ECLI:NL:RBAMS:2022:4708

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
13/222167-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting wegens gebrek aan bewijs van dwang

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, heeft de rechtbank Amsterdam op 26 juli 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting van de benadeelde partij op 19 september 2019 in Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 26 juli 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en de raadsman van de verdachte, mr. E. Bruijn, hun standpunten naar voren brachten. De benadeelde partij deed op 3 januari 2020 aangifte van verkrachting, waarbij zij verklaarde dat zij met de verdachte in zijn slaapkamer was en dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, ondanks haar herhaalde verzoeken om te stoppen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde partij en de verdachte zorgvuldig gewogen. De benadeelde partij verklaarde dat zij niet verder wilde gaan, maar dat de verdachte desondanks zijn vingers en later zijn penis in haar vagina heeft geduwd. De verdachte ontkende echter dat hij tegen haar wil heeft gehandeld. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de benadeelde partij niet wilde dat de verdachte met haar seksuele handelingen verrichtte, niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte dwang heeft toegepast om haar weerstand te breken. De rechtbank oordeelde dat het tenlastegelegde niet bewezen kon worden en sprak de verdachte vrij van de aanklacht van verkrachting.

De beslissing van de rechtbank is genomen op basis van de inconsistenties in de verklaringen van de benadeelde partij en de verdachte, en het gebrek aan bewijs dat de verdachte dwang heeft gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar dat deze niet onder dwang zijn gebeurd, waardoor de verdachte van het tenlastegelegde werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/222167-20
Datum uitspraak: 26 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. Bruijn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van [benadeelde partij] op 19 september 2019 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Motivering van de vrijspraak

3.1.
Inleiding
[benadeelde partij] heeft - na eerst een ‘informatief gesprek zeden’ op 19 september 2019 te hebben gehad - op 3 januari 2020 aangifte gedaan van verkrachting op 19 september 2019. Zij verklaart dat zij met verdachte in zijn slaapkamer was, waar ze onder andere hebben geknuffeld en gezoend. Verdachte heeft aangeefster ook gemasseerd en aangeefster heeft verdachte gepijpt. Aangeefster verklaart dat zij meermaals heeft aangegeven dat zij niet verder wilde gaan en geen seks wilde hebben, maar dat verdachte desondanks zijn vingers, en later zijn penis, in de vagina van aangeefster heeft geduwd. Verdachte ontkent dat hij tegen de wil van aangeefster seksuele handelingen heeft verricht.
3.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het tenlastegelegde kan worden bewezen. Verdachte ontkent het feit, maar de verklaring van aangeefster is betrouwbaar en vindt voldoende steun in het dossier. Door zijn overwicht en doordat verdachte de broek van aangeefster (meermaals) naar beneden heeft getrokken, aangeefster op het bed heeft geduwd, haar onderbroek opzij heeft geschoven en met zijn penis in haar vagina is gegaan, heeft verdachte aangeefster gedwongen tot het ondergaan van deze seksuele handelingen. Dat verdachte aangeefster heeft gedwongen om hem te pijpen, kan niet worden bewezen. Verdachte dient van dat onderdeel dan ook te worden vrijgesproken.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
Het tenlastegelegde kan niet worden bewezen en verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het voor verdachte duidelijk was dat aangeefster geen seks met verdachte wilde hebben en dat verdachte aangeefster hier vervolgens toe heeft gedwongen.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De stukken in het dossier
Aangeefster heeft meerdere verklaringen afgelegd. Hierin verklaart zij telkens min of meer hetzelfde. Zij heeft met verdachte gezoend en geknuffeld, verdachte heeft haar gemasseerd en zij heeft verdachte gepijpt. Dit zou volgens aangeefster vrijwillig plaatsgevonden hebben, hoewel ze eigenlijk geen zin had om verdachte te pijpen. Dit heeft ze toch gedaan omdat verdachte “iets terug wilde” nadat hij haar gemasseerd had. Aangeefster verklaart dat zij tegen verdachte heeft gezegd dat zij niet verder wilde gaan dan dit. Verdachte is desondanks met zijn vingers in de vagina van aangeefster gegaan. Nadat aangeefster verdachte gepijpt had, heeft verdachte aangeefster op het bed geduwd, is hij bovenop haar gaan liggen en heeft hij zijn penis in de vagina van verdachte geduwd. Aangeefster zou hierbij meermalen hebben aangegeven dat zij dit niet wilde en meermalen geprobeerd hebben om verdachte van haar af te krijgen. Vrijwel direct na de gebeurtenissen heeft aangeefster hierover via WhatsApp met een vriendin berichten gewisseld. In het dossier bevinden zich screenshots van dit gesprek. De moeder van verdachte heeft verklaard dat aangeefster na de afspraak met verdachte thuiskwam en heel stil was. Zij zag toen dat het niet goed ging met aangeefster.
Er zijn daarnaast sporen aangetroffen na bemonstering van de vagina van aangeefster. Op de buitenste schaamlippen van aangeefster zijn spermacellen waargenomen en diep vaginaal is een andersoortig spoor aangetroffen. Uit DNA-onderzoek blijkt (kort gezegd) dat deze sporen DNA van verdachte zouden kunnen bevatten.
Verdachte ontkent dat hij tegen de wil van aangeefster seks met haar heeft gehad. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij en aangeefster hebben gezoend en geknuffeld, verdachte aangeefster heeft gemasseerd en dat aangeefster hem heeft gepijpt. Na het pijpen hebben ze nog even geknuffeld, gezoend en “gefriemeld”, waarbij aangeefster bovenop hem zou hebben gezeten. Hij is met zijn vingers in haar vagina geweest en het zou kunnen dat zijn penis rondom het friemelen even in haar vagina is geweest. Op een gegeven moment is hij klaargekomen, hoewel niet volledig. Wel is er sperma vrijgekomen. Op een gegeven moment tijdens dit knuffelen en friemelen heeft aangeefster gezegd dat zij wilde stoppen en toen zijn ze ook gestopt. Verdachte heeft eerder, bij de politie, twee verklaringen afgelegd. In deze verklaringen heeft verdachte anders verklaard met betrekking tot de vraag of zijn vingers en/of zijn penis in de vagina van aangeefster zijn geweest en of hij wel of niet is klaargekomen.
Overweging van de rechtbank
De officier van justitie en de verdediging hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat het pijpen door dwang heeft plaatsgevonden. De rechtbank vindt dat ook. Aangeefster heeft ook verklaard dat dit, hoewel zij hier eigenlijk geen zin in had, wel vrijwillig is geweest. De rechtbank zal zich daarom hierna richten op de tenlastegelegde seksuele handelingen die bestaan uit het door verdachte penetreren van de vagina van aangeefster met zijn vingers en zijn penis.
Uit de wet (artikel 242 Wetboek van Strafrecht) volgt dat de vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de in de tenlastelegging genoemde gedragingen ertoe hebben geleid dat aangeefster is gedwongen om de seksuele handelingen te ondergaan. Deze gedragingen moeten van voldoende gewicht zijn geweest om de weerstand van aangeefster te breken en moeten daar ook op gericht zijn geweest. Met andere woorden, de rechtbank moet vaststellen dat aangeefster de seksuele handelingen niet wilde, maar dat deze handelingen toch plaatsgevonden hebben en dat dit was door dwangmiddelen die verdachte heeft toegepast.
De verklaring van verdachte en aangeefster zijn verschillend. Verdachte heeft daarnaast meerdere verklaringen afgelegd die onderling van elkaar verschillen. De verschillende verklaringen van aangeefster komen voor het grootste deel met elkaar overeen en deze verschillende verklaringen ondersteunen elkaar. Ook wordt haar verklaring ondersteund door de omstandigheid dat zij kort na de afspraak met verdachte over het incident berichten heeft uitgewisseld met een vriendin en dat haar moeder heeft gezien dat het niet goed met haar ging toen zij thuiskwam. Toch komen ook de verklaringen van aangeefster op bepaalde punten niet overeen. Zo heeft aangeefster verschillend verklaard over wanneer haar broek uit is gegaan en of deze door verdachte (met kracht, terwijl zij tegenstribbelde) is uitgetrokken. Ook heeft zij verschillend verklaard over de manier waarop zij zich zou hebben verzet toen verdachte zijn penis in haar vagina duwde. In de ene verklaring spreekt zij over het proberen weg te duwen van verdachte, terwijl zij in de andere verklaring zegt dat zij verdachte ook heeft weg proberen te trappen.
Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat aangeefster niet wilde dat verdachte met zijn vingers en zijn penis in haar vagina ging. Aangeefster heeft dat ook tegen verdachte gezegd, maar uiteindelijk hebben deze handelingen toch plaatsgevonden. De rechtbank kan echter niet met voldoende zekerheid vaststellen of verdachte dwangmiddelen heeft gebruikt om de weerstand van aangeefster te breken, en zo ja welke. Dat dwangmiddelen er de oorzaak van zijn dat de tenlastegelegde seksuele handelingen alsnog hebben plaatsgevonden, kan de rechtbank daarom ook niet vaststellen. Dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verkrachting in de zin van artikel 242 Wetboek van Strafrecht, kan dan ook niet worden bewezen. Verdachte zal daarom van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en B. Atakan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg en N.M. van Boekel, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2022.
[(...)]