ECLI:NL:RBAMS:2022:4633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/706369 / FA RK 21-5276
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie met toepassing van het recht van Florida en Nederlands recht

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een Britse vrouw en een Duitse man, die op 19 november 2004 in Florida zijn gehuwd. De vrouw verzocht om echtscheiding, welke door de man niet werd betwist. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien beide partijen op het moment van de indiening van het verzoek in Nederland verbleven. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de vrouw het recht gegeven om gedurende zes maanden in de gezamenlijke woning te blijven wonen. Tevens is er een partnerbijdrage vastgesteld die de man aan de vrouw moet betalen, te weten € 2.948,-- per maand, met een verhoging naar € 3.433,-- na de verkoop van de woning. De rechtbank heeft de alimentatie niet beperkt in duur, gezien de langdurige huwelijksduur en de behoeftigheid van de vrouw. De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is ook aan de orde gekomen, waarbij het recht van Florida van toepassing was op de vermogensbestanddelen die vóór 2018 zijn verkregen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schenking van de moeder van de man aan het huwelijksvermogen is toegevoegd door commingling. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel en de belastingteruggaven behandeld, en de vrouw is verplicht om een bedrag van € 4.560,15 aan de gemeenschap te vergoeden. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/706369 / FA RK 21-5276 en
C/13/711284 / FA RK 21-7951
Beschikking d.d. 27 juli 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.M. Warffemius, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.I. Dierkx, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 19 augustus 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier d.d. 3 juni 2022 met bijlagen van de man;
- het F9-formulier d.d. 3 juni 2022 met het aanvullende processtuk van de man;
- het F9-formulier d.d. 10 juni 2022 met bijlagen van de vrouw;
- het F9-formulier d.d. 15 juni 2022 met bijlage van de man.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen en hun advocaten. De vrouw is tevens bijgestaan door een tolk.
De vrouw heeft daarnaast pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 19 november 2004 te Florida, Verenigde Staten van Amerika, waar zij op dat moment woonachtig waren.
2.2.
Partijen hebben zich in het voorjaar van 2008 in Nederland gevestigd en hebben hier sindsdien onafgebroken gewoond.
2.3.
De vrouw is Brits burger. De man is burger van de Bondsrepubliek Duitsland.
2.4.
De dochter van partijen is inmiddels meerderjarig.

3.De beoordeling

3.1.
Scheiding
3.1.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.1.2.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
3.1.3.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
3.1.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
3.1.5.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
3.2.
Woning
3.2.1.
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden. De man heeft daartegen verweer gevoerd en verzocht om een gebruiksvergoeding vast te stellen.
3.2.2.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van deze woning.
3.2.3.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
3.2.4.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de hierna te noemen verdeling van de woning alsmede het gebruiksrecht ervan. Zij zijn overeengekomen, dat de woning binnen twee maanden na de datum van deze beschikking te koop zal worden aangeboden en de vrouw tot en met zes maanden na deze beschikking het alleengebruiksrecht zal hebben van de woning. Daarbij is geen gebruiksvergoeding door partijen vastgesteld, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat de man hierop geen aanspraak meer maakt.
De rechtbank zal de afspraak ten aanzien van het gebruiksrecht van de woning opnemen in het dictum en het verzoek van de man ten aanzien van de gebruiksvergoeding afwijzen.
3.3.
Onderhoudsbijdrage
3.3.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 4040,00 per maand.
De man heeft daartegen verweer gevoerd en primair verzocht om afwijzing en subsidiair te bepalen dat er een partnerbijdrage ter hoogte van € 300,-- bruto per maand wordt vastgesteld, althans een bedrag van € 1.352,-- bruto per maand, zulks voor de duur van vijf jaren, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag en alimentatieduur.
3.3.2.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
3.3.3.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Behoefte vrouw
3.3.4.
Maatgevend voor de behoefte van de vrouw is in beginsel het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van partijen. Vast staat dat partijen begin 2017 feitelijk uiteen zijn gegaan, de man arbeidsinkomen genoot en de vrouw geen inkomen had.
3.3.5.
De vrouw wil voor de berekening van haar behoefte uitgaan van de zogenaamde hofnorm. De man is van mening dat de hofnorm niet kan worden toegepast en is van mening dat uitgegaan moet worden van de daadwerkelijke behoefte van de vrouw, welke veel lager ligt dan de hofnorm. De man stelt dat partijen een lage levensstandaard genoten. Zij kochten geen luxe goederen, genoten geen dure vakanties en gaven niet veel uit aan de dagelijkse kosten van de huishouding, aldus de man. De vrouw heeft dit betwist en gesteld dat al het inkomen op ging in het gezin en aan verbouwingen aan de woning.
3.3.6.
De rechtbank overweegt dat uit pagina 14 van het rapport Alimentatienormen 2022 blijkt dat de hofnorm kan worden toegepast, tenzij het bedrag dat aan de hand van de hofnorm is berekend voldoende gemotiveerd is betwist. De vraag is dus of de man het bedrag dat volgt uit de hofnorm voldoende gemotiveerd heeft betwist.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Naar eigen zeggen van de man bedroeg het netto besteedbaar inkomen, hierna te noemen NBI van partijen € 6.435,-- netto per maand. Dit geld is kennelijk telkens volledig besteed, gezien het geringe spaargeld dat aanwezig is, te weten € 4.000,-- op de bankrekening van de man. Nu het inkomen van partijen volledig werd besteed, acht de rechtbank het om die reden passend om uit te gaan van de hofnorm, deze rekenmethode is immers daarop gebaseerd.
3.3.7.
Nu partijen begin 2017 feitelijk uiteen zijn gegaan, gaat de rechtbank uit van het jaarinkomen van de man in 2016 ad € 117.387,--. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 5.406,-- per maand. Conform de hofnorm gaat de rechtbank ervan uit dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw 60% van dit bedrag bedraagt. De rechtbank becijfert de behoefte van de vrouw, zonder rekening te houden met eventueel eigen inkomen, op € 3.613,-- netto geïndexeerd per maand.
Behoeftigheid vrouw
3.3.8.
De vrouw stelt dat zij behoeftig is. Zij is niet in staat in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. Zij voert hiertoe aan dat partijen 26 jaar samen zijn geweest, waarvan 17 jaar gehuwd, dat sprake was van een traditionele rolverdeling, dat de vrouw nooit heeft gewerkt behoudens een korte periode in 2008/2009 en inmiddels 59 jaar oud is. Zij voert verder aan dat zij geen relevante (Nederlandse) werkervaring heeft en dat zij grote medische klachten heeft, waaronder suïcidale gedachten, angst, depressie, paniekaanvallen. De vrouw stelt dat zij laatstelijk nog een suïcidepoging heeft ondernomen en tot slot dat zij geen Nederlands spreekt en geen pensioen heeft opgebouwd.
3.3.9.
De man heeft voorts betwist dat de vrouw behoeftig is. Hij stelt dat de vrouw in staat is, in ieder geval deels, in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. De vrouw heeft op een school gewerkt en heeft werkzaamheden verricht voor de Joodse gemeente Amsterdam, de vrouw heeft opleidingen genoten en het kind van partijen is al meerderjarig zodat deze geen zorg meer behoeft. De man stelt de verdiencapaciteit van de vrouw op € 1.500,-- bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag.
3.3.10.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw op dit moment geen verdiencapaciteit heeft, zodat zij behoeftig is. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat er sprake is van een serieuze medische toestand van de vrouw, mede gezien haar recente spoedopname, en dat sprake is van een zichtbaar zeer ernstige eetstoornis. De vrouw heeft ter zitting onweersproken verklaard in afwachting te zijn van opname in een kliniek in Engeland dan wel Nederland, in verband met haar broze gezondheid. De vrouw heeft al haar krachten nodig om weer gezond te worden zodat een dienstbetrekking momenteel niet tot de mogelijkheden behoort.
Inkomen vrouw
3.3.11.
De rechtbank gaat er, zoals uitgelegd in r.o. 2.4.10 vanuit dat de vrouw geen verdiencapaciteit heeft. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de vrouw kan interen op haar vermogen, zoals door de man is aangevoerd. Vast staat, dat ieder van partijen de helft van de verkoopopbrengst van hun woning in Engeland heeft ontvangen. De vrouw stelt dat het aan haar toekomende geldbedrag nog vast staat op de rekening van de notaris te Engeland en zij hier niet over kan beschikken, maar dat volgt de rechtbank niet. Immers, de vrouw kan een rekening hier in Nederland openen zodat het geld op deze rekening kan worden overgemaakt. De man heeft onbetwist gesteld dat ieder een bedrag van ruim £ 85.000,-- heeft ontvangen, omgerekend ruim € 99.000,--. Gezien de hoogte van dit bedrag en het feit dat de vrouw aanspraak kan maken op pensioenverevening, zodat zij dit bedrag niet (geheel) hoeft aan te wenden als oudedagsvoorziening, gaat de rechtbank er vanuit dat de vrouw maandelijks een klein deel op kan nemen om van te leven. De rechtbank acht een het redelijk hierbij uit te gaan van € 500,-- netto per maand en zal hiermee rekenen.
Inkomen man
3.3.12.
Niet in geschil is dat het inkomen van de man thans € 126.820,-- bruto per jaar bedraagt. De man stelt dat hij (ook) kampt met medische problematiek waardoor hij verwacht dat zijn inkomen zal dalen. Nu hiervan echter op dit moment (nog) geen sprake is, zal de rechtbank bij de berekening uitgaan van voornoemd inkomen van de man.
Getrapte partnerbijdrage
3.3.13.
De rechtbank ziet aanleiding een zogenaamde getrapte partnerbijdrage te bepalen, te weten een bijdrage in de huidige situatie, waarin de woning nog onverdeeld is en een bijdrage voor de periode na levering van de woning aan (een) derde(n).
Voor de periode van onverdeeldheid zal de rechtbank bij beide partijen rekening houden met de helft van de eigenaarslasten van de woning, dat ieder zijn/haar eigen premie ziektekostenverzekering voldoet en een WOZ-waarde van de woning ad € 613.000,--.
Partnerbijdrage in de situatie tot aan levering van de woning aan (een) derde(n)
3.3.14.
Voor de draagkracht van de vrouw (ten behoeve van de jusvergelijking) gaat de rechtbank uit van voornoemd netto inkomen van de vrouw.
Het NBI is vervolgens verminderd met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, de helft van de hypothecaire lasten verbonden aan de woning ad € 708,-- afgerond per maand, de helft van het forfait overige eigenaarslasten, een premie ziektekostenverzekering ad € 169,-- per maand en het eigen risico ziektekosten.
De bruto aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt, rekening houdende met haar eigen inkomen, € 5.865,-- per maand.
3.3.15.
Voor de draagkracht van de man is uitgegaan van voornoemd huidig inkomen van de man. Het NBI is vervolgens verminderd met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een kale huurlast van € 1.599,-- per maand, de helft van de hypothecaire lasten verbonden aan de woning ad € 708,-- afgerond per maand, de helft van het forfait overige eigenaarslasten, een premie ziektekostenverzekering ad € 169,-- per maand en het eigen risico ziektekosten.
Met de door de man gestelde andere kosten, te weten voor gebruikmaking van de inboedel bij de huurwoning, aan nutsvoorzieningen alsmede aan studiekosten houdt de rechtbank geen rekening nu deze door de vrouw zijn betwist en door de man onvoldoende zijn onderbouwd.
Van het restant is 60% beschikbaar als partnerbijdrage. Hieruit volgt dat de man in deze situatie een draagkracht heeft van € 2.948,-- bruto per maand.
3.3.16.
Met deze beide draagkrachtberekeningen heeft de rechtbank een jusvergelijking gemaakt om te bezien of partijen door de betaalde partnerbijdrage evenveel vrije ruimte (“jus”) overhouden. Uit de jusvergelijking volgt een partnerbijdrage van € 3.160,-- bruto per maand.
3.3.17.
De laagste uitkomst van de berekeningen: behoefteberekening vrouw, draagkrachtberekening man en jusvergelijking bepaalt de uiteindelijke partnerbijdrage. In dit geval is dit de draagkrachtberekening, zodat de partnerbijdrage € 2.948,-- bruto per maand bedraagt.
Partnerbijdrage in de situatie na levering van de woning aan derde(n)
3.3.18.
Het verschil in deze berekeningen ten opzichte van de berekeningen in de situatie hiervoor is dat de kosten van de eigen woning van partijen zijn komen te vervallen. Aan de zijde van de vrouw is, evenals bij de man, gerekend met een (fictieve) huurlast van € 1.599,-- per maand.
3.3.19.
Dit leidt tot een draagkracht van de man van € 3.433,-- bruto per maand, een bruto aanvullende behoefte van € 5.340,-- per maand van de vrouw en volgt een partnerbijdrage van € 4.574,-- bruto per maand uit de jusvergelijking.
In deze situatie volgt derhalve een partnerbijdrage van € 3.433,-- bruto per maand.
Limitering alimentatie in duur
3.3.20.
De man is van mening dat de alimentatie in duur dient te worden beperkt tot 5 jaar. Hij stelt dat de vrouw binnen deze periode in staat kan worden geacht heel in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Partijen leven bovendien al sinds 2017 gescheiden van elkaar, waarin de man de vrouw is blijven onderhouden, aldus de man. De vrouw voert hiertegen verweer en verzoekt om afwijzing hiervan.
3.3.21.
De rechtbank overweegt dat een verzoek tot limitering met terughoudendheid dient te worden beoordeeld. Gezien de duur van het huwelijk, de leeftijd van de vrouw, de hoogte van haar behoefte en haar behoeftigheid ziet de rechtbank geen aanleiding om de partneralimentatie na verloop van vijf jaar op nihil te stellen dan wel te beëindigen zoals door de man is verzocht. Het verzoek van de man wordt dan ook afgewezen.
3.4.
Verdeling
3.4.1.
Beide partijen hebben verzocht om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap op de door ieder van hen voorgestelde wijze.
3.4.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
3.4.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
3.4.4.
Nu partijen geen geldige rechtskeuze hebben uitgebracht, zij bij de huwelijksvoltrekking, dan wel kort daarna geen nationaliteit gemeenschappelijk hadden in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag, hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking in Florida (Verenigde Staten van Amerika) hebben gevestigd en tot slot geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de staat Florida van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
3.4.5.
Gebleken is dat zich nadien een situatie heeft voorgedaan als omschreven in artikel 7, lid 2 van het Verdrag, waardoor na voornoemd recht met ingang van het voorjaar van 2018, te weten 10 jaar nadat partijen zich in Nederland vestigden, Nederlands recht van toepassing werd op het huwelijksvermogensregime.
3.4.6.
Dit brengt mee dat in de periode van 19 november 2004 tot het voorjaar van 2018 het recht van Florida van toepassing is en op de periode daarna Nederlands recht van toepassing is.
3.4.7.
Partijen wensen tot verdeling van hun vermogensbestanddelen over te gaan.
Om vast te stellen welk recht van toepassing is op welke vermogensbestanddelen dient te worden bezien wanneer deze vermogensbestanddelen zijn verkregen.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat alle te verdelen vermogensbestanddelen zijn verkregen vóór 2018, zodat hierop het recht van Florida van toepassing is.
Dit geldt, met uitzondering van de door de man genoemde belastingteruggaven waarop deels ook het Nederlandse recht van toepassing is, te weten de nieuwe beperkte gemeenschap.
Inhoud recht van de staat Florida
3.4.8.
Het huwelijksvermogensrecht in de staat Florida is onder meer vastgelegd in de “Florida Statutes”, waarin in § 61.075 het uitgangspunt is vastgelegd dat alle goederen en schulden die de echtgenoten tijdens het huwelijk gezamenlijk of individueel hebben verworven c.q. opgelopen, en hetgeen daarvoor in de plaats is getreden, tot het huwelijksvermogen behoren.
Daarop zijn enkele uitzonderingen mogelijk. De bewijslast dat een goed of schuld niet tot het huwelijksvermogen behoort ligt bij de echtgenoot die zich daarop beroept. De verdeling van het huwelijksvermogen dient op een billijke wijze plaats te vinden, waarbij als uitgangspunt een gelijke verdeling van het vermogen geldt.
3.4.9.
De vrouw beroept zich op ‘commingling’, zodat de rechtbank hierop nader zal ingaan. Commingling houdt volgens het recht van Florida in dat een goed dat aanvankelijk niet tot het te verdelen huwelijksvermogen behoort, daartoe kan gaan behoren door vermenging. Vermenging vindt plaats wanneer dit goed de grens van de gemeenschap passeert. Dit is bijvoorbeeld het geval als geld dat niet tot het huwelijksvermogen behoort op een gezamenlijke bankrekening wordt gestort die wel tot het huwelijksvermogen behoort, in dat geval dient dit geld alsnog te worden verdeeld.
3.4.10.
De peildata zijn tussen partijen niet in geschil. Voor de omvang van het huwelijksvermogen gaat de rechtbank derhalve uit van de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, te weten 19 augustus 2021 en voor de peildatum van de waardering geldt de datum van de feitelijke verdeling.
Verdeling huwelijksvermogen
3.4.11.
De rechtbank zal het te verdelen huwelijksvermogen per bestanddeel bespreken.
De woning
3.4.12.
Tot het te verdelen huwelijksvermogen behoort de woning van partijen te [plaats] , aan de [adres] . De waarde van deze woning bedraagt naar verwachting tussen de € 598.000,-- en € 660.000,--. Er rust een hypothecaire lening op van € 306.000,--.
Partijen zijn het er over eens dat de woning moet worden verkocht en hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de termijn waarop de woning de verkoop in zal gaan, te weten twee maanden vanaf de afgifte van deze beschikking. Voorts zijn zij overeengekomen, zie r.o. 3.2.4, dat de vrouw het gebruiksrecht van deze woning krijgt tot zes maanden na afgifte van deze beschikking, waarmee bij de levering van de woning rekening zal worden gehouden. De rechtbank zal de verkoop van de woning conform het zogenaamde spoorboekje opnemen in het dictum, rekening houdende met de tussen partijen gemaakte afspraken tijdens de mondelinge behandeling.
3.4.13.
De man stelt dat hij een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van € 50.000,--, zijnde een schenking van zijn moeder, welk bedrag is aangewend bij de aanschaf van de woning.
De vrouw voert verweer en beroept zich op commingling/vermenging. Zij stelt dat dit bedrag tot het gemeenschappelijk vermogen is gaan behoren nu dit bedrag op een gezamenlijke bankrekening is gestort en is aangewend voor de aanschaf van de woning.
3.4.14.
De rechtbank oordeelt dat de schenking tot het huwelijksvermogen is gaan behoren door commingling/vermenging, zodat de man geen vergoedingsrecht toe komt. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak ‘Lakin v. Lakin’, genoemd in het door de vrouw overgelegde juridisch advies in productie 17. In die zaak is geoordeeld dat geld uit de nalatenschap van de moeder van de man tot het huwelijksvermogen is gaan behoren nadat dit geld op de gezamenlijke rekening werd gestort, zodat dit geld alsnog gelijkelijk moest worden verdeeld.
De levensverzekering van de man
3.4.15.
Partijen zijn het er over eens, dat de levensverzekering van de man buiten het te verdelen huwelijksvermogen valt, zodat de waarde ervan niet in de verdeling wordt betrokken. De door de man verzochte verklaring voor recht op dit punt wordt afgewezen wegens gebrek aan belang nu partijen overeenstemming hebben bereikt op dit punt.
De banksaldi
3.4.16.
Tot het huwelijksvermogen behoren twee bankrekeningen. De vrouw heeft verzocht om verdeling van de saldi ervan, de man heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank het verzoek van de vrouw zal toewijzen. Dit houdt in, dat het saldo van de en/of rekening met iban: [rekeningnummer 1] bij de feitelijke verdeling gelijkelijk wordt gedeeld c.q. gedragen, waarna de rekening wordt opgeheven en het saldo van de privérekening van de man met iban: [rekeningnummer 2] per peildatum wordt verdeeld.
Vervoersmiddelen
3.4.17.
Tot het huwelijksvermogen behoort de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] . Partijen zijn het er over eens dat deze aan de vrouw wordt toegedeeld, maar twisten over de waarde ervan. Volgens de door de vrouw ingebrachte koerslijst bedraagt de waarde € 2.200,-de man twijfelt echter of de juiste km-stand is ingevuld.
3.4.18.
De rechtbank zal bepalen dat de Volkswagen Polo aan de vrouw wordt toegedeeld tegen een waarde van € 2.200,--, nu de man zijn standpunt dat de koerslijst onjuist zou zijn niet nader heeft onderbouwd. De man komt in dit kader een bedrag van € 1.100,-- toe.
3.4.19.
Partijen zijn het er over eens dat de inruilwaarde van de oude Mercedes van de man met kenteken [kenteken 2] ad € 2.000,-- moet worden verrekend tussen partijen; de vrouw komt in dit kader een bedrag van € 1.000,-- toe.
3.4.20.
Partijen twisten erover of de nieuwe Mercedes met kenteken [kenteken 3] , op naam van de moeder van de man die de man in bruikleen heeft, in het huwelijksvermogen valt.
De rechtbank oordeelt dat deze auto buiten het huwelijksvermogen valt nu deze op naam staat van de moeder van de man.
3.4.21.
De vrouw heeft haar verzoeken ten aanzien van de boot en de Karman Ghia Coupe ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeven.
De inboedel
3.4.22.
Partijen hebben over de verdeling van de tot het huwelijksvermogen behorende inboedelgoederen tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt, inhoudende dat, conform de inboedellijst in productie 47 van de man:
- de blauw gearceerde goederen aan de man worden toegedeeld,
- de boeken in de Duitse taal aan de man worden toegedeeld en de rest van de boeken aan de vrouw worden toegedeeld,
- de inboedelgoederen waar achter staat “HOUSE” en de printer canon aan de man worden toegedeeld, waarbij de man deze goederen zal ophalen,
- de inboedel met naam vrouw, de goederen in de badkamer en de andere goederen aan de vrouw worden toegedeeld,
een en ander met gesloten beurzen en met uitzondering van de auto’s op de lijst.
Belastingteruggaven en aanslagen
3.4.23.
De man is van mening dat de belastingteruggaven vanaf 2017, het jaar dat partijen gescheiden zijn gaan leven, tot en met het jaar 2021, die op de gezamenlijke rekening van partijen zijn gestort, alsnog verrekend dienen te worden. De man wenst in dat verband een bedrag van € 9.009,50 van de vrouw te ontvangen.
De vrouw verzoekt om afwijzing nu de teruggaven in de huwelijksgoederengemeenschap zijn gevallen, zodat deze niet voor verrekening in aanmerking komen.
3.4.24.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af. Op de belastingteruggave 2017 en de eerste maanden van het jaar 2018 is het recht van Florida van toepassing. Op de overige jaren tot aan de peildatum 19 augustus 2021 is Nederlands recht van toepassing, te weten de nieuwe beperkte gemeenschap.
In beide rechtsstelsels vallen belastingteruggaven tot aan de peildatum in de gemeenschap, zodat er niets meer hoeft te worden verrekend.
Pensioen
3.4.25.
De vrouw stelt dat op het door de man opgebouwde pensioen vanaf 2004 tot 2018 het recht van Florida van toepassing is. Dit brengt mee dat in beginsel het door de man opgebouwde pensioen in genoemde periode in de gemeenschap is gevallen en verdeeld dient te worden. Echter hierop is de uitzondering van artikel 1 lid 7 van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (hierna te noemen: WVPS) van toepassing, zodat al het door de man
in Nederlandopgebouwde pensioen conform de WVPS afgewikkeld dient te worden.
Dit brengt mee dat het pensioen dat de man in Florida heeft opgebouwd in de periode 2004 tot 2008 in de verdeling valt en dat op het pensioen dat de man in Nederland heeft opgebouwd, te weten vanaf 2008, de WVPS van toepassing is.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en gesteld dat het pensioen volgens het recht van Florida niet in de gemeenschap valt. De man stelt bovendien dat hij in Florida geen pensioen heeft opgebouwd.
3.4.26.
De rechtbank oordeelt dat het standpunt van de vrouw juridisch juist is, waardoor de rechtbank een verklaring voor recht zal opnemen ten aanzien van de verdeling c.q. de verevening van het pensioen, zoals door de vrouw is verzocht, met dien verstande dat het pensioen in Florida alleen hoeft te worden verdeeld wanneer bij de pensioengerechtigde leeftijd van de man blijkt dat hij dit ook daadwerkelijk heeft opgebouwd.
3.5.
Overige verzoeken
Vordering tot terugneming ex art. 1:95 lid 1 BW
3.5.1.
De man wenst dat hem uit de gemeenschap een bedrag van € 13.750,--, dan wel € 7.837,50 wordt terugbetaald vanwege door hem, na de peildatum voldane woonlasten ten behoeve van de vrouw. De man stortte maandelijks € 2.500,-- op de gezamenlijke rekening van partijen, waar de lasten van werden voldaan.
De vrouw stelt dat genoemd artikel ziet op zaaksvervanging en de zaaksvervangingsregeling, welke regeling ziet op de verkrijging van een goed, hier niet van toepassing is. De vrouw verzoekt dan ook om afwijzing.
3.5.2.
Art. 1:95 lid 1 BW bepaalt, dat een goed dat een echtgenoot anders dan om niet verkrijgt, buiten de gemeenschap blijft indien de tegenprestatie bij de verkrijging van dit goed voor meer dan de helft ten laste komt van zijn eigen vermogen.
Juist is, zoals de vrouw stelt, dat dit artikel ziet op de verkrijging van een goed en dat dit niet aan de orde is.
De man is na de peildatum de gezamenlijke lasten van de woning blijven dragen. Dit valt onder zijn draag- en fourneerplicht, zoals blijkt uit vaste jurisprudentie. De rechtbank wijst het verzoek van de man dan ook af.
Vergoedingsrecht van de gemeenschap ex art. 1:95 lid 2 BW
3.5.3.
De man verzoekt vervolgens te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 797,-- aan de gemeenschap vergoedt wegens parkeerboetes en parkeerbelasting.
De vrouw verzoekt om afwijzing omdat artikel 1:95 lid 2 BW hiervoor geen grond biedt, zij deze boetes heeft voldaan van de € 2.500,-- per maand, die de man als voorlopige bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud voldoet (gestort op de gezamenlijke rekening van partijen) en tot slot omdat de boetes zijn veroorzaakt door de dochter van partijen.
3.5.4.
Artikel 1:95 lid 2 BW bepaalt, dat indien een goed tot de gemeenschap gaat behoren en een echtgenoot bij de verkrijging uit zijn eigen vermogen aan de tegenprestatie heeft bijgedragen, deze echtgenoot een vergoedingsvordering toekomt.
Ook hier betreft het de verkrijging van een goed en daarvan is geen sprake, zodat de rechtbank het verzoek van de man op dit punt afwijst.
3.5.5.
Tot slot stelt de man dat de vrouw haar eigen advocaatkosten na de peildatum ter hoogte van € 4.560,15 van de gezamenlijke rekening heeft voldaan, waardoor zij de gemeenschap dit bedrag dient te vergoeden nu uit vaste rechtspraak voortvloeit dat ieder de eigen advocaatkosten dient te dragen.
De vrouw voert ook op dit punt verweer op de grond dat artikel 1:95 lid 2 niet van toepassing is en verzoekt om afwijzing.
3.5.6.
De rechtbank overweegt dat ieder van partijen de eigen advocaatkosten gemaakt na de peildatum, voor zijn/haar rekening dient te nemen, zoals inmiddels uit vaste jurisprudentie voortvloeit. De rechtbank bepaalt dan ook, nu de vrouw niet betwist de advocaatkosten van de gezamenlijke rekening van partijen te hebben voldaan, dat de vrouw het bedrag van € 4.560,15 aan de gemeenschap moet vergoeden en daarom € 2.802,70 aan de man dient te betalen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Verzoeken ex artikel 843a Rv
3.5.7.
Beide partijen hebben verzocht om diverse stukken te overleggen. De vrouw heeft verzocht dat de man zijn jaaropgaven en IB aangiften over 2014 en 2016 in het geding brengt, de man heeft verzocht dat de vrouw inzage geeft in al haar privérekeningen die zij in Engeland aanhoudt.
3.5.8.
De rechtbank wijst beide verzoeken af. Partijen hebben op grond van voornoemd artikel ieder het recht om bepaalde bescheiden bij de ander op te vragen, indien hij/zij daarbij een rechtmatig belang heeft. Dat rechtmatige belang is niet (langer) gebleken.
Immers, de man heeft in zijn aanvullend processtuk met producties van 3 juni 2022 voldoende gegevens in het geding gebracht. De vrouw heeft voorts tijdens de mondelinge behandeling verklaard geen bankrekeningen in Engeland of Nederland te hebben, dat is ook waarom het haar toekomende geldbedrag na verkoop van de woning van partijen in Engeland nog bij de notaris aldaar staat.
3.6.
Proceskosten
3.6.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/706369 / FA RK 21-5276:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Florida, Verenigde Staten van Amerika op 19 november 2004;
4.2.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de afgifte van deze beschikking, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
4.3.
bepaalt dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand tot aan de dag van levering van de woning € 2.948,-- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.4.
bepaalt dat de man met ingang van de dag van levering van de woning € 3.433,-- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
verklaart de beslissing met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning en de partnerbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/711284 / FA RK 21-7951:
4.7.
gelast de wijze van verdeling van de koopwoning van partijen te [adres] als volgt:
4.7.1.
bepaalt dat voornoemde woning wordt verkocht aan (een) derde(n);
4.7.2.
bepaalt dat partijen gezamenlijk een verkoopmakelaar zullen kiezen die belast wordt met de verkoop van voornoemde woning, waarbij de woning binnen twee maanden na afgifte van deze beschikking te koop zal worden aangeboden;
4.7.3.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
4.7.4.
bepaalt dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkooprijs, partijen of één van hen aan de makelaar kunnen/kan verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen;
4.7.5.
bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de koper(s);
4.7.6.
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning;
4.7.7.
bepaalt dat de levering van de woning niet eerder zal plaatsvinden dan zes maanden na afgifte van deze beschikking;
4.7.8.
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
4.7.9.
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld;
4.8.
stelt de verdeling van de overige bestanddelen van de gemeenschap van partijen als volgt vast:
4.8.1.
bepaalt, dat het saldo van de en/of rekening bij de feitelijke verdeling gelijkelijk wordt gedeeld c.q. gedragen, waarna de rekening wordt opgeheven en dat het saldo van de privérekening van de man per peildatum wordt verdeeld;
4.8.2.
bepaalt, dat de Volkswagen Polo aan de vrouw wordt toegedeeld tegen een waarde van € 2.200,--, waardoor de vrouw aan de man een bedrag van € 1.100,-- dient te voldoen;
4.8.3.
bepaalt, dat de inruilwaarde van de oude Mercedes van de man wordt verrekend, waardoor de man aan de vrouw een bedrag van € 1.000,-- dient te voldoen;
4.8.4.
bepaalt, dat de inboedel met gesloten beurzen wordt verdeeld zoals bepaald in rechtsoverweging 3.4.22;
4.8.5.
verklaart voor recht dat het door de man vanaf 2008 opgebouwde pensioen in Nederland onder de werking van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding valt;
4.8.6.
verklaart voor recht, dat als bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de man blijkt dat er door hem in de periode vanaf 19 november 2004 tot 2008 pensioen is opgebouwd in Florida, dit pensioen tot het te verdelen huwelijksvermogen van partijen behoort en derhalve tussen partijen dient te worden verdeeld conform de wettelijke regels van het recht van de staat Florida;
4.9.
bepaalt, dat de vrouw een bedrag van € 4.560,15 aan de gemeenschap moet vergoeden en daarom € 2.802,70 aan de man dient te voldoen;
4.10.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling en het vergoedingsrecht uitvoerbaar bij voorraad;
4.11.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.12.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V. Zuiderbaan, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 27 juli 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.