ECLI:NL:RBAMS:2022:4669

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
13/047640-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 24 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Kleve in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 4 maart 2022 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de invoer van 11,8 kg marihuana in Duitsland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de nodige garanties voor zijn terugkeer naar Nederland in geval van veroordeling geverifieerd.

Tijdens de zitting op 10 mei 2022 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon aangevoerd dat er onduidelijkheid bestaat over de hoeveelheid drugs die zou zijn vervoerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de informatie in het EAB voldoende duidelijk is en dat de opgeëiste persoon op de hoogte is van de beschuldigingen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, valt onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan. De beslissing is genomen met inachtneming van de argumenten van de officier van justitie en de raadsman, waarbij de rechtbank heeft benadrukt dat de hoofdregel is dat overlevering moet plaatsvinden, tenzij er specifieke redenen zijn om dit te weigeren. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/047640-22
RK nummer: 22/1201
Datum uitspraak: 24 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2022 door het
Amtsgericht Kleve(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Ethiopië) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[woonadres],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L. Palanciyan, advocaat te Amsterdam, als waarnemer voor mr. G. Palanciyan, tevens advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn – zij het dat zijn voornaam [voornaam] is en zijn achternaam [achternaam], en niet omgekeerd – en dat hij de Nederlandse en Ethiopische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Kleve(Duitsland), referentie 10 Gs 173/21 (204 Js 352/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangegeven dat onduidelijk is welke hoeveelheid drugs zou zijn vervoerd. In het EAB wordt vermeld dat het gaat om 11,8 kg marihuana, terwijl in het ‘A-formulier’ wordt gesproken van “ca. 13 kg”.
De officier van justitie is van mening dat voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering wordt gevraagd, zeker nu 11,8 kg en “ca. 13 kg” met een ruime berekening op dezelfde hoeveelheid kan zien.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Uit het EAB onder e) blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht op 27 april 2021 vanuit Haarlem opdracht te hebben gegeven voor de invoer van 11,8 kg marihuana in Duitsland. Hij zou deze hoeveelheid marihuana ook aan de vervoerders voor de opdracht hebben verschaft. De rechtbank is daarmee van oordeel aan de hierboven genoemde vereisten is voldaan en voegt daaraan toe dat de informatie uit het EAB – in het geval dat het A-formulier afwijkende informatie vermeldt – leidend is en dat de exacte hoeveelheid marihuana voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van de overlevering in dit geval niet uitmaakt. Overigens is de rechtbank een dergelijke afwijking niet gebleken, nu ook het A-formulier een hoeveelheid van 11,8 kg marihuana beschrijft.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De officier van justitie in Kleve (Duitsland) heeft de volgende garantie gegeven:
“er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon, [opgeëiste persoon], in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland in aansluiting aan de Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf naar de Nederlanden terug zal worden gebracht.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • de Duitse autoriteiten hebben aangegeven dat zij de opgeëiste persoon willen vervolgen middels het uitvaardigen van een EAB;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Duitse markt;
  • de verdovende middelen zijn aangetroffen in Duitsland;
  • het zwaartepunt van de strafzaak bevindt zich in Duitsland en
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens de opgeëiste persoon in Nederland te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon vanuit Nederland – namelijk vanuit Haarlem – handelde en het daarom logisch is dat de vervolging in Nederland zou plaatsvinden.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding bestaat om deze weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Kleve (Duitsland)voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.