ECLI:NL:RBAMS:2022:4640

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
13/029650-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring bedreigingen met verminderde toerekeningsvatbaarheid en advies tot klinische behandeling

Op 29 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van zijn ex-vrouw en haar dochter. De bedreigingen vonden plaats via WhatsApp op 17 januari 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die bekend heeft, verminderd toerekeningsvatbaar is. Dit is gebaseerd op een Pro Justitia rapportage van een psychiater, die concludeerde dat de verdachte lijdt aan een waanstoornis en een stoornis in het gebruik van cocaïne en opiaten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een ISD-maatregel eiste, niet toegewezen, omdat de verdachte niet eerder voor bedreiging was veroordeeld. In plaats daarvan is een gevangenisstraf van twee weken opgelegd, met de hoop dat de verdachte met de juiste hulp en begeleiding een stabiele leefsituatie kan opbouwen. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven, omdat de verdachte de straf al in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/029650-22
Datum uitspraak: 29 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Barendregt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G. Martin, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, zakelijk weergegeven, beschuldigd van bedreiging van [slachtoffer] op of omstreeks 17 januari 2022 door voornoemde [slachtoffer] en haar dochter [dochter slachtoffer] WhatsAppberichten te sturen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage van dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht – met de officier van justitie – het tenlastegelegde bewezen. De raadsman heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Nu verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank op grond van artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen.
  • de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 29 april 2022 heeft afgelegd;
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] met nummer PL1300-2022020259-2, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] op 1 februari 2022, doorgenummerde pagina’s 004-005;
  • een proces-verbaal van bevindingen (incl. bijlagen: foto’s WhatsAppberichten) met nummer PL1300-2022020259-21, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2] op 3 februari 2022, doorgenummerde pagina 017 en bijlagen a tot en met h;
  • een proces-verbaal van bevindingen (incl. bijlagen: foto’s WhatsAppberichten) met nummer PL1300-2022020259-5, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] op 2 februari 2022, doorgenummerde pagina’s 006-011.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op of omstreeks 17 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- voornoemde [slachtoffer] whatsappberichten te sturen met onder meer de woorden "Ik heb toch geen leven dus ik maak je dood" en
- [dochter slachtoffer] , de dochter van voornoemde [slachtoffer] , whatsappberichten te sturen met onder meer de woorden "Ik ga die ma afmaken, je moeder" en "Laat je moeder dit snel weten voordat ik er kapot maak" en "Ik wil dat je moeder nu de waarheid gaat vertellen of haar moeder gaat alles weten en haar hart gaat stilstaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 21 april 2022, waarin de bevindingen en conclusies van psychiater in opleiding R. van Engelen, onder supervisie van psychiater C.A.M. van der Meijs, zijn neergelegd.
De psychiater heeft, zakelijk weergegeven, geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een waanstoornis van het jaloerse type. Verdachte heeft paranoïde gedachten gericht tegen zijn ex-vrouw en familieleden. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van cocaïne en opiaten. Ten tijde van het tenlastegelegde was bij verdachte sprake van een ernstige terugval in het gebruik van harddrugs. Hierdoor was zijn preoccupatie met zijn paranoïde gedachten en overtuiging – namelijk dat zijn ex-vrouw vreemdging met familieleden – toegenomen en raakte zijn impulsregulatie verstoord. De gedragskeuzes van verdachte werden ten tijde van het tenlastegelegde door zijn stoornissen beïnvloed. Geadviseerd wordt verdachte het tenlastegelegde, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank volgt de conclusies uit de Pro Justitia rapportage op grond van de onderbouwing ervan en volgt het advies verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezenverklaarde.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, primair, gevorderd dat aan verdachte een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd, met een proeftijd van drie jaren. Zij heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden op te leggen die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast moet plaatsing in een overbruggingskliniek als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, zodat een klinische opname vanuit detentie gerealiseerd kan worden. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Aan de vereisten die staan genoemd in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, aldus de officier van justitie.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd voor de duur van twee jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd. Oplegging van een (voorwaardelijke) ISD-maatregel is niet proportioneel, omdat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. De raadsman heeft benadrukt dat verdachte gemotiveerd is voor behandeling en begeleiding door de reclassering.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-vrouw. Blijkens haar verklaring is zijn ex-vrouw erg bang geweest dat verdachte de geuite (ernstige) bedreigingen daadwerkelijk zal uitvoeren. Ook heeft zij verklaard dat het incident emotioneel gezien indruk op haar heeft gemaakt, vooral omdat verdachte de bedreigingen aan haar adres ook via (WhatsAppberichten aan) hun achttienjarige dochter heeft geuit. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij zijn ex-vrouw zoveel angst heeft aangejaagd, maar meer nog dat hij haar/hun dochter (en, zoals uit de stukken is gebleken, ook haar/hun veertienjarige zoon) hierbij heeft betrokken.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het onder punt 6. genoemde rapport van de psychiater en de door [reclasseringswerker 1] opgestelde adviesrapportage van Jeugdbescherming en Reclassering Leger des Heils van 25 april 2022. Uit deze rapportages maakt de rechtbank het volgende op.
Door psychiater Van Engelen wordt, vanwege de bij verdachte vastgestelde stoornissen, het risico op recidive ten aanzien van bedreiging ingeschat als matig tot hoog.
Volgens de reclassering is het recidiverisico ten aanzien van het plegen van een relationeel agressiedelict verhoogd doordat verdachte de gediagnostiseerde waanstoornis niet erkent. Verdachte is verder veelvuldig in aanraking gekomen met justitie wegens het plegen van vermogensdelicten waardoor hij voldoet aan de harde criteria voor oplegging van een ISD-maatregel.
Door het problematische drugsgebruik van verdachte kwamen kortdurende, ambulante, klinische behandeltrajecten in de afgelopen jaren niet van de grond of stagneerden deze. Dit heeft geleid tot maatschappelijke teloorgang bij verdachte. Verdachte is meermaals teruggevallen in zijn harddrugsgebruik. Sinds verdachte begin februari 2022 in het kader van de voorlopige hechtenis in deze strafzaak gedetineerd is geraakt, is hij gestopt met het gebruik van harddrugs. Verdachte is gemotiveerd om zijn abstinentie te continueren en een behandeling te volgen voor zijn stoornis in het gebruik van harddrugs, zodat hij een stabiele leefsituatie kan opbouwen. Gelet op deze omstandigheden heeft de reclassering geconcludeerd dat verdachte niet voldoet aan de zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel.
Volgens psychiater Van Engelen is verdachte gebaat bij een klinische behandeling op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) van een verslavingsinstelling voor de duur van zes tot twaalf maanden, waarna de behandeling in een ambulant kader kan worden voortgezet. Bij een bewezenverklaring heeft de reclassering geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een opname in een zorginstelling vanuit zijn huidige detentie, begeleid wonen en meewerken aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding.
De rechtbank heeft ter zitting [reclasseringswerker 2] , eveneens verbonden aan Jeugdbescherming en Reclassering Leger des Heils, als deskundige gehoord. Ter terechtzitting heeft [reclasseringswerker 2] aangegeven dat de reclassering oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel geïndiceerd acht indien verdachte niet wil meewerken aan een klinische behandeling. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij, hoewel hij er stellig van overtuigd is dat bij hem geen sprake is van een waanstoornis, bereid is om mee te werken aan hulpverlening en begeleiding door de reclassering, zodat hij een stabiele leefsituatie kan opbouwen.
De straf
De rechtbank stelt - met de officier van justitie - vast dat in principe aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt en dat, blijkens het strafblad van verdachte, ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt.
Hoewel de rechtbank de bewezenverklaarde bedreiging als zeer ernstig en verontrustend bestempelt, ziet de rechtbank in de aard en ernst van dit feit echter geen aanleiding om aan verdachte op dit moment een (al dan niet voorwaardelijke) ISD-maatregel op te leggen. Uit het strafblad van verdachte van 7 april 2022 komt immers naar voren dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. De ISD-maatregel is bedoeld voor stelselmatige daders (veelplegers) en is bedoeld om aan de overlast van die delicten een einde te maken. Verdachte heeft weliswaar een fors strafblad met vermogensdelicten, maar de bewezenverklaarde bedreiging is een wezenlijk ander, op zichzelf staand delict. De rechtbank is dan ook van oordeel dat oplegging van een zeer ingrijpende maatregel in de vorm van een (voorwaardelijke) ISD-maatregel, als afdoening niet passend (en niet geboden) is.
Gezien de conclusies van de hiervoor besproken Pro Justitia rapportage en het advies van de reclassering is duidelijk dat verdachte behandeling behoeft om mogelijke recidive van het thans bewezenverklaarde, de bedreiging, te voorkomen. De rechtbank is zich er van bewust dat met het wegstrepen van de ISD-maatregel de mogelijkheid om een dergelijke behandeling binnen een strafrechtelijk kader af te dwingen, is vervlogen. Voor het opleggen van een behandelverplichting onder de dreiging van een voorwaardelijk strafdeel bestaat (inmiddels) immers geen ruimte meer: verdachte zit al te lang in voorarrest in verhouding tot de ernst van het delict. Dit gegeven geeft de rechtbank evenwel geen aanleiding om, ondanks het voorgaande, toch tot oplegging van de niet-passend geachte ISD-maatregel over te gaan; dit zou oneigenlijk zou zijn.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven, omdat verdachte de duur van deze straf reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De hoop is dat verdachte, met de juiste hulp en begeleiding (al dan niet in een civielrechtelijk traject), in staat is om een stabiele leefsituatie op te bouwen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 29 april 2022. Deze beslissing is apart opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2022.
[...]
.