ECLI:NL:RBAMS:2022:4708
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verkrachting wegens gebrek aan bewijs van dwang
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, heeft de rechtbank Amsterdam op 26 juli 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting van de benadeelde partij op 19 september 2019 in Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 26 juli 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en de raadsman van de verdachte, mr. E. Bruijn, hun standpunten naar voren brachten. De benadeelde partij deed op 3 januari 2020 aangifte van verkrachting, waarbij zij verklaarde dat zij met de verdachte in zijn slaapkamer was en dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, ondanks haar herhaalde verzoeken om te stoppen.
De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde partij en de verdachte zorgvuldig gewogen. De benadeelde partij verklaarde dat zij niet verder wilde gaan, maar dat de verdachte desondanks zijn vingers en later zijn penis in haar vagina heeft geduwd. De verdachte ontkende echter dat hij tegen haar wil heeft gehandeld. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de benadeelde partij niet wilde dat de verdachte met haar seksuele handelingen verrichtte, niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte dwang heeft toegepast om haar weerstand te breken. De rechtbank oordeelde dat het tenlastegelegde niet bewezen kon worden en sprak de verdachte vrij van de aanklacht van verkrachting.
De beslissing van de rechtbank is genomen op basis van de inconsistenties in de verklaringen van de benadeelde partij en de verdachte, en het gebrek aan bewijs dat de verdachte dwang heeft gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar dat deze niet onder dwang zijn gebeurd, waardoor de verdachte van het tenlastegelegde werd vrijgesproken.