ECLI:NL:RBAMS:2022:4680

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
13/058277-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met toetsing aan artikel 12 OLW

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań, Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1980, was zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en was op dat moment gedetineerd in een Poolse inrichting.

De behandeling van de vordering vond plaats op openbare zittingen op 10 mei en 21 juni 2022. Tijdens de eerste zitting was de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. F.S. Baardman. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd, omdat zij meer informatie nodig had van de uitvaardigende autoriteit in Polen. Tijdens de tweede zitting werd vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing was verstreken, wat leidde tot de conclusie dat er geen grondslag meer was voor de overleveringsdetentie.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw verworpen, die stelde dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van schending van verdedigingsrechten. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het strafproces en dat hij niet onzorgvuldig was geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan voor de feiten zoals beschreven in het EAB, en heeft zij de relevante wetsbepalingen genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de OLW. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, en mrs. J. van Zijl en H.G. van der Wilt, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Rus.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/058277-22 (EAB V)
RK nummer: 22/1356
Datum uitspraak: 5 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 augustus 2020 door de
Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit andere hoofde gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 10 mei 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De behandeling van de vordering is aangehouden in afwachting van antwoorden op de door het IRC gestelde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van de toetsing aan artikel 12 OLW.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 21 juni 2022
De behandeling van de vordering is, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 21 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een
  • een
Aan het verzamelvonnis VI K 415/15 liggen de volgende vier vonnissen ten grondslag:
vonnis II K 281/15 van 25 februari 2016 door de
District Court in Pila(Polen);
vonnis VI K 16/16 van 17 februari 2016 door de
Poznań District Court – Nowe Miasto and Wilda in Poznań(Polen);
vonnis VI K 353/16 van 4 augustus 2016 door de
Poznań District Court – Nowe Miasto and Wilda in Poznań(Polen);
vonnis III K 167/17 van 20 april 2017 door de
Poznań District Court – Nowe Miasto and Wilda in Poznań(Polen).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vrijheidsstraffen opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen van respectievelijk:
  • 2 jaar en 2 maanden, waarvan 585 dagen moeten worden afgetrokken (dit betreft de straf die is opgelegd bij het verzamelvonnis VI K 415/17);
  • 10 maanden (dit betreft de straf die is opgelegd bij vonnis VI K 60/19),
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering voor vonnis VI K 353/16 moet worden geweigerd. De antwoorden op de gestelde vragen ten aanzien van de vonnissen VI K 16/16 en VI K 353/16 lijken hetzelfde te zijn. In de aanvullende informatie van 8 juni is de datum van 4 januari 2016 opgenomen als de datum waarop het verhoor heeft plaatsgevonden voor beide zaken. Dit zou betekenen dat de opgeëiste persoon vóór de pleegdatum van de feiten onderliggend aan het vonnis VI K 353/16 (namelijk februari en maart 2016) is verhoord en correspondentieadressen heeft opgegeven. Ten aanzien van vonnis VI K 353/16 kan daarom niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er een kennelijke verschrijving heeft plaatsgevonden, omdat in de Poolse versie van de antwoorden 1 april 2016 wordt genoemd als datum waarop het verhoor heeft plaatsgehad. Artikel 12 OLW staat niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat, in het geval van een cumulatief vonnis, zowel de beslissing waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en hem op grond daarvan een vrijheidsstraf is opgelegd als de beslissing waarbij de duur van die straf is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan art. 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak
Zdziaszek, ECLI:EU:C:2017:629).
Ten aanzien van het cumulatieve vonnis VI K 415/15
In het EAB onder d) staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, zodat artikel 12 OLW op het cumulatieve vonnis niet van toepassing is.
Ten aanzien van de onderliggende vonnissen
A en D: vonnissen II K 281/15 en III K 167/17
In aanvullende informatie van 10 mei 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit verklaard dat de opgeëiste persoon in de zaak III K 167/17 vanuit zijn detentie naar de zitting is gebracht, en hij dus in persoon aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Bovendien heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in aanvullende informatie van 8 juni 2022 verklaard dat de opgeëiste persoon ook in de zaak II K 281/15 in persoon aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Gelet op die informatie is artikel 12 OLW niet van toepassing op de vonnissen II K 281/15 en III K 167/17.
B en C: vonnissen VI K 16/16 en VI K 353/16
Ten aanzien van de vonnissen VI K 16/16 en VI K 353/16 stelt de rechtbank vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de rechtbank de overlevering weigeren. Zij ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering voor deze vonnissen te weigeren. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
In aanvullende informatie van 10 mei 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeld dat de oproepen voor de zitting in de zaak VI K 16/16 op 28 januari 2016 en op 5 februari 2016 per post aan de opgeëiste persoon zijn verstuurd. Voor de zaak VI K 353/16 geldt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat de oproepen per post aan de opgeëiste persoon zijn verstuurd op 11 juli 2016 en op 19 juli 2016.
Bovendien heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in aanvullende informatie van 8 juni 2022 verklaard dat de opgeëiste persoon in de zaak VI K 16/16 op 4 januari 2016 is verhoord en dat hij tijdens dit verhoor twee correspondentieadressen heeft opgegeven en de zogenaamde ‘adresinstructie’ heeft ontvangen en getekend – inhoudende dat hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en van de consequenties als hij dat niet doet, namelijk dat de correspondentie dan wordt aangemerkt als ‘
duly served’en er een beslissing kan volgen in zijn afwezigheid. De oproepen voor de zitting zijn naar beide adressen gestuurd.
Voor de zaak VI K 353/16 geldt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit in de aanvullende informatie van 8 juni 2022 heeft verklaard dat de opgeëiste persoon op 1april 2016 is verhoord. Ook tijdens dit verhoor heeft de opgeëiste persoon twee correspondentieadressen opgegeven en heeft hij de zogenaamde ‘adresinstructie’ ontvangen en getekend. De oproepen voor de zitting zijn naar beide adressen gestuurd.
De rechtbank merkt de datum van het verhoor in de Engelse vertaling ten aanzien van de zaak VI K 353/16 – daarin staat als datum van het verhoor 04/01/2016 (4 januari) in plaats van 01/04/2016 (1 april) genoemd – aan als kennelijke verschrijving. In de originele Poolse tekst staat namelijk 1 april 2016 (“
01.04.2016r”).
De bovengenoemde omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat het toestaan van de overlevering voor de vonnissen VI K 16/16 en VI K 353/16 geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Hij was op de hoogte van het strafproces dat tegen hem liep en voor welke strafbare feiten – de opgeëiste persoon is verhoord – en, zo al niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Ten aanzien van het vonnis VI K 60/19
In het EAB onder d) staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard op 26 augustus 2019, waarbij hij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de zitting en ervan in kennis is gesteld dat er, wanneer hij niet zou verschijnen, een beslissing kan worden genomen in zijn afwezigheid. De rechtbank is daarmee van oordeel dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meerdere verenigde personen;
Telkens: overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Poznań(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.