In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had de waarde van de woning van eiser vastgesteld op € 337.000,- voor het kalenderjaar 2020. Eiser, eigenaar en gebruiker van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt, wat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting op 20 december 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een taxatierapport heeft overgelegd dat een lagere waarde van € 300.000,- voorstelt. De heffingsambtenaar heeft echter betoogd dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en heeft dit onderbouwd met vergelijkingsobjecten die recentelijk zijn verkocht. De rechtbank heeft de vergelijkingsobjecten van de heffingsambtenaar als voldoende vergelijkbaar beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.