ECLI:NL:RBAMS:2022:4667

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
13/751285-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het 3e sectie van het provinciaal gerechtshof van Almería, Spanje, op 16 oktober 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Italië in 1997, is in Nederland ingeschreven en wordt verdacht van betrokkenheid bij de illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, waardoor de gevangenhouding niet meer kan worden verlengd.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het EAB beoordeeld op zijn inhoud. De verdediging voerde aan dat het feit in het EAB niet genoegzaam was omschreven, maar de rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten voldoende was om te voldoen aan de vereisten van de OLW. De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid onderzocht en vastgesteld dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, valt onder de lijst van bijlage 1 bij de OLW, wat betekent dat het feit strafbaar is in zowel Spanje als Nederland.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander, omdat hij niet voldoet aan de vereiste van vijf jaar ononderbroken verblijf in Nederland. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751285-20
RK nummer: 20/1777
Datum uitspraak: 24 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 april 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 oktober 2018 door de
3e sectie van het provinciaal gerechtshof van Almería(Spanje) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van de Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C. W. Dirkzwager, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Spaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd door het Provinciaal gerechtshof van Almeria op 4 oktober 2018 met referentie 67/2017.
beschikking tot overgaan in internationale opsporing, aanhouding en terbeschikkingstelling van de betrokkene
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Spaans recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw zo dat zij betoogt dat het feit in het EAB niet genoegzaam is omschreven, nu de optelsom van de hoeveelheid drugs niet lijkt te kloppen en bovendien niet blijkt wat de substantie van de in het EAB genoemde 58 pillen is. Nu daarom ook niet blijkt of deze substantie in Nederland überhaupt strafbaar is en de hoeveelheid drugs onduidelijk blijft, moet de overlevering worden geweigerd.
De officier van justitie is van mening dat het feit genoegzaam is omschreven. De hoeveelheid van de drugs wordt duidelijk genoemd en uit de omschrijving van het feit blijkt dat het gaat om 58 pillen die speed bevatten.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Uit de omschrijving van het feit in het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt gezocht omdat op 10 augustus 2016 tijdens een preventieve controle 25 gram marijuana, 21,5 gram crystal meth en 18 gram speed bij hem is aangetroffen, verdeeld in verschillende zakjes met verschillende hoeveelheden.
Met die omschrijving is het naar oordeel van de rechtbank duidelijk waarvoor de overlevering wordt verzocht en is voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of een naar het recht van de uitvaardigende lidstaat strafbaar feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [1]
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [2]
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het feit geen lijstfeit oplevert, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de strafbaarheid naar Nederlands recht van dat feit ontbreekt en dat de rechtbank gebruik zou moeten van haar bevoegdheid om op die grond de overlevering voor dat feit te weigeren. Het verweer behoeft daarom geen inhoudelijke bespreking.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon – ondanks dat hij niet vijf, maar vier jaar in Nederland verblijft – gelijkgesteld moet worden met een Nederlander en er als gevolg daarvan een terugkeergarantie vereist is om de overlevering toelaatbaar te achten. De opgeëiste persoon is sinds 2018 ingeschreven in Nederland en heeft hier een baan, is begonnen met het leren van de Nederlandse taal en zijn hele familie woont hier. Omdat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden en een terugkeergarantie ontbreekt, dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden, omdat hij nog geen vijf jaren in Nederland verblijft.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling omdat hij niet voldoet aan het wettelijke vereiste van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren in Nederland zoals bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en 1, Vreemdelingenwet 2000. Derhalve is een terugkeergarantie voor de opgeëiste persoon niet vereist.
Het verweer wordt verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de 3e sectie van het provinciaal gerechtshof van Almería (Spanje) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
2.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (