ECLI:NL:RBAMS:2022:4631

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/703345 / FA RK 21-3782
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huurrecht in het kader van de Mudawwana

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 28 augustus 1972 in Nador, Marokko, zijn gehuwd. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond ten tijde van de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, nu dit niet is weersproken en op de wet is gegrond.

Daarnaast hebben beide partijen verzocht om het huurrecht van de woning in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen een groot belang hebben bij de toekenning van het huurrecht, maar oordeelt dat de belangen van de vrouw groter zijn dan die van de man. De vrouw heeft medische problemen en is aangewezen op de woning, terwijl de man, die ook medische problemen heeft, naar verwachting sneller vervangende woonruimte kan vinden. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw toegewezen en dat van de man afgewezen.

Ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogen heeft de vrouw verzocht om een vergoeding van € 75.000 op grond van artikel 49 van de Mudawwana, het Marokkaanse familiewetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over dit verzoek en dat Marokkaans recht van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij heeft bijgedragen aan de vermogensaanwas van de man, waardoor het verzoek op grond van artikel 49 Mudawwana is afgewezen. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, de vrouw als huurster van de woning aangewezen en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/703345 / FA RK 21-3782 en
C/13/714676 / FA RK 22-1382
Beschikking d.d. 27 juli 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. G.E. Jans, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Kaouass, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 11 juni 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier d.d. 6 december 2021 met bijlage van de man;
- het F9-formulier d.d. 7 juni 2022 met bijlage van de vrouw;
- het F9-formulier d.d. 11 juni 2022 met bijlagen van de man;
- het F9-formulier d.d. 13 juni 2022 met bijlage van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door zijn/haar advocaat en een tolk.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 28 augustus 1972 te Nador, Marokko. Het huwelijk staat echter in de Basisregistratie Personen ingeschreven met als datum 17 juli 1974. De man heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.2.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Woning
2.3.1.
Beide partijen hebben om het huurrecht van de woning verzocht.
2.3.2.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning.
2.3.3.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
2.3.4.
De man heeft aangevoerd dat de vrouw de huurwoning feitelijk niet meer bewoont. De man stelt dat de vrouw de afgelopen jaren vrijwel continu bij één van haar meerderjarige dochters in huis heeft gewoond en de vrouw in het jaar 2020 zelfs tijdelijk uitgeschreven werd van het adres van de huurwoning na onderzoek door de gemeente. De man heeft tevens een verklaring van de wijkagent in het geding gebracht waarin deze verklaart de vrouw gedurende 2021 tot terugkomst van de man niet in de woning te hebben gezien. Tot slot stelt de man dat hij vanwege een medische indicatie de woning destijds toegewezen heeft gekregen en derhalve om medische redenen belang heeft bij het huurrecht van de huurwoning.
2.3.5.
De vrouw heeft betwist dat zij niet in de woning zou wonen. Zij verwijst naar de door haar ingediende verklaringen van haar dochters waaruit blijkt dat de vrouw, behoudens haar herstel na een heupoperatie, niet bij haar dochters woont. De vrouw heeft op haar beurt gesteld dat de man, sinds hij met pensioen is, bijna het hele jaar in Marokko verblijft en hij derhalve nauwelijks in de woning aanwezig is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw nog verklaard dat zij de wijkagent wel heeft zien langskomen, maar de deur niet voor hem heeft opengedaan. Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat de man vervangende woonruimte heeft, hij heeft immers een tweede vrouw in Marokko bij wie hij kan gaan wonen. Er is niets dat de man in Nederland houdt, aldus de vrouw. De vrouw kan echter nergens anders terecht. Ook kan de man, vanwege zijn medische indicatie, sneller dan de vrouw vervangende woonruimte vinden. Tot slot kampt ook de vrouw met medische problemen waardoor zij aangewezen is op de woning.
2.3.6.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat hij een groot deel van het jaar in Marokko woont. Hij is af en toe in Marokko, laatstelijk nog na het overlijden van zijn vader, waar hij dan bij zijn dochter verblijft.
2.3.7.
De rechtbank ziet dat beide partijen een groot belang hebben bij toekenning van de huurwoning aan hem/haar. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de vrouw echter groter zijn dan die van de man, waardoor het verzoek van de vrouw wordt toegewezen en dat van de man wordt afgewezen.
Bij deze beslissing neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat in de door de man ingebrachte medische stukken melding wordt gemaakt van verblijf van de vrouw bij haar dochters vanwege haar heupoperatie, zoals de vrouw stelt. Ook wordt in die informatie melding gemaakt van zeer lange perioden van verblijf van de man in Marokko gedurende de afgelopen jaren, zodat de rechtbank vaststelt dat de man daar wel degelijk langere tijd kan verblijven, bij zijn tweede vrouw of bij zijn dochter, en dat ook doet. De rechtbank stelt verder vast dat beide partijen met medische problematiek kampen. De rechtbank verwacht echter dat de man het snelst vervangende woonruimte zal kunnen vinden, gelet op zijn medische indicatie.
2.4.
De afwikkeling van het huwelijksvermogen
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen om € 75.000,-- aan haar te voldoen, als vergoeding op grond van art. 49 van de Mudawwana (het Marokkaanse familiewetboek).
De man heeft daartegen verweer gevoerd en verzocht om afwijzing.
2.4.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.4.3.
Naar de regels van Nederlands internationaal privaatrecht (het Chélouche van Leer arrest) is Marokkaans recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime als het recht van het land van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen ten tijde van de huwelijkssluiting dan wel kort daarna. Immers, een geldige rechtskeuze is niet gesteld of gebleken en evenmin is gebleken dat partijen hun voorzieningen hebben afgestemd op een ander recht dan het hierboven gevonden recht.
2.4.4.
In Marokko is op 5 februari 2004 de nieuwe Mudawwana in werking getreden. Het Marokkaanse recht kent geen huwelijkse gemeenschap van goederen. Door het huwelijk als zodanig ontstaat derhalve geen gemeenschappelijk vermogen. Iedere echtgenoot behoudt wat van hem of haar is en wat hij of zij tijdens het huwelijk verkrijgt. Er is dan ook sprake van een algehele scheiding van goederen.
2.4.5.
De vrouw beroept zich op artikel 49 Mudawwana. Conform dit artikel behouden beide echtgenoten de bevoegdheid om over hun vermogen te beschikken, onafhankelijk van die van de ander. Binnen het kader van het beheer van vermogensbestanddelen welke zijn verworven gedurende het huwelijk kunnen beide echtgenoten overeenstemming bereiken over het vermogensrechtelijk gebruik en de verdeling ervan. Deze overeenstemming wordt dan opgenomen in een akte welke onafhankelijk is van de huwelijksovereenkomst. Indien er geen overeenstemming is, zoals in dit geval, wordt gebruik gemaakt van de algemene beginselen van het bewijsrecht, met inachtneming van de inspanningen van ieder van beide echtgenoten, alsmede met wat is ingebracht aan inspanningen en wat is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen van het gezin.
2.4.6.
De vrouw stelt op grond van dit artikel recht te hebben op haar bijdrage in de vermogensaanwas van de man tijdens het huwelijk. Het vermogen bestaat volgens haar uit een woning van de man in Marokko, waarvan zij de waarde op € 150.000,-- begroot, zodat zij haar vergoeding op de helft van deze waarde stelt.
2.4.7.
De man stelt primair dat geen sprake is van vermogensaanwas. De woning waar de vrouw op doelt te [plaats] (Marokko) is volledig eigendom van zijn dochter uit zijn tweede huwelijk, genaamd [naam] . De man verwijst in dit kader naar de door hem ingebrachte koopakte van deze woning.
Subsidiair stelt de man, dat de grond waar nu de woning op staat, destijds door zijn vader aan hem is geschonken en later door hem is bebouwd; de vrouw heeft hieraan niets bijgedragen, aldus de man. De man is dan ook van mening dat het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen.
2.4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw gesteld dat slechts een deel van het totale eigendom van de man in Marokko is verkocht aan zijn dochter [naam] . Het naastgelegen perceel is nog steeds in bezit van de man. De vermogensaanwas bestaat uit het bezit dat de man nog steeds in Marokko heeft en de verkoopopbrengst van de woning.
De vrouw stelt daaraan wel degelijk te hebben bijgedragen doordat al het geld dat partijen iedere maand overhielden, waaronder de kinderbijslag, naar Marokko ging voor de bouw van de woning. De man heeft deze stellingen betwist.
2.4.9.
De rechtbank gaat ervanuit dat artikel 49 Mudawwana – die met de invoering van het familiewetboek van 2004 in werking is getreden – ook van toepassing is op huwelijken die vóór die tijd zijn gesloten, zoals in dit geval. De Mudawwana bevat immers geen bepaling waaruit volgt dat gewijzigde artikelen enkel in bepaalde situaties van toepassing zijn en partijen hebben op dit punt geen standpunt ingenomen.
2.4.10.
De rechtbank dient de volgende vragen te beantwoorden:
1: Is er sprake van vermogensaanwas?
2: Heeft de vrouw hieraan bijgedragen?
3: Is hierdoor sprake van een vergoedingsrecht conform art. 49 Mudawwana?
2.4.11.
De rechtbank zal de vragen onder 1 en 2 tezamen behandelen. Vast staat dat de man tijdens het huwelijk van partijen, grond geschonken heeft gekregen van zijn vader, dat later bebouwd is met een woning. Uit de door de man overgelegde koopakte blijkt dat deze woning op 10 oktober 2021, na indiening van het verzoek tot echtscheiding, door de man aan zijn dochter [naam] , uit zijn tweede huwelijk, is verkocht. Niet is komen vast te staan dat de man daarnaast nog een perceel grond en/of woning bezit in Marokko, zoals de vrouw stelt. Wel heeft de man eind 2021 in ieder geval de verkoopopbrengst van de verkoop van de woning ontvangen. Dit zou beschouwd kunnen worden als vermogensaanwas. Het is echter de vraag of de vrouw hieraan bijgedragen heeft. De vrouw stelt dat de woning gebouwd is met geld dat het gezin overhield uit Nederland. Dit is echter, tegenover de betwisting door de man, niet komen vast te staan, waardoor de rechtbank de tweede vraag ontkennend beantwoord. Dit brengt mee dat de rechtbank het verzoek van de vrouw op grond van artikel 49 Mudawanna zal afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/703345 / FA RK 21-3782:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Nador, Marokko op 28 augustus 1972, volgens de Basisregistratie Personen gehuwd op 17 juli 1974;
3.2.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.3.
verklaart de beslissing met betrekking het huurrecht tot uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/714676 / FA RK 22-1382:
3.5.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V. Zuiderbaan, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 27 juli 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.