ECLI:NL:RBAMS:2022:4649

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/695901 / FA RK 21-127
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en gerechtelijke vaststelling vaderschap in een complexe familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een familierechtelijke kwestie betreffende de vernietiging van de erkenning van een kind en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De moeder, die in detentie verblijft, heeft verzocht om de erkenning van haar kind, [minderjarige 2], door de vader te vernietigen, stellende dat hij niet de biologische vader is. De vader heeft zich verweerd en betwist dat de moeder gedwongen is tot de erkenning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij de wettelijke termijn voor indiening heeft overschreden. De rechtbank oordeelt dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van dwang of misbruik van omstandigheden. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzoeken tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet kunnen worden ingewilligd, aangezien [minderjarige 2] al twee ouders heeft. De bijzondere curator heeft geen verzoek ingediend namens [minderjarige 2], wat de rechtbank als een begrijpelijke beslissing beschouwt. De beschikking is gegeven door mr. H.M. Patijn en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. I.H.H. Krajenbrink.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/695901 / FA RK 21-127
Beschikking van 23 februari 2022 betreffende vernietiging van de erkenning en gerechtelijke vaststelling ouderschap
in de zaak van:
[de moeder] ,
verblijvende in de PI te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. F. Bouyaghjdane te Rotterdam,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen [de vader] ,
advocaat mr. S. Karami te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. Mr. [curator]te Amsterdam,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende.
2. het openbaar ministeriete Amsterdam.
3. de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdamhierna te noemen: de Raad,
op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de moeder, ingekomen op [geboortedatum 2] 2021;
- de beschikking van deze rechtbank van 10 maart 2021, hersteld bij beschikking van 1 september 2021, waarbij mr. [curator] is benoemd tot bijzondere curator over na te noemen minderjarige;
- de schriftelijke reactie van de bijzondere curator van 20 mei 2021;
- het verweerschrift van [de vader] , ingekomen op 1 juli 2021;
- een F9-formulier van de moeder d.d. 15 juli 2021;
- een F9-formulier van [de vader] van 1 februari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022.
Gehoord zijn de moeder bijgestaan door haar advocaat, [de vader] en de bijzondere curator.
1.3.
Mr. Karami is met bericht van verhindering niet verschenen.
De Raad en het openbaar ministerie zijn, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator een mailwisseling van juli /augustus 2021 overgelegd tussen de bijzondere curator en Jeugdbescherming Regio Amsterdam.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De moeder en [naam] alias [alias 1] alias [alias 2] ,
hierna te noemen [naam] , hebben van 2011 tot 2016 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit de moeder zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1] , Groot Brittannië, en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
2.3.
De moeder en [de vader] (hierna: [de vader] ) hebben van 2016 tot 2018 een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum 3] 2018 te [geboorteplaats 2] uit de moeder geboren:
[minderjarige 3].
2.4.
[de vader] heeft [minderjarige 3] en [minderjarige 2] erkend op 20 maart 2018 te Amsterdam.
De moeder en [de vader] zijn sinds 22 maart 2018 belast met de uitoefening van het gezag over [minderjarige 2] .
2.5.
Op verzoek van de Raad zijn deze drie kinderen op 1 augustus 2019 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, eerst binnen het netwerk, maar na een incident in een neutraal pleeggezin. Deze kinderbeschermingsmaatregelen zijn nog steeds van kracht.
2.6.
De moeder is in oktober 2019 gearresteerd op verdenking van terrorisme. Zij is op 30 juni 2021 veroordeeld tot 6 jaar cel en tbs met dwangverpleging.
2.6.
[de vader] heeft de Nederlandse nationaliteit. Op de erkenning door [de vader] is het Nederlandse recht toegepast. De moeder heeft de Marokkaanse en (vermoedelijk) de Nederlandse nationaliteit. De nationaliteit van [naam] is niet bekend.

3.Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de door [de vader] op 20 maart 2018 gedane erkenning van [minderjarige 2] te vernietigen op de grond dat hij niet de biologische vader is van [minderjarige 2] .
De moeder verzoekt tevens dat de rechtbank zal vaststellen dat de inmiddels overleden [naam] de vader is van [minderjarige 2] .
3.2.
De bijzondere curator heeft naar voren gebracht dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning, wegens overschrijding van de wettelijke termijn voor indiening daarvan. Zij meent dat moeilijk gezegd kan worden dat de moeder is gedwongen tot de erkenning en ook het tijdstip van indiening van het verzoek maakt de ontvankelijkheid onzeker.
Voorts komt het de bijzondere curator voor dat de vernietiging van de erkenning op dit moment niet in het belang van [minderjarige 2] is. De bijzondere curator heeft onvoldoende informatie over [minderjarige 2] . Zij heeft niet met hem kunnen spreken en de wel bekende informatie is verouderd. Daarbij is er inmiddels een nieuwe bijzondere curator benoemd door de rechtbank Zwolle, die wel met [minderjarige 2] heeft kunnen spreken en zo nodig een verzoek voor hem kan indienen. De bijzondere curator ziet daarom geen aanleiding thans een verzoek namens [minderjarige 2] in te dienen.
3.3.
[de vader] heeft zich verweerd tegen de verzoeken.
[de vader] is van mening dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek wegens overschrijding van de termijn voor indiening van het verzoek. Hij verwijst daartoe naar een brief van de moeder van 5 juni 2019, waarin de toenmalige advocaat van de moeder aangeeft dat zij voornemens is een verzoek tot vernietiging van de erkenning ten aanzien van [minderjarige 2] in te dienen. Desondanks heeft de moeder tot januari 2021 gewacht met het indienen van het onderhavige verzoek.
[de vader] betwist dat hij de moeder heeft gedwongen mee te werken aan erkenning van [minderjarige 2] . Voorts stelt hij als strafrechtadvocaat geen kennis te hebben van familierecht.
[de vader] verzet zich ook overigens tegen de stellingen van de moeder en betwist onder verwijzing naar het Raadsrapport uit 2018 dat er sprake zou zijn geweest van seksueel misbruik. De moeder heeft deze beschuldiging eerder gedaan, maar heeft deze beschuldiging al lang ingetrokken, waarbij zij tegenover de Raad heeft verklaard deze beschuldiging uit wraakzucht te hebben geuit. [de vader] stelt dat sprake is van ouderverstoting. De moeder is veroordeeld tot zes jaar cel en tbs met dwangverpleging. Er zijn volgens [de vader] vraagtekens te zetten bij haar integriteit en mentale conditie.

4.De beoordeling

Verzoek moeder
4.1.
Ingevolge artikel 10:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is op het onderhavige verzoek Nederlands recht van toepassing, nu op de erkenning door [de vader] het Nederlandse recht is toegepast.
4.2.
Het verzoek tot vernietiging van de erkenning is gegrond op artikel 1:205 lid 1, onder c, BW.
Op grond van dit artikel kan een moeder in haar verzoek worden ontvangen als het verzoek is ingediend niet later dan een jaar nadat de invloed van bedreiging of misbruik van omstandigheden heeft opgehouden te werken of binnen een jaar nadat de moeder het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
4.3.
De moeder voert in dit verband aan dat zij door [de vader] is overgehaald om hem [minderjarige 2] te laten erkennen, dat zij ervan uitging dat [de vader] het als jurist wel goed zou weten en dat zij veronderstelde dat het eenvoudig was om de erkenning door [de vader] later weer ongedaan te maken en dat de biologische vader ( [naam] ) dan alsnog tot erkenning kon overgaan.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Uit de brief van 5 juni 2019 van mr. B.A. Huijgen blijkt dat het effect van de dwang, dwaling of bedreiging toen was geëindigd. De moeder was immers voornemens een verzoek tot vernietiging erkenning in te dienen. Nu de moeder dit verzoek eerst op 11 januari 2021 heeft ingediend is de wettelijke termijn van een jaar nadat het effecten van de oorzaken van het wilsgebrek zijn geëindigd, verstreken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van een wilsgebrek.
4.5.
De bijzondere curator heeft geen verzoek ingediend namens [minderjarige 2] . De motivering van deze beslissing is voor de rechtbank navolgbaar.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap.
4.6.
Ingevolge artikel 1:207 lid 2 sub a BW kan vaststelling van het ouderschap niet geschieden als het kind al twee ouders heeft.
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan niet worden overgegaan tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. [minderjarige 2] heeft reeds twee ouders, zodat het verzoek reeds daarop afstuit.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om vernietiging van de erkenning;
- wijst het verzoek om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap af;
- beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator in deze zaak als definitief beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Patijn, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 23 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).