ECLI:NL:RBAMS:2022:4689

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
13/751589-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot verblijfseisen en gelijkstelling met Nederlanders

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Wroclaw, Polen, op 18 mei 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1989, is in Nederland ingeschreven en heeft een verblijf van vier jaar en tien maanden in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 21 juni 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het EAB onderzocht. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander, omdat hij bijna vijf jaar in Nederland verblijft. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereiste van een ononderbroken rechtmatig verblijf van vijf jaren in Nederland, zoals gesteld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling, omdat hij niet voldoet aan het wettelijke vereiste van vijf jaren verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de autoriteiten in Polen voor de uitvoering van de opgelegde vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751589-21 (EAB II)
RK nummer: 21/3460
Datum uitspraak: 5 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 mei 2021 door de
District Court in Wroclaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and binding judgementdoor de
Regional Court for Wroclaw-Fabrycznavan 21 maart 2017 (referentie: II K 1204/15).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 5 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen naar de zittingsdatum van het gewezen vonnis. De opgeëiste persoon betwist namelijk dat hij – zoals in het EAB omschreven staat – aanwezig was. Om dit te kunnen onderbouwen moet hij weten wanneer de zitting is geweest.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit moet worden gegaan van de informatie in het EAB, blijkens welke de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 12 OLW niet van toepassing is op het vonnis waarvoor de overlevering wordt gevraagd. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon samen met zijn raadsman ter zitting aanwezig was. De rechtbank heeft, mede gelet op het vertrouwensbeginsel, geen reden om aan deze informatie te twijfelen. De enkele ontkenning van deze informatie door de opgeëiste persoon is daartoe in ieder geval onvoldoende.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Telkens: diefstal, terwijl het feit wordt begaan door twee of meer verenigde personen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden, zodat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en de overlevering als gevolg daarvan moet worden geweigerd met gelijktijdige overname van de strafexecutie door Nederland. De opgeëiste persoon is op dit moment vier jaar en tien maanden in Nederland – in augustus zou hij voldoen aan de wettelijk vereiste vijf jaren. Hij heeft hier zijn bestaan opgebouwd, heeft een gezin en voldoet bovendien (reeds) aan de inkomensvereisten. Gelet op de ratio van de Overleveringswet – het voorkomen van straffeloosheid en het bevorderen resocialisatie – zou aanhouding omwille van het verkrijgen van de gelijkstelling de aangewezen weg zijn.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding en zich op het standpunt gesteld dat de toets voor gelijkstelling
ex nuncis. De opgeëiste persoon komt daarom dus niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat hij niet voldoet aan het vereiste van een ononderbroken rechtmatig verblijf van vijf jaren in Nederland.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon op dit moment niet in aanmerking komt voor gelijkstelling omdat hij niet voldoet aan het wettelijke vereiste van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren in Nederland zoals bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en 1, Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank overweegt dat, hoewel zij oog heeft voor de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon en zijn rechtmatige ononderbroken verblijf in Nederland van vier jaar en tien maanden, de Overleveringswet geen mogelijkheid biedt om de behandeling van de zaak aan te houden op de door de raadsman aangevoerde grond. De duur van het verblijf van de opgeëiste persoon moet door de rechtbank
ex nuncworden beoordeeld, wat inhoudt dat de opgeëiste persoon op het moment van de zitting gelijk moet kunnen worden gesteld. Dat is niet het geval.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court in Wroclaw(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.