ECLI:NL:RBAMS:2022:4615

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
13/293976-20 (zaak A) en 13/242794-21 (zaak B) (gev.ttz)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van doodslag en verbergen van een misdrijf, maar veroordeling voor nalaten van hulp aan slachtoffer

Op 8 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van doodslag en het verbergen van een misdrijf. De zaak betreft de dood van een slachtoffer, dat op 24 augustus 2020 ernstig gewond werd aangetroffen bij de Sloterplas in Amsterdam. Het slachtoffer, een Poolse dakloze, overleed later die avond aan zijn verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het medeplegen van doodslag of het verbergen van een misdrijf. De verklaringen van de verdachte en medeverdachten waren tegenstrijdig en er was geen sluitend bewijs dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de fatale mishandeling van het slachtoffer. Echter, de rechtbank oordeelde wel dat de verdachte had nagelaten hulp te bieden aan het slachtoffer, die in levensgevaar verkeerde. De verdachte was getuige van de mishandeling, maar heeft geen hulp ingeroepen of geboden. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot drie maanden hechtenis. De uitspraak benadrukt het belang van het bieden van hulp aan mensen in nood, zelfs als er risico's voor de getuige zelf zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/293976-20 (zaak A) en 13/242794-21 (zaak B) (gev.ttz)
Datum uitspraak: 8 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek op de zittingen

Dit verkorte vonnis gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen op 24 februari 2021, 20 mei 2021, 12 augustus 2021, 9 november 2021, 25 januari 2022, 14 april 2022 en 16 juni 2022.
De zaak met parketnummer 13/293976-20 is behandeld op tegenspraak.
De zaak met parketnummer 13/242794-21 is bij verstek behandeld.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. van der Meij in beide zaken en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte mr. D.J. Troost in de zaak met parketnummer 13/293976-20 naar voren heeft gebracht. De raadsvrouw was niet gemachtigd in de zaak met parketnummer 13/242794-21.

2.Samenvatting van de tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 16 juni 2022 – ten laste gelegd dat hij
ten aanzien van zaak A:
primair: op of omstreeks 23 en/of 24 augustus 2020 te Amsterdam zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan moord dan wel doodslag op [slachtoffer] ;
subsidiair: op of omstreeks 23 en/of 24 augustus 2020 te Amsterdam behulpzaam is geweest aan een ander of anderen die zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan moord dan wel doodslag op [slachtoffer] en
meer subsidiair: op of omstreeks 23 en/of 24 augustus 2020 te Amsterdam openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] terwijl het gepleegde geweld de dood, althans zwaar lichamelijk letsel als gevolg heeft gehad.
Ten aanzien van zaak B:
1. op of omstreeks 24 augustus 2020 te Amsterdam behulpzaam is geweest bij het verhullen of verbergen van een misdrijf voor de politie en
2. op of omstreeks 24 augustus 2020 te Amsterdam heeft nagelaten hulp te bieden aan [slachtoffer] die in levensgevaar verkeerde.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Achtergrond van de zaak

Onderzoek BaylorieOp maandag 24 augustus 2020 rond 17.09 uur kwam een melding binnen bij de politie dat een vermoedelijk onwel persoon bij de Sloterplas lag. Deze persoon zou niet bewegen en niet reageren op aanroepen. Rond 17.15 uur werd de persoon door de politie aangetroffen. Het betrof [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] . Hij was half gewikkeld in een tent en lag verdekt in het hoge riet aan de waterkant. De politie heeft hem uit het water getrokken en de tent losgesneden. [slachtoffer] bleek ernstig gewond en in comateuze toestand. Hij is naar het VUMC vervoerd, waar hij rond 21.09 uur overleed aan zijn verwondingen.
De politie heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de periode vóór en na het overlijden van [slachtoffer] . Er zijn foto’s en camerabeelden bekeken, gesprekken afgeluisterd en er is forensisch onderzoek gedaan. Hieruit bleek dat [slachtoffer] deel uitmaakte van een groep Poolse daklozen die zich in de omgeving van de Sloterplas, het Sierplein en de Dam ophield. Uit het onderzoek kwam verder naar voren dat de volgende personen mogelijk betrokken waren bij de dood van [slachtoffer] : verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 1] . Allen hebben verklaringen afgelegd. Uiteindelijk zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als verdachten aangemerkt.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Vaststellingen vooraf
Letsel en doodsoorzaak
Uit verschillende onderzoeken op het lichaam van [slachtoffer] is naar voren gekomen dat sprake was van ernstig schedel- en hersenletsel, welk letsel uiteindelijk tot de dood heeft geleid. Daarnaast zijn er diverse letsels aangetroffen over het lichaam met fracturen, kneuzingen, bloeduitstortingen, schaafplekken en ontvellingen. Het aangetroffen letsel past volgens de onderzoekers bij meervoudige en tenminste deels hevige krachtsinwerking (stomp-botsende geweldsinwerking). Over de exacte oorzaak van het letsel kon echter geen uitspraak worden gedaan.
Forensisch onderzoek
[slachtoffer] is gevonden in de rietkraag van de Sloterplas (hierna: de vindplaats). Dit betreft een brede groene strook, evenwijdig aan het Christoffel Plantijnpad. Deze strook is afgescheiden van het Christoffel Plantijnpad door dichte bosschages. De vindplaats is door de bosschages niet te zien vanaf het pad.
Nabij de vindplaats werden in het water twee krukken gevonden. Van één kruk was het handvat afgebroken. Deze lag in de rietkraag. In de bosschages, enkele meters verderop, werd een neergehaalde tent aangetroffen. Naast de neergehaalde tent, had een tweede tent gestaan. Dit bleek uit het geplette gras en de aangetroffen tentonderdelen. Rondom de plek waar de tenten hadden gestaan (hierna: de kampeerplaats), lagen kledingstukken en etens- en drinkwaren. Enkele meters verderop was een open ruimte met een zogenaamde vuurplaats (hierna: de barbecueplaats). Ook daar lagen etens- en drinkwaren.
De politie heeft alle spullen die zich op en rondom de vind-, kampeer- en barbecueplaats bevonden in beslag genomen voor nader onderzoek. Bij deze spullen zat een leeg blikje Hyski bier, waarop DNA van [medeverdachte 2] is aangetroffen. Daarnaast is er DNA van verdachte aangetroffen op een leeg blikje Heineken bier en dekens uit de neergehaalde tent. Ook is er in de neergehaalde tent een bewijs van invrijheidstelling gevonden op naam van verdachte, gedateerd 14 augustus 2020 en getekend door de directeur van JC Zaanstad. Verder zijn er twee houten, grotendeelse verbrande stronken aangetroffen, één op de kampeerplaats en de ander op de barbecueplaats. Uit onderzoek is gebleken dat deze stronken eerder één geheel vormden. Op één van de stronken is het DNA van [slachtoffer] aangetroffen. Uit onderzoek kon echter niet worden opgemaakt of het ging om bloed, of ander biologisch celmateriaal (zoals bijv. speeksel of huidvezels). Op de andere stronk is DNA van [medeverdachte 1] en van een andere (onbekend gebleven) persoon aangetroffen. Op de overige spullen zijn geen DNA-sporen aangetroffen.
Op de hals van [slachtoffer] zijn houtskoolresten aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI van 9 juni 2022 is gebleken dat deze houtskoolresten dezelfde microscopische kenmerken bevatten als die in het houtskool op de stronk, waarop het DNA van [slachtoffer] is aangetroffen.
Camerabeelden
De politie heeft verschillende camerabeelden bekeken van de omgeving van de Sloterplas, het Sierplein en de Dam. Op deze beelden is [slachtoffer] voor het laatst te zien op 23 augustus 2020 rond 14:50 uur bij het Esso benzinestation ter hoogte van de Tourniairestraat. Op deze beelden is te zien dat hij op krukken loopt. Verder is te zien dat hij in gezelschap is van verdachte, [medeverdachte 1] en [naam 1] . Verdachte, [medeverdachte 1] en [naam 1] zijn op 23 augustus 2020 voor het laatst om 20.32 uur te zien op de camerabeelden van het Esso benzinestation.
Op 24 augustus 2020 rond 9:12 uur is [naam 1] voor het eerst weer op beelden te zien als hij op de Hemsterhuisstraat loopt. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn voor het eerst te zien rond 13.23 uur onder het viaduct van de Cornelis Lelylaan. Zij lopen daar dan samen met [naam 2] . Op deze beelden is te zien dat verdachte en [medeverdachte 1] andere kleding dragen dan de dag ervoor. Verder is te zien dat [medeverdachte 1] kleding weggooit in een vuilnisbak onder het viaduct.
Telefoongesprekken en -gegevens
Het dossier bevat tapgesprekken van (onder meer) verdachte, [naam 2] en [medeverdachte 2] , waarin ogenschijnlijk wordt gesproken over hetgeen er met [slachtoffer] is gebeurd.
Verdachte
Verdachte is op 5 september 2020 getapt als hij belt vanuit de [naam PI] . Hij spreekt dan over “
twee lijken, twee maten hier, weet je wel, gemarteld en verdronken (…). Aan de waterkant in een tent.”. In een gesprek van 14 november 2020 zegt verdachte: “
(…) ze hebben een Poolse man vermoord. (…) Ze hebben hem in het water gegooid. Ze hebben hem in een tent gegooid en…”.
[naam 2] (Boniek)
Ook de telefoongesprekken van [naam 2] zijn getapt. In een gesprek van 17 november 2020 – na zijn verhoor bij de politie – vertelt hij: “
(…) ze hebben hem niet met vuisten geslagen of zo, maar ze hebben hem met zijn eigen krukken doodgeslagen.” Ook vertelt [naam 2] dat hij de dag erna zijn slippers heeft geruild met de schoenen van verdachte. Hij zegt daarover: “
(…) hij heeft het zelf ook toegegeven dat hij met mij die schoenen voor slippers heeft geruild.” In een gesprek van 24 november 2020 zegt [naam 2] tegen [naam 3] : “
Weet je wie is aangehouden in verband met die moord? Het was zoals ik heb gezegd. [verdachte] . (…) Ik wist dat het zo zou gaan, dat ze hem ervoor zouden laten opdraaien.” In een gesprek van 25 november 2020 zegt hij dat hij pas later doorhad dat verdachte zijn schoenen met hem heeft geruild om zijn sporen uit te wissen. Op 26 november 2020 zegt hij in een gesprek: “
Hij heeft alles bekend, verdomd, weet je wel. En hij zei dat nog een persoon erbij betrokken was. Ik weet niet of hij dit tegen jou had gezegd, maar een of andere [naam 4] . Ik ken hem niet, ik ken alleen zijn voornaam.", en "Dus ze waren niet met zijn tweeën, verdorie. En ze hebben al allebei bekend, weet je wel. [verdachte] heeft uit de school geklapt, verdomd.”
[medeverdachte 2]
Tot slot heeft ook [medeverdachte 2] zich in een telefoongesprek uitgelaten over [slachtoffer] . Op 25 augustus 2020 vertelt [medeverdachte 2] aan een vriend dat [slachtoffer] er niet meer is. Hij zegt dat [slachtoffer] ‘vreselijk is gebroken’. En dat het niet voor niets was. [slachtoffer] zou volgens [medeverdachte 2] ‘iets zo verneukt/verpest hebben’ en dat het te erg was. “
Ja het was heel erg. Dat kan ik je zeggen. Het is pas gisteren gebeurd. Weet je, verdomme, maar ik wil er niet over praten. Ik vertel het je allemaal als je vrijkomt. En vertel het ook aan niemand als je belt.”
Uit het dossier volgt verder dat de telefoon van [medeverdachte 2] op 23 augustus 2020 om 23.10 uur op of rond de plaats delict uitpeilt.
[naam 1]
De politie heeft op 10 september 2020 de telefoon van [naam 1] in beslag genomen en uitgelezen. Hieruit is gebleken dat [naam 1] op 26 augustus 2020 via Facebook de volgende berichten heeft verstuurd: “
Hoi, Ik ben in Den Haag en heb hulp nodig, ze hebben mijn bagage, geld en paspoort gestolen, ik slaap op straat, help.” En: “
Ik heb hulp nodig, ik ben geslagen en beroofd, ik slaap op straat in Den Haag, mijn paspoort is gestolen maar ik heb welk mijn ID, ik heb geen kracht meer om in parken te slapen, ik weet niet waar ik me moet wassen en waar ik moet eten, ik smeek om hulp.”
Verklaringen
Verdachte
Verdachte is meerdere malen gehoord. Eerst als getuige. In die verhoren bleef hij op de vlakte over wie er mogelijk betrokken zouden zijn bij het overlijden van [slachtoffer] . Hij ontkende op de plaats delict te zijn geweest en kon zich allerlei zaken niet meer herinneren.
Op 19 november 2020 is hij aangehouden als verdachte en op 25 november 2020 opnieuw gehoord. Verdachte heeft toen een uitgebreide verklaring afgelegd. Deze verklaring komt er, kort samengevat, op neer dat [medeverdachte 1] degene is geweest die [slachtoffer] samen met [medeverdachte 2] heeft mishandeld. Verdachte zelf stond op enkele meters afstand van het gebeuren. Hij zag dat [slachtoffer] werd geslagen door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] hield [slachtoffer] vast. Samen sleepten zij [slachtoffer] aan zijn armen naar het water. Verdachte vermoedt dat zij hem ook samen in de tent hebben gedaan. Verdachte hoorde op enig moment een geluid, afkomstig van [slachtoffer] , wat hij omschrijft als een “doodsgeluid”. Na afloop is [medeverdachte 2] weggegaan op de fiets. [naam 1] was ook aanwezig, maar hield zich afzijdig. Wat er na afloop met [naam 1] is gebeurd, weet verdachte niet. Verdachte weet alleen dat [medeverdachte 1] naar [naam 1] op zoek was en dat [medeverdachte 1] tegen [verdachte] zei dat [naam 1] waarschijnlijk óf dood óf gevlucht was. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn vervolgens samen weggegaan. Zij hebben die nacht geslapen onder de brug (bij de houtsnippers). De volgende ochtend zijn zij teruggegaan. [medeverdachte 1] wilde namelijk zijn sporen wissen. Daarna zijn zij samen naar de Action gegaan om kleding en schoenen te stelen. Drie dagen na de mishandeling heeft hij tegen [naam 2] verteld wat er is gebeurd.
Later is verdachte nog enkele malen gehoord. In die verhoren heeft hij in grote lijnen hetzelfde verklaard als op 25 november 2020.
[medeverdachte 1]
is eveneens meerdere malen gehoord. In de eerste verhoren, toen hij nog als getuige werd aangemerkt, heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [slachtoffer] een vriend is en dat hij hem kende vanuit de groep. Hij kon niet vertellen wat er met [slachtoffer] was gebeurd. Hij had hem enkele weken daarvoor twee tenten gegeven. [slachtoffer] had die tenten opgezet. [medeverdachte 1] heeft daar toen één nacht geslapen, maar kwam daarna vast te zitten. Toen hij twee weken later vrijkwam, is hij gaan slapen onder de brug. Op 23 augustus 2020 was hij met [slachtoffer] , [naam 1] en verdachte. Zij hadden bier gestolen bij de Dirk op het Sierplein. Zij waren vervolgens naar de fontein gegaan, waar zij samen hadden gedronken en geslapen. Zij waren van plan om terug te gaan naar het Sierplein en ineens was [slachtoffer] verdwenen. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn toen samen naar de brug gegaan. Zij hebben even samen bij de brug gezeten en zijn daarna weer naar de stad gegaan om peuken te rapen tot in de ochtend.
Op 3 september 2020 heeft er op verzoek van [medeverdachte 1] een tweede verhoor plaatsgevonden. [medeverdachte 1] heeft tijdens dit verhoor verteld over een Duitse man, genaamd [naam 5] of [naam 6] , die er op 23 augustus 2020 ook zou zijn geweest. De man was meegegaan naar de fontein, maar is toen met de fiets vertrokken. Hij heeft de man daarna niet meer gezien. Hij had deze man al eerder leren kennen, voordat hij vast kwam te zien. De man wilde graag bij de groep horen. Hij zou ook samen met [slachtoffer] in de tenten hebben geslapen.
Op 10 september 2020 heeft [medeverdachte 1] verklaard over een ruzie tussen [slachtoffer] en [naam 2] . Deze ruzie zou te maken hebben met de ex van [naam 2] . Ook zou [naam 2] op 23 augustus 2020 een klap hebben gegeven aan [slachtoffer] , omdat hij de hond van [naam 2] had meegenomen, zonder dat aan hem te vragen.
Op 21 september 2020 en 16 november 2020 is [medeverdachte 1] wederom als getuige gehoord. Uit deze verhoren is verder geen nieuwe informatie naar voren gekomen over de mogelijke doodsoorzaak van [slachtoffer] .
Op 14 december 2020 is [medeverdachte 1] aangemerkt als verdachte en op 15 december 2020 is hij opnieuw gehoord. Na confrontatie met de verklaringen van [verdachte] en [naam 2] , liet hij weten onschuldig te zijn en kwam hij met een nieuwe verklaring. Verdachte had hem op 24 augustus 2020 gevraagd of hij een lijk wilde zien. [medeverdachte 1] geloofde [verdachte] in eerste instantie niet, maar later hoorde hij dat [slachtoffer] was overleden. Hij kwam toen ook meteen vast te zitten, waardoor hij niet de kans heeft gekregen om verdachte nader te bevragen over de opmerking. Na het zien van de camerabeelden van 24 augustus 2020, waarop is te zien dat [medeverdachte 1] kleding weggooit, laat hij weten dat dit klopt. Hij gooide de kleding weg, omdat de kleding oud was. Niet om sporen te wissen. Hij had eerder die ochtend bij de Action nieuwe kleding en schoenen gestolen. Hij had zijn schoenen daarna verkocht aan [naam 2] .
Op 21 dec 2020 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij in de nacht van 23 op 24 augustus 2020 met verdachte onder de brug was. Hij wilde slapen, maar verdachte bleef hem lastig vallen. Verdachte vertelde dat hij zich niet goed voelde. [medeverdachte 1] negeerde hem en probeerde te slapen. Aan het einde van de nacht gedroeg verdachte zich weer normaal. In de ochtend vroeg verdachte aan hem of hij een lijk wilde zien.
[medeverdachte 1] heeft tot slot op 4 februari 2021 verklaard dat hij in de avond van 23 augustus 2020 met [slachtoffer] , verdachte en [naam 1] bij de tentjes was. Ze hadden daar gedronken en een klein kampvuur gemaakt. [medeverdachte 1] denkt dat zijn DNA op de verbrande stronk hout terecht is gekomen, doordat hij takken had gebroken om het kampvuur mee te maken en hij vervolgens ook met takken in het vuur heeft gepord. [slachtoffer] werd op enig moment boos op verdachte. De afspraak was namelijk dat aan niemand verteld mocht worden waar de tentjes stonden en verdachte had toch mensen meegenomen. Verdachte moest daarom ‘opzouten’ van [slachtoffer] . [medeverdachte 1] vond het echter geen probleem dat verdachte zou blijven en van hem mocht verdachte ook in de tent slapen. [slachtoffer] vroeg daarop wat zij dan gingen doen in die tent, of ze gingen neuken, of ze homo’s waren. [medeverdachte 1] is toen opgestaan en heeft [slachtoffer] een harde klap in zijn gezicht gegeven, waardoor [slachtoffer] op de grond viel. Ook [naam 1] was daar bij. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] zijn spullen gepakt en wat biertjes en wijn en is hij weggegaan, met verdachte in zijn kielzog. [medeverdachte 1] was inmiddels ook boos op verdachte en heeft hem weggestuurd. [medeverdachte 1] is alleen naar de fontein gegaan. Daar heeft hij gedronken en een joint gerookt. Enkele uren later kreeg hij het koud en is hij naar de brug gegaan om te slapen. Daar trof hij verdachte. Verdachte is de hele nacht vervelend geweest en zei steeds dat hij dood ging en dat hij daar weg wilde. Toen [medeverdachte 1] wakker werd, kwam verdachte aangelopen vanuit de richting van de plaats delict. Hij zei hij dat hij had geplast en biertjes had gehaald. Ze zijn toen naar de fontein gelopen. Daar hebben ze wat gedronken. Hij heeft zijn oude kleding daar in een prullenbak weggegooid. Verdachte had zijn oude kleding in zijn rugtas gestopt. Zij zijn op enig moment weggegaan, omdat verdachte had afgesproken met [naam 2] . Op dat moment vroeg verdachte aan [medeverdachte 1] of hij een lijk wilde zien. Verdachte vertelde toen dat hij [slachtoffer] had afgemaakt, omdat hij in zijn gezicht had staan pissen. Zij liepen verder. Eerst langst de Action om daar kleding en schoenen te stelen. Daarna hebben zij [naam 2] ontmoet en zijn zij verder samen opgelopen. [naam 2] vroeg aan verdachte of hij ‘daar’ heeft opgeruimd. Verdachte liet weten dat hij ‘daar’ goed had opgeruimd. [naam 2] zag toen de schoenen van [medeverdachte 1] . Hij zei dat hij deze mooi vond en vroeg of hij deze kon kopen. [medeverdachte 1] heeft zijn schoenen toen verkocht en de slippers van [naam 2] aangetrokken. Vervolgens vroeg [naam 2] aan verdachte waar zijn spullen waren. Verdachte liet weten dat die in zijn rugzak zaten. [naam 2] zei toen dat hij zijn spullen moest weggooien. [medeverdachte 1] heeft toen de rugtas van verdachte opengemaakt, zijn spullen gepakt en deze weggegooid.
[naam 2]
Het eerste verhoor van [naam 2] vond plaats op 27 augustus 2020. [naam 2] verklaarde toen dat hij [slachtoffer] op 23 augustus 2020 voor het laatst had gezien en werd emotioneel toen hij van de politie hoorde dat [slachtoffer] was overleden. Het ging om een kort verhoor, waarbij aan [naam 2] verder geen vragen zijn gesteld over wat er mogelijk met [slachtoffer] is gebeurd.
Op 17 november 2020 is [naam 2] opnieuw gehoord. [naam 2] verklaarde toen dat hij verdachte en [medeverdachte 1] had gesproken de dag na het voorval, op 24 augustus 2020. “
Zij hadden nieuwe kleding en ik heb schoenen gewisseld met hun. Maar er was niets over [slachtoffer] . Het was puur een alcoholische ontmoeting.” Op enig moment gaf [naam 2] te kennen dat de opname gestopt moest worden. Hij pakte toen de foto's van [medeverdachte 1] en van verdachte en zei: "
They did it". [naam 2] vertelde dat verdachte tegen hem had gezegd dat [slachtoffer] nooit meer iets zou zeggen en dat hij, verdachte, op [slachtoffer] had gesprongen.
Op 24 november 2020 is de politie naar [naam 2] gegaan om de schoenen in beslag nemen die hij met verdachte zou hebben gewisseld. De politie heeft hem vervolgens gebracht naar zijn afspraak met de reclassering. Tijdens het vervoer verklaarde [naam 2] : “
U vertelt mij dat [verdachte] is aangehouden, ik geloof niet dat [verdachte] het gedaan heeft. [medeverdachte 1] is er mee begonnen en [verdachte] "finished it". Ik geloof echt dat [verdachte] er is ingeluisd want [medeverdachte 1] wil er niet alleen voor opdraaien. Jullie zijn de krukken nog kwijt, misschien moeten jullie in het water gaan zoeken. Het lijkt mij logisch dat ze in het water liggen. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] geslagen met een houten stok/balk. Ze hebben [slachtoffer] in het hoge gras/riet gelegd.”
Op 26 november 2020 wordt [naam 2] opnieuw gehoord. Uit dit verhoor blijkt dat [naam 2] in de ochtend van 24 augustus 2020 verdachte en [medeverdachte 1] ontmoette. [naam 2] vroeg waar [slachtoffer] was. Verdachte en [medeverdachte 1] zouden toen allebei gezegd hebben dat [naam 2] zich daar geen zorgen meer over hoefde te maken. [slachtoffer] zou nooit meer praten. [naam 2] liet weten: “
[verdachte] gaf toe dat hij op zijn hoofd had gesprongen en toen pakte [medeverdachte 1] een houten stronk en sloeg hem tot hij zweette en... ja.
Op 5 april 2022 is [naam 2] gehoord bij de rechter-commissaris. Tijdens dit verhoor heeft hij wederom verklaard dat verdachte op de ochtend van 24 augustus 2020 hem heeft verteld dat [slachtoffer] niet meer zou praten. [medeverdachte 1] zou daarbij (instemmend) hebben geknikt.
[naam 7]
is gehoord op 17 mei 2021. Hij had van anderen gehoord dat verdachte [slachtoffer] had vermoord. Ook [verdachte] zou er bij betrokken zij. Hij weet niet meer wie hem dat verteld heeft.
In het verhoor van 2 juni 2021 heeft [naam 7] laten weten dat verdachte degene was die hem vertelde dat [medeverdachte 1] verantwoordelijk was voor de dood van [slachtoffer] . Ook [medeverdachte 1] zou dat aan hem hebben verteld. Volgens [naam 7] kregen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] ruzie, sloeg [medeverdachte 1] [slachtoffer] op zijn gezicht en trok [slachtoffer] vervolgens een mes. [medeverdachte 1] heeft daarop ook een mes gepakt en ze hebben elkaar gesneden. Verdachte was erbij en stond te huilen.
[naam 1]
is gehoord op 10 september 2020 en op 26 januari 2021. Hij heeft [slachtoffer] voor het laatst gezien op een zondag toen het regende. Welke zondag dat was, weet hij niet meer. Ook heeft hij verklaard dat hij op enig moment door [medeverdachte 1] is geslagen, maar ook daarvan weet hij niet meer wanneer dat was. Hij is in de avond van 23 augustus 2020 met de trein naar Den Haag vertrokken, omdat al zijn spullen waren gestolen. Hij weet niets over de mishandeling van [slachtoffer] .
[medeverdachte 2]
Op 28 augustus 2020 is [medeverdachte 2] gehoord. Hij heeft aan de politie verteld dat hij [slachtoffer] ongeveer twee weken daarvoor voor het laatst had gezien.
Nadat [medeverdachte 2] als verdachte werd aangehouden, is hij op 3 maart 2021 nogmaals gehoord. [medeverdachte 2] heeft toen verklaard dat hij wist wat er met [slachtoffer] was gebeurd. Op overige vragen heeft hij echter geen antwoord willen geven.
Op 17 maart 2021 is hij wederom gehoord. Hij heeft toen ontkend dat hij tijdens een eerder verhoor heeft gezegd dat hij wist wat er met [slachtoffer] was gebeurd. Toen hij werd geconfronteerd met het aantreffen van zijn DNA op een leeg bierblikje op de kampeerplaats, verklaarde hij dat hij wel eens langs de betreffende plek is gelopen en daar in de buurt ook wel eens met [naam 1] bier heeft gedronken. Hij kan niet uitleggen hoe het komt dat zijn telefoon op 23 augustus 2020 om 23.10 uur uitpeilt in de buurt van de plaats delict.
[naam 8] en [naam 9]
[naam 8] heeft tijdens zijn verhoor op 9 maart 2021 verklaard dat [naam 9] hem had verteld dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] had vermoord. [naam 8] verklaarde hierover: “
Nou we waren aan het drinken en op een gegeven moment begon hij van: “Heb je niet gehoord van ehh (…) van dat hier een Poolse gozer dood is gemaakt. Ze hebben hem gevonden. (…) “Ik weet wie het gedaan heeft”, zegt hij, “wie ermee te maken heb”. (…) Toen wees die die persoon aan: “Hij heb ermee te maken, (…)”.” [naam 9] zou dit hebben gezien.
[naam 9] is op 21 september 2020 gehoord. Hem zijn toen geen vragen gesteld over de dood van [slachtoffer] . [naam 9] is later nogmaals als getuige opgeroepen, maar bleek toen te zijn overleden.
4.2
S
tandpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte kan worden veroordeeld voor het medeplegen van doodslag in zaak A. Ook vindt de officier van justitie dat de ten laste gelegde feiten in zaak B kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
[slachtoffer] is geschopt en geslagen, in zijn eigen tent gewikkeld en vervolgens versleept naar de rietkraag, waar hij in (de richting van) het water is gegooid. Het hersenletsel ondersteunt dat. De krukken van [slachtoffer] zijn ook in het water gegooid. Twee personen kunnen worden aangemerkt als dader, verdachte en [medeverdachte 1] . Dit volgt ook uit de verklaring van [naam 2] . Daarvan moet worden uitgegaan. Het dossier bevat bovendien geen andere, geloofwaardige verklaring voor de dood van [slachtoffer] , die bovendien strookt met de onderzoeksbevindingen. Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie voor feit 1 ontslag van alle rechtsvervolging gevorderd, omdat verdachte als dader moet worden aangemerkt en voor feit 2 heeft zij een veroordeling gevorderd.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om haar cliënt vrij te spreken van beide ten laste gelegde feiten in zaak A wegens gebrek aan bewijs.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het letsel dat is geconstateerd bij [slachtoffer] , kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat hij rond 23 augustus 2020 aan de Sloterplas op zeer gewelddadige en nietsontziende wijze is toegetakeld met uiteindelijk de dood tot gevolg. Ondanks de enorme inspanningen van de politie en de deskundigen en het zeer uitvoerige dossier dat is opgemaakt, tast de rechtbank in het duister over hoe [slachtoffer] aan zijn verwondingen is gekomen, wanneer dat precies is gebeurd en wie daarvoor verantwoordelijk is of zijn. De rechtbank ziet zich gesteld voor vragen die niet worden beantwoord door de inhoud van het dossier en wat er is besproken op de inhoudelijke zittingsdagen. Want, was het verdachte of was het [medeverdachte 1] , waren zij het allebei, of was het -ook- een ander of anderen die [slachtoffer] hebben toegetakeld? Het onderzoek geeft daarover geen uitsluitsel.
Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hebben verklaringen afgelegd. De rechtbank kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat zij beiden niet het achterste van hun tong hebben laten zien en dat zij allebei proberen hun straatje schoon te vegen en de schuld op de ander af te schuiven. Beiden wijzen elkaar aan als degene die verantwoordelijk is voor het fatale letsel van [slachtoffer] , maar geen van beide heeft een concrete verifieerbare verklaring afgelegd.
De rechtbank overweegt in het bijzonder nog het volgende.
Forensisch onderzoek
Het voornaamste forensische bewijs in deze zaak is de twee in elkaar passende, verbrande houten stronken op de plaats delict, waarop DNA-sporen van (onder meer) [medeverdachte 1] en [slachtoffer] zijn aangetroffen, in combinatie met het houtskool dat is aangetroffen op de nek van [slachtoffer] .
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij met een houten stronk in het kampvuur heeft gepord. Hoewel dit niet verklaart hoe zijn DNA op het verbrande deel van de houten stronk terecht is gekomen, is daarmee eveneens nog niet gezegd dat [medeverdachte 1] met die houten stronk [slachtoffer] heeft geslagen. Immers, uit het dossier blijkt allereerst niet dat [slachtoffer] met die stronk is geslagen, en zelfs als dit wel het geval zou zijn, dan betekent het aantreffen van het DNA van [medeverdachte 1] op de stronk niet dat hij ook degene is geweest die [slachtoffer] daarmee heeft geslagen. Op de stronk is namelijk ook DNA van minstens één ander persoon aangetroffen.
Camerabeelden
De camerabeelden wijzen uit dat [slachtoffer] op 23 augustus 2020 in het gezelschap was van [medeverdachte 1] , verdachte en [naam 1] en dat hij op krukken liep. Op 24 augustus 202 wordt [medeverdachte 1] in het gezelschap van verdachte en [naam 2] gezien, terwijl hij kleding weggooit. De beelden bevestigen dat [medeverdachte 1] , verdachte en [naam 2] op 24 augustus 2020 in elkaars gezelschap verkeerden, zoals verdachte heeft verklaard, maar zeggen op zichzelf niets over de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij de dood van [slachtoffer] , terwijl ook geen van de verklaringen daarop wijst.
Telefoongesprekken en -gegevens en de verklaringen
Verdachte
Verdachte heeft als enige verklaard dat hij aanwezig was bij de fatale mishandeling van [slachtoffer] . Hij wijst [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan als degenen die [slachtoffer] hebben geslagen, hem bij de armen hebben gepakt en hem vervolgens hebben versleept. Hij heeft het incident meegekregen, maar niet goed kunnen zien. Het was donker en hij bevond zich bovendien op enige afstand. Volgens verdachte hebben [medeverdachte 1] en hij na het incident onder de brug geslapen en wilde [medeverdachte 1] die ochtend terug naar de plaats delict om mogelijke sporen uit te wissen. [slachtoffer] lag toen half gewikkeld in een tent in het water en verdachte zou gezegd hebben dat hij waarschijnlijk dood was. Verdachte is niet bij [slachtoffer] gaan kijken. In latere verhoren heeft verdachte zijn verhaal in grote lijnen telkens bevestigd.
De rechtbank merkt op dat de verklaring van verdachte met de grootst mogelijke behoedzaamheid moeten worden beschouwd, aangezien hij zelf ook als verdachte is aangemerkt en een motief kan hebben om anderen te belasten om zo zichzelf vrij te pleiten. De rechtbank merkt verder op dat de verklaring van verdachte grotendeels op zichzelf staat en geen dan wel onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat zijn verklaring onvoldoende betrouwbaar is.
[medeverdachte 1]
heeft enige betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer] telkens ontkend. Hij heeft verdachte en mogelijk [naam 2] aangewezen als verantwoordelijken voor het overlijden van [slachtoffer] . Nadat verdachte een verklaring had afgelegd bij de politie heeft [medeverdachte 1] erkend dat hij aanwezig is geweest op de plaats delict op 23 augustus 2020 en dat hij [slachtoffer] één klap in zijn gezicht heeft gegeven, direct weg is gegaan en dat [slachtoffer] toen nog leefde. Volgens [medeverdachte 1] was het verdachte die de volgende ochtend uit de richting van de plaats delict kwam gelopen en is hij daar zelf niet meer geweest. Ook niet toen verdachte aan hem vroeg of hij een lijk wilde zien. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [naam 2] de volgende ochtend aan verdachte vroeg of hij ‘daar’ goed had opgeruimd en dat verdachte dat beaamde. Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 1] op 24 augustus 2020, terwijl hij met verdachte en [naam 2] onder een viaduct loopt, kleding weggooit in een prullenbak. Volgens [medeverdachte 1] was dat kleding uit de tas van verdachte. [medeverdachte 1] heeft niets verklaard over het aandeel van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] .
De rechtbank vindt de verklaringen die [medeverdachte 1] heeft afgelegd niet betrouwbaar, omdat hij pas is gaan verklaren nadat verdachte een belastende verklaring over hem had afgelegd. [medeverdachte 1] , die inmiddels bekend was met de inhoud van het dossier, lijkt zijn verklaring afgestemd te hebben op het dossier en heeft in zijn verklaringen niet gesproken over wat de precieze rol van verdachte is geweest bij het overlijden van [slachtoffer] . Immers, als [medeverdachte 1] zou verklaren over de rol van verdachte dan zou dit logischerwijs betekenen dat hij daarbij aanwezig moet zijn geweest en dat heeft [medeverdachte 1] steeds stellig ontkend.
[naam 2]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [naam 2] eveneens niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt kan worden, nu niet duidelijk is hoe hij aan zijn informatie is gekomen.
Uit zijn verhoren blijkt dat hij wist dat [slachtoffer] die nacht was mishandeld, op welke wijze, door wie en waar zijn lichaam vervolgens is aangetroffen. Het is echter niet (steeds) duidelijk hoe hij dit kon weten. Hij heeft tijdens eerdere verhoren verklaard dat verdachte hem zou hebben verteld dat hij zich geen zorgen meer hoefde te maken, dat [slachtoffer] in de struiken zou liggen en nooit meer zou praten. verdachte zou hem ook hebben verteld dat hij op het hoofd van [slachtoffer] zou hebben gesprongen, waarna [medeverdachte 1] met een houten stronk [slachtoffer] zou hebben geslagen. Samen zouden ze [slachtoffer] in het hoge gras/riet hebben gelegd. Ook heeft [naam 2] het over de krukken van [slachtoffer] , die in het water zouden liggen.
Op 5 april 2022, bij de rechter-commissaris, is aan [naam 2] gevraagd hoe hij aan deze informatie kwam. Hij heeft toen laten weten dat van verdachte had gehoord dat [slachtoffer] niet meer zou praten, omdat hij in de struiken lag. [medeverdachte 1] zou daarbij instemmend zou hebben geknikt. Als hem wordt gevraagd van wie hij heeft gehoord dat [slachtoffer] met een houten stronk is geslagen, laat hij weten dat hij dit van de politie had vernomen. Dit blijkt echter niet uit de processen-verbaal van verhoor. De verbalisanten hebben niets gerelateerd in de verhoren waaruit de rechtbank kan afleiden dat zij [naam 2] nader geïnformeerd hebben over de wijze waarop het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht, waar hij lag toen hij werd gevonden en hoe hij daar terecht is gekomen. Ook hebben [medeverdachte 1] noch verdachte hier over verklaard. Dit maakt dat de rechtbank zich afvraagt of de verklaring van [naam 2] (geheel) een
de auditu-verklaring betreft of dat hij mogelijk uit eigen wetenschap over deze (dader)informatie beschikte.
[medeverdachte 2]
heeft in eerste instantie erkend dat hij weet wat er met [slachtoffer] is gebeurd, maar heeft zich bij concrete vragen van de politie beroepen op zijn zwijgrecht.
Hoewel [medeverdachte 2] in één van de telefoongesprekken die hij voert, zegt dat [slachtoffer] ‘vreselijk gebroken’ is en deze omschrijving feitelijk recht doet aan de situatie waarin [slachtoffer] is aangetroffen, kan de rechtbank op basis van de stukken in het dossier niet vaststellen hoe hij aan deze informatie is gekomen en of hij aanwezig of betrokken is geweest bij de fatale mishandeling van [slachtoffer] . Enkel verdachte verklaart daarover. Dat de telefoon van [medeverdachte 2] om 23.10 uur op 23 augustus 2020 aanwezig was in de buurt van de plaats delict, betekent niet dat [medeverdachte 2] op dat moment ook op de plaats delict was. Mocht dit al het geval zijn, blijkt daaruit nog niet dat [medeverdachte 2] ook aanwezig was bij de fatale mishandeling. Immers weten we enkel dat [slachtoffer] in de nacht van 23 op 24 augustus 2020 is mishandeld, maar niet hoe laat die mishandeling heeft plaatsgevonden. Ook het bierblikje met zijn DNA, aangetroffen op de plaats delict, is onvoldoende om [medeverdachte 2] daar te plaatsen ten tijde van de mishandeling.
[naam 7]
De rechtbank vindt de verklaring van [naam 7] over hetgeen zich zou hebben afgespeeld bij de Sloterplas niet geloofwaardig, omdat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Eerst heeft hij ontkend wetenschap te hebben gehad van de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 1] bij het overlijden van [slachtoffer] . Vervolgens zou [medeverdachte 1] hebben toegegeven dat hij betrokken was bij het overlijden van [slachtoffer] en dat verdachte daarbij aanwezig was en stond te huilen.
[naam 8] en [naam 9]
Ook de verklaring van [naam 8] kan niet worden aangemerkt als steunbewijs voor de verklaring van verdachte. Hoewel [naam 8] [medeverdachte 1] aanwijst als de dader, is al zijn informatie van horen zeggen. Hij zou dit hebben gehoord van [naam 9] , die het met eigen ogen zou hebben gezien. [naam 9] heeft echter ontkent aanwezig te zijn geweest bij de mishandeling van [slachtoffer] .
Conclusie
Er zijn in het onderzoek Baylorie enorm veel verklaringen afgelegd. De rechtbank heeft bij de toetsing van de betrouwbaarheid van al die verklaringen geconstateerd dat, behalve de verklaring van [verdachte] , alle verklaringen van horen zeggen (
de auditu) zijn. De verklaringen van met name andere (Poolse) zwervers lopen uiteen en leveren geen concrete feiten op. De rechtbank sluit bovendien niet uit dat in ieder geval bij een deel van deze getuigen sprake was van een drank- dan wel drugsverslaving. Daarbij kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat die verklaringen lijken te zijn ingegeven door wat de getuigen vinden van verdachte als persoon of wat zij over hem gehoord hebben. De rechtbank kan niet uitsluiten dat naarmate de omstandigheden omtrent het overlijden van [slachtoffer] bekend werden in de gemeenschap het verhaal een eigen leven is gaan leiden, met als enige uitkomst dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en [medeverdachte 1] betrokken waren bij de dood van [slachtoffer] .
Ten aanzien van de mogelijke rol van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] ontbreekt verder ook enig ander bewijs. Het tapgesprek van 14 november 2020 waarin verdachte spreekt over een dode Poolse man en dat hij in een tent in het water is gegooid, duidt op daderkennis, maar levert geen bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij wat er op 23 augustus 2020 met [slachtoffer] is gebeurd. Ook de camerabeelden van 24 augustus 2020 bieden te weinig gewicht om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in zaak A te komen. Dit leidt ertoe dat verdachte zal worden vrijgesproken van alles wat aan hem in zaak A ten laste is gelegd.
Ten aanzien van zaak B geldt het volgende. Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij het lichaam van [slachtoffer] , krukken, tent en tentstokken, kleding en schoenen zou hebben vernietigd, weggemaakt, verborgen of onttrokken aan het onderzoek van de politie.
Ten aanzien van dit feit bevat het dossier alleen de verklaringen van verdachte en van [medeverdachte 1] dat hij op 24 augustus 2020 [naam 2] aan verdachte hoorde vragen ‘of hij daar goed had opgeruimd’ en dat verdachte dat beaamde. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij in de ochtend van 24 augustus 2020 samen met [medeverdachte 1] terug is gegaan naar de plaats delict en dat het [medeverdachte 1] was die daar ‘alle spullen’ heeft meegenomen en vervolgens iets in een vuilnisbak vlakbij de uitgang heeft gegooid. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen onvoldoende concreet bewijs voor dit feit opleveren. Nu het dossier geen ander bewijs bevat over wat er zich de ochtend van 24 augustus 2020 heeft afgespeeld op de plaats delict zal verdachte voor dit feit worden vrijgesproken. Dat de krukken van [slachtoffer] in het water en deels in het riet zijn gevonden maakt dat niet anders, want op geen enkele manier is duidelijk geworden hoe die krukken in het water terecht zijn gekomen.
De rechtbank vindt feit 1 daarom niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij, als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, aan hem geen hulp heeft geboden en/of medische hulp heeft ingeroepen, waarna [slachtoffer] is overleden.
Verdachte heeft verklaard over het door hem waargenomen geweld dat tegen [slachtoffer] is gebruikt.
Hij heeft verklaard dat [slachtoffer] door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd geslagen en dat hij een soort doodskreet van [slachtoffer] hoorde. Hij heeft gezien dat [slachtoffer] aan zijn armen richting het riet werd gesleept en hij heeft verklaard dat hij vermoedde dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer] in een tent hebben gewikkeld.
Vaststaat dat [slachtoffer] door geweld om het leven is gekomen. Hij is door de politie zwaargewond aangetroffen in de rietkraag, gewikkeld in een tent. Hij had ernstig schedel- en hersenletsel, diverse andere letsels bestaande uit fracturen, kneuzingen, bloeduitstortingen, schaafplekken en ontvellingen.
Gelet op deze omstandigheden vindt de rechtbank dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van het levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde. Hij wist dat [slachtoffer] in elkaar was geslagen en buiten bewustzijn achter was gelaten in de rietkraag, terwijl hij gewikkeld was in een tent. Dat verdachte mogelijk heeft gedacht, door een opmerking van [medeverdachte 1] , dat [slachtoffer] dood was, doet hier niet aan af. Uit het tapgesprek op 2 januari 2021 met ene [naam 10] blijkt ook dat verdachte de noodzaak heeft onderkend om bij [slachtoffer] te gaan kijken, maar hij dat niet durfde omdat hij bang was dat hij dan zelf ook slachtoffer van geweld (lees: [medeverdachte 1] ) zou worden. In het verhoor met de politie op 26 juli 2021 verklaart verdachte op de vraag waarom hij later niet heeft gecontroleerd of [slachtoffer] nog leefde of dood was
: “Wat zou ik moeten als ik hem zou aanraken? Als ik zou controleren of hij leefde dan zou mijn DNA zich daar bevinden. Dan zou ik later de schuld krijgen.”
Al aangenomen dat verdachte op het moment van de mishandeling geen hulp kon bieden of inschakelen, zonder gevaar voor zichzelf, dan nog had verdachte alsnog in actie kunnen komen nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren vertrokken. Dit heeft hij niet gedaan. Het lijkt er op dat verdachte vooral oog had voor zijn eigen belang om niet te worden betrokken bij een eventuele strafrechtelijke procedure en dat hij dit belang heeft laten prevaleren boven het beschermen van het leven van [slachtoffer] .
De rechtbank vindt feit 2 dan ook bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte ten aanzien van zaak B onder 2:
omstreeks 23 en 24 augustus 2020 te Amsterdam, terwijl hij getuige was van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander, te weten [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten deze [slachtoffer] die hulp te verlenen of te verschaffen die hij, aan [slachtoffer] , zonder gevaar voor zichzelf of anderen, redelijkerwijs had kunnen duchten, had kunnen verlenen, immers heeft hij, verdachte,
- terwijl die [slachtoffer] in een zeer verzwakte en zwaargewonde, althans slechte lichamelijke toestand verkeerde en
- terwijl die [slachtoffer] onderkoeld was geraakt en in het koude water lag,
- geen tijdige medische hulp en/of medische verzorging ingeroepen en
- die [slachtoffer] alleen in het riet en het water heeft achtergelaten, waarna die [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 450 van het Wetboek van Strafrecht.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde in zaak A en in zaak B onder feit 1 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak B feit 2:
als getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander verkeert, nalaten deze die hulp te verlenen of te verschaffen die hij hem, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, verlenen kan, terwijl de dood van de hulpbehoevende volgt.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot hechtenis van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2022.