ECLI:NL:RBAMS:2022:4659

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
13/091025-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; weigeringsgrond artikel 12 OLW niet van toepassing

Op 28 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Provinciaal Gerechtshof van Tarragona, Spanje. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1998, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht.

Tijdens de zittingen op 22 juni en 20 juli 2022 zijn de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn en dat de raadsman niet gemachtigd was om namens hem te verdedigen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de relevante procedures in Spanje, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, zodat hij zijn straf van 4 jaar en 7 maanden kan ondergaan in Spanje.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/091025-22
RK nummer: 22/2366
Datum uitspraak: 28 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 februari 2022 door de Vierde Afdeling van het Provinciaal Gerechtshof van Tarragona (Spanje) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 22 juni 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K van der Schaft, en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar.
De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn.
De raadsman was niet gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. Op verzoek van de raadsman is de behandeling van de vordering aangehouden.
Zitting 20 juli 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 20 juli 2022.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door mr. E. Boskma en door een tolk
in de Arabische (Marokkaanse) taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 31 oktober 2019, bevestigd door de beslissing van het Hooggerechtshof van Justitie van Catalonië van 21 april 2020 en, nadat het cassatieberoep werd afgewezen, onherroepelijk en uitvoerbaar verklaard op 27 oktober 2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar en 7 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon zat gedetineerd voor het uitzitten van zijn straf, maar is na een kort verlof niet teruggekeerd naar de penitentiaire inrichting. Vervolgens is hij in Nederland aangehouden. Van deze straf resteert volgens het EAB nog het overgebleven gedeelte van de vrijheidsstraf. Deze straf zou de opgeëiste persoon aanvankelijk tot 17 maart 2023 moeten uitzitten.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, zonder dat duidelijk is of dit de procedure in eerste aanleg, de procedure in hoger beroep of de cassatieprocedure betreft.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
Uit aanvullende informatie van de Spaanse autoriteiten blijkt dat tijdens de cassatieprocedure
de
‘merits of the case’niet zijn behandeld.
Gelet op de aanvullende informatie en de informatie in het EAB stelt de rechtbank vast dat
in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en dat hij is veroordeeld, na een onderzoek, in feite en in rechte, van belastend en ontlastend materiaal, zodat de procedure in hoger beroep moet worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van de Spaanse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij het proces in hoger beroep dat heeft geleid tot de beslissing van het Hooggerechtshof van Justitie van Catalonië. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Vierde Afdeling van het Provinciaal Gerechtshof van Tarragona (Spanje) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. C. Klomp en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.