ECLI:NL:RBAMS:2022:4730

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
9532694 CV EXPL 21-16028
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voortzetting huurovereenkomst woonwagen door niet voldoen aan voorwaarden duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de gemeente Amsterdam. [Eiser] vorderde de voortzetting van de huurovereenkomst voor een standplaats van een woonwagen, die oorspronkelijk aan zijn grootvader was verhuurd. De gemeente Amsterdam had dit verzoek afgewezen, omdat [eiser] niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, die vereisen dat de huurder zijn hoofdverblijf heeft op de standplaats en een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert met de verhuurder.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] sinds 2014 op de wachtlijst staat voor een standplaats en inmiddels met zijn gezin in een andere huurwoning woont. Hij heeft weliswaar enige tijd bij zijn oma gewoond, maar de rechter oordeelde dat er geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, omdat het zwaartepunt van [eiser]’s leven bij zijn gezin lag. De rechter concludeerde dat de vordering van [eiser] niet kon worden toegewezen, en dat de reconventionele vordering van de gemeente Amsterdam tot ontruiming van de standplaats toewijsbaar was, maar niet uitvoerbaar bij voorraad.

De kantonrechter heeft [eiser] veroordeeld in de proceskosten en de gemeente Amsterdam in het gelijk gesteld. Dit vonnis benadrukt het belang van de voorwaarden voor het voortzetten van een huurovereenkomst en de noodzaak van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9532694 CV EXPL 21-16028
vonnis van: 8 juli 2022
fno.: 8622

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser in conventie, verweerder in reconventie
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma
t e g e n

het publiekrechtelijk lichaam de gemeente Amsterdam

gevestigd te Amsterdam
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
nader te noemen: de gemeente Amsterdam
gemachtigde: mr. J.Th.M. van Doesum

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 november 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, met producties;
- het instructievonnis van 28 januari 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling is gehouden op 21 juni 2022. [eiser] heeft op voorhand een conclusie van antwoord in reconventie genomen. [eiser] is verschenen met zijn gemachtigde. Namens de gemeente Amsterdam is mevrouw [naam] verschenen, vergezeld door de gemachtigde en diens collega mr. R. Verduin. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De gemachtigden hebben spreekaantekeningen overgelegd.
Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en erkend of niet (voldoende) weersproken, staat in dit geding het
volgende vast:
1.1.
De gemeente Amsterdam heeft op l mei 1989 aan de heer [naam grootvader] de standplaats voor een woonwagen gelegen aan de [adres 1] verhuurd. [naam grootvader] is gehuwd met mevrouw [naam grootmoeder] , die uit dien hoofde medehuurster is geworden.
1.2.
[eiser] is de kleinzoon van [naam grootvader] en mevrouw [naam grootmoeder] .
1.3.
[eiser] , geboren in 1993, is opgegroeid op het woonwagenkamp aan de [locatie] . Als kind woonde hij op [adres 2] .
1.4.
Op 3 mei 2013 is [eiser] verhuisd naar een huurwoning aan de [adres 3] . Hij woonde daar met zijn vriendin, met wie hij in 2015 is getrouwd. Samen zijn zij verhuisd naar een huurwoning aan het [adres 4] . [eiser] en zijn echtgenote hebben inmiddels drie kinderen.
1.5.
[eiser] staat sinds 6 mei 2014 op de wachtlijst voor een standplaats in Amsterdam.
1.6.
[eiser] heeft een eigen onderneming die sinds 2014 bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven op de [adres 1] .
1.7.
[eiser] heeft zich op 27 oktober 2017 in de basisregistratie ingeschreven op de [adres 1] .
1.8.
De heer [naam grootvader] is op 30 juli 2020 overleden.
1.9.
Mevrouw [naam grootmoeder] is op 30 juli 2021 overleden.
1.10.
[eiser] heeft vervolgens op 24 augustus 2021 verzocht de huurovereenkomst voor de [adres 1] te mogen overnemen. Dit verzoek is door de gemeente Amsterdam afgewezen.
1.11.
[eiser] is met zijn gezin in de woonwagen aan de [adres 1] getrokken. Hij heeft de huurovereenkomst voor het [adres 4] vooralsnog niet opgezegd.

Het geschil

in conventie en reconventie
2. [eiser] vordert te bepalen dat hij de huurovereenkomst met betrekking tot de [adres 1] onder dezelfde voorwaarden mag voortzetten, met veroordeling van de gemeente Amsterdam in de kosten van dit geding.
3. [eiser] voert aan dat hij geprobeerd heeft in een gewone woning te aarden, maar dat hem dat niet is gelukt. Hij is daarom in 2017 weer op het woonwagenkamp gaan wonen, bij zijn oma. Met haar had hij een gemeenschappelijke huishouding. De bijzonderheden van de woonwagencultuur moeten worden meegewogen bij de beslissing, aldus [eiser] .
4. De gemeente Amsterdam voert verweer dat, voor zover van belang, hierna aan de orde komt. Aan het verweer is een tegenvordering tot ontruiming gekoppeld, die volgens de gemeente Amsterdam uitvoerbaar bij voorraad verklaard moet worden, omdat sprake is van een kansloze procedure. [eiser] voert verweer tegen de ontruiming en subsidiair tegen uitvoerbaarheid bij voorraad.

Beoordeling

in conventie en reconventie
5. De vorderingen in conventie en reconventie hangen dusdanig samen dat zij tegelijkertijd zullen worden beoordeeld.
6. Het geschil tussen partijen draait om de vraag of [eiser] voldoet aan de voorwaarden die artikel 7:268 lid 2 Burgerlijk Wetboek stelt aan het voortzetten van de huur, meer in het bijzonder of hij zijn hoofdverblijf had op de [adres 1] en of hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn oma voerde zoals die bepaling vereist. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Dat wordt als volgt toegelicht.
7. [eiser] heeft een gezin dat woont aan het [adres 4] . Het bestaan van zijn gezin heeft [eiser] in de dagvaarding geheel onbenoemd gelaten, in strijd met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daar worden echter geen afzonderlijke consequenties aan verbonden, nu de feiten de vordering van [eiser] al niet kunnen dragen.
8. [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat hij zelf in het weekend bij zijn gezin is en dat hij door de week bij zijn oma at, maar ook wel bij zijn gezin. Volgens [eiser] komt de relatie met zijn vrouw onder druk te staan als hij niet op het woonwagenkamp kan wonen, maar los daarvan is geen sprake van huwelijksproblemen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan bij die stand van zaken al niet van een duurzame gemeenschappelijke huishouding gesproken worden. [eiser] heeft en had een gezin en het is zijn voornemen met dat gezin samen te leven, zoals hij op dit moment ook doet. Dat hij een deel van zijn tijd bij zijn oma doorbracht maakt nog niet dat hij dan een op de toekomst gerichte samenwoning met haar kreeg. Om te beginnen heeft [eiser] zelf toegelicht dat de reden dat hij regelmatig bij zijn oma verbleef samenhing met het feit dat hij moeilijk buiten het [eiser] kon aarden. Van een voornemen om ook op langere termijn met haar samen te wonen blijkt niet. [eiser] heeft zelf ter zitting toegelicht dat hij wel bij zijn oma zou zijn blijven wonen als voor hem geen andere woonwagen beschikbaar zou komen. Daarmee onderschrijft hij ook zelf dat de (gedeeltelijke) samenwoning met zijn oma uit nood geboren was en niet was gelegen in een werkelijke wens samen te wonen. Dit volgt ook uit het feit dat [eiser] sinds 2014 op de wachtlijst stond voor een eigen standplaats.
9. Bovendien leverde de samenwoning met oma geen gemeenschappelijke huishouding op, omdat het zwaartepunt van het leven van [eiser] bij zijn gezin lag, iets anders is in ieder geval niet gebleken. [eiser] heeft wel bewijzen overgelegd van periodieke betalingen die hij aan zijn oma (en eerder ook opa) deed, maar dat is onvoldoende. Die betalingen kunnen immers evengoed worden gezien als bijdrage in de kosten, nu [eiser] regelmatig bij zijn grootouders at en sliep en hij op hun adres ook bedrijfsactiviteiten ontplooide. Dat levert echter nog geen verwevenheid op in de zin dat hij samen met zijn oma (en opa) één huishouden vormde. Alle overige omstandigheden spreken daar ook tegen: hij had een eigen gezin waar hij de weekenden en een deel van de week verbleef en als hij bijvoorbeeld een weekend weg ging, deed hij dat met zijn gezin, zo heeft hij ter zitting toegelicht.
10. De door [eiser] overgelegde verklaringen werpen geen ander licht op de zaak. Voor zover in deze verklaringen staat dat [eiser] regelmatig op het woonwagenkamp was kan dit kloppen met zijn eigen verklaring dat hij door de week vaak bij zijn oma (en opa) at en sliep, zoals hiervoor ook tot uitgangspunt is genomen. Voor zover in de verklaringen staat dat [eiser] ook in de weekenden elke dag op het [eiser] at en sliep is dat in strijd met de eigen verklaring van [eiser] ter zitting, inhoudend dat hij in het weekend bij zijn gezin verbleef. Dit roept vraagtekens op over de juistheid van de overgelegde verklaringen en in ieder geval houdt de kantonrechter [eiser] aan zijn eigen verklaring.
11. Van een duurzame gemeenschappelijke huishouding is dus geen sprake, waar [eiser] zijn hoofdverblijf had kan bij die stand van zaken in het midden blijven.
12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering in conventie moet worden afgewezen. De vordering in reconventie is als gevolg daarvan toewijsbaar. De beslissing in reconventie zal echter niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu dat het wettelijke uitgangspunt is, terwijl onvoldoende is onderbouwd dat [eiser] misbruik van recht maakt.
13. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, waarbij de kosten in reconventie gezien de samenhang met de conventie worden gesteld op nihil.

BESLISSING

De kantonrechter:
in conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van de gemeente Amsterdam tot op heden begroot worden op € 498,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
veroordeelt [eiser] , wanneer het vonnis kracht van gewijsde heeft, om de gehuurde standplaats aan de [adres 1] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en ter beschikking van de gemeente Amsterdam te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot worden op nihil;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2022 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter