdere aanvraag.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht diende te vergoeden. De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om aanvragers de gelegenheid te geven om hun aanvraag aan te vullen indien deze niet volledig is ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] ,te Badhoevedorp, eiseres
( [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 21 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3) afgewezen.
Met het besluit van 11 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [persoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiseres heeft via [het adviesbureau] (hierna: [het adviesbureau] ) een aanvraag bij verweerder voor de NOW3 ingediend.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-3 afgewezen, omdat deze te laat is ingediend.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij tijdig bij verweerder haar aanvraag voor de NOW-3 heeft ingediend. Eiseres stelt dat [het adviesbureau] heeft verklaard op 11 december 2020 de aanvraagformulieren voor de NOW-3 te hebben ingevuld. [het adviesbureau] zou deze formulieren op 11 december 2020 om 15.09 hebben ondertekend en bijlagen hebben bijgevoegd, waarna deze naar verweerder zijn verzonden. Om 15.15 uur heeft [het adviesbureau] vervolgens ter bevestiging een kopie van de aanvraag naar eiseres gemaild. Eiseres heeft, bij het uitblijven van een reactie van verweerder op 15 januari 2021 telefonisch contact met verweerder opgenomen, en op suggestie van de vertegenwoordiger van verweerder op 18 januari 2021 andermaal de aanvraag ingediend.
3. Eiseres stelt zich daarnaast op het standpunt een coulance zoals toegepast voor de NOW-1 en de NOW-2 ook hier moet worden toegepast.
Standpunt van verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiseres gestelde aanvraag niet door hem is ontvangen op 11 december 2020. Voor verweerder geldt hetgeen eiseres heeft gestuurd op 18 januari 2021 als een nieuwe aanvraag, die te laat is ingediend.
Het oordeel van de rechtbank
5. Tussen partijen is in geschil of sprake is van een tijdig door eiseres gedane aanvraag voor de NOW-3. De uiterste datum voor het indienen van een aanvraag voor de NOW-3 was 27 december 2020. Eiseres stelt tijdig, namelijk op 11 december 2020, een aanvraag bij verweerder voor de NOW-3 te hebben ingediend. Verweerder betwist dit en stelt dat pas op 18 januari 2021 voor het eerst door eiseres een aanvraag voor de NOW-3 is ingediend, hetgeen te laat is.
6.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat na nader intern onderzoek is gebleken dat op 11 december 2020 is gepoogd digitaal een aanvraag te doen onder het loonheffingsnummer van eiseres. Er is op dat moment echter geen aanvraag voor de NOW-3 geüpload. Hiermee bedoelt verweerder dat er geen ondertekend aanvraagformulier en bankafschrift namens eiseres digitaal naar verweerder is verzonden. Wel heeft het digitale systeem een dossiernummer voor eiseres aangemaakt op 11 december 2020. Verweerder heeft ter zitting een uitdraai overgelegd van de gegevens die blijken naar aanleiding van de namens eiseres gedane (poging tot een) aanvraag voor de NOW3.
6.2.
Op de door verweerder overgelegde uitdraai staan ondermeer de volgende gegevens: de betreffende tranche van de NOW, een door verweerders systeem aangemaakt dossiernummer, het type NOW (NOW-3), een loonheffingsnummer en de datum van aanmaak, namelijk 11 december 2020 om 15:00:12. Verder staat aangegeven dat zowel het bankafschrift als het ondertekende formulier “nog niet geüpload” zijn.
6.3.
Verweerder heeft gesteld dat de uit het systeem volgende gegevens onvoldoende zijn voor een aanvraag, omdat het ondertekende aanvraagformulier en bankafschrift cruciaal zijn voor het beoordelen van de aanvraag voor de NOW-3, en eiseres beiden niet heeft ingediend.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk kunnen maken dat zij, zoals zij heeft aangevoerd, tijdig een volledige aanvraag heeft ingediend. Uit de door verweerder overgelegde informatie volgt dit niet. De door haar overgelegde kopie van een ondertekend aanvraagformulier voor de NOW-3 is daartoe evenmin voldoende. Immers heeft verweerder onweersproken gesteld dat het digitaal invullen van een formulier niet automatisch betekent dat het wordt geüpload. Haar beroepsgronden kunnen in zoverre niet slagen.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande niet meer dan dat eiseres althans het begin van een aanvraag heeft ingediend op 11 december 2020. Verweerder heeft hier in zijn besluitvorming geen rekening mee gehouden. Voor zover verweerder bedoeld heeft te stellen dat hetgeen eiseres heeft ingediend minder is dan het begin van een aanvraag, oordeelt de rechtbank anders. Dit omdat wel een dossiernummer is aangemaakt en ook (via het loonheffingsnummer) de ingediend informatie uitsluitend betrekking heeft op eiseres. De rechtbank stelt ook vast dat hetgeen eiseres heeft ingediend op 11 december 2020 geen volledige aanvraag is. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de overgelegde gegevens sprake is van (een begin van) een aanvraag.
6.6.
Op grond van artikel 4:5, eerste lid onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegeven onvoldoende zijn. Dit echter mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Een dergelijke termijn heeft verweerder niet aan eiseres gesteld.
6.7.
Eiseres heeft eigener beweging en binnen een periode van drie weken na het verstrijken van de uiterste termijn van indienen nadere gegevens aan verweerder gestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte de nader op 18 januari 2021 ingestuurde gegevens opgevat als een (nieuwe) aanvraag. Verweerder had de nader ingestuurde gegevens ten rechte dienen op te vatten als een aanvulling van de eerder op 11 december 2020 ingestuurde gegevens. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat zij er ambtshalve mee bekend is dat verweerder in gevallen waarin er iets fout is gegaan met het indienen van de aanvraag binnen de aanvraagperiode, er een interne werkwijze/coulance-regeling wordt gehanteerd waaruit volgt dat een aanvrager zich nog binnen een aantal weken na het indienen van de fout gegane aanvraag kan melden, waarna de aanvraag alsnog door verweerder in behandeling zal worden genomen. Als gezegd heeft eiseres dit gedaan, namelijk door op 15 januari 2021 telefonisch contact met verweerder op te nemen.
7. Het voorgaande betekent dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de aanvraag van eiseres voor de NOW-3 te laat is ingediend. Verweerder had op grond van artikel 4:5 van de Awb eiseres de gelegenheid moeten geven om de aanvraag binnen een door hem gestelde termijn aan te vullen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, is het beroep gegrond.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Zij ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.