4.4.Oordeel van de rechtbank
Gelet op het letsel dat is geconstateerd bij [slachtoffer] , kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat hij rond 23 augustus 2020 aan de Sloterplas op zeer gewelddadige en nietsontziende wijze is toegetakeld met uiteindelijk de dood tot gevolg. Ondanks de enorme inspanningen van de politie en de deskundigen en het zeer uitvoerige dossier dat is opgemaakt, tast de rechtbank in het duister over hoe [slachtoffer] aan zijn verwondingen is gekomen, wanneer dat precies is gebeurd en wie daarvoor verantwoordelijk is of zijn. De rechtbank ziet zich gesteld voor vragen die niet worden beantwoord door de inhoud van het dossier en wat er is besproken op de inhoudelijke zittingsdagen. Want, was het verdachte of was het [medeverdachte 1] , waren zij het allebei, of was het -ook- een ander of anderen die [slachtoffer] hebben toegetakeld? Het onderzoek geeft daarover geen uitsluitsel.
Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hebben verklaringen afgelegd. De rechtbank kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat zij beiden niet het achterste van hun tong hebben laten zien en dat zij allebei proberen hun straatje schoon te vegen en de schuld op de ander af te schuiven. Beiden wijzen elkaar aan als degene die verantwoordelijk is voor het fatale letsel van [slachtoffer] , maar geen van beide heeft een concrete verifieerbare verklaring afgelegd.
De rechtbank overweegt in het bijzonder nog het volgende.
Het voornaamste forensische bewijs in deze zaak is de twee in elkaar passende, verbrande houten stronken op de plaats delict, waarop DNA-sporen van (onder meer) [medeverdachte 1] en [slachtoffer] zijn aangetroffen, in combinatie met het houtskool dat is aangetroffen op de nek van [slachtoffer] .
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij met een houten stronk in het kampvuur heeft gepord. Hoewel dit niet verklaart hoe zijn DNA op het verbrande deel van de houten stronk terecht is gekomen, is daarmee eveneens nog niet gezegd dat [medeverdachte 1] met die houten stronk [slachtoffer] heeft geslagen. Immers, uit het dossier blijkt allereerst niet dat [slachtoffer] met die stronk is geslagen, en zelfs als dit wel het geval zou zijn, dan betekent het aantreffen van het DNA van [medeverdachte 1] op de stronk niet dat hij ook degene is geweest die [slachtoffer] daarmee heeft geslagen. Op de stronk is namelijk ook DNA van minstens één ander persoon aangetroffen.
De camerabeelden wijzen uit dat [slachtoffer] op 23 augustus 2020 in het gezelschap was van [medeverdachte 1] , verdachte en [naam 1] en dat hij op krukken liep. Op 24 augustus 202 wordt [medeverdachte 1] in het gezelschap van verdachte en [naam 2] gezien, terwijl hij kleding weggooit. De beelden bevestigen dat [medeverdachte 1] , verdachte en [naam 2] op 24 augustus 2020 in elkaars gezelschap verkeerden, zoals verdachte heeft verklaard, maar zeggen op zichzelf niets over de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij de dood van [slachtoffer] , terwijl ook geen van de verklaringen daarop wijst.
Telefoongesprekken en -gegevens en de verklaringen
Verdachte heeft als enige verklaard dat hij aanwezig was bij de fatale mishandeling van [slachtoffer] . Hij wijst [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan als degenen die [slachtoffer] hebben geslagen, hem bij de armen hebben gepakt en hem vervolgens hebben versleept. Hij heeft het incident meegekregen, maar niet goed kunnen zien. Het was donker en hij bevond zich bovendien op enige afstand. Volgens verdachte hebben [medeverdachte 1] en hij na het incident onder de brug geslapen en wilde [medeverdachte 1] die ochtend terug naar de plaats delict om mogelijke sporen uit te wissen. [slachtoffer] lag toen half gewikkeld in een tent in het water en verdachte zou gezegd hebben dat hij waarschijnlijk dood was. Verdachte is niet bij [slachtoffer] gaan kijken. In latere verhoren heeft verdachte zijn verhaal in grote lijnen telkens bevestigd.
De rechtbank merkt op dat de verklaring van verdachte met de grootst mogelijke behoedzaamheid moeten worden beschouwd, aangezien hij zelf ook als verdachte is aangemerkt en een motief kan hebben om anderen te belasten om zo zichzelf vrij te pleiten. De rechtbank merkt verder op dat de verklaring van verdachte grotendeels op zichzelf staat en geen dan wel onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat zijn verklaring onvoldoende betrouwbaar is.
heeft enige betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer] telkens ontkend. Hij heeft verdachte en mogelijk [naam 2] aangewezen als verantwoordelijken voor het overlijden van [slachtoffer] . Nadat verdachte een verklaring had afgelegd bij de politie heeft [medeverdachte 1] erkend dat hij aanwezig is geweest op de plaats delict op 23 augustus 2020 en dat hij [slachtoffer] één klap in zijn gezicht heeft gegeven, direct weg is gegaan en dat [slachtoffer] toen nog leefde. Volgens [medeverdachte 1] was het verdachte die de volgende ochtend uit de richting van de plaats delict kwam gelopen en is hij daar zelf niet meer geweest. Ook niet toen verdachte aan hem vroeg of hij een lijk wilde zien. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [naam 2] de volgende ochtend aan verdachte vroeg of hij ‘daar’ goed had opgeruimd en dat verdachte dat beaamde. Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 1] op 24 augustus 2020, terwijl hij met verdachte en [naam 2] onder een viaduct loopt, kleding weggooit in een prullenbak. Volgens [medeverdachte 1] was dat kleding uit de tas van verdachte. [medeverdachte 1] heeft niets verklaard over het aandeel van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] .
De rechtbank vindt de verklaringen die [medeverdachte 1] heeft afgelegd niet betrouwbaar, omdat hij pas is gaan verklaren nadat verdachte een belastende verklaring over hem had afgelegd. [medeverdachte 1] , die inmiddels bekend was met de inhoud van het dossier, lijkt zijn verklaring afgestemd te hebben op het dossier en heeft in zijn verklaringen niet gesproken over wat de precieze rol van verdachte is geweest bij het overlijden van [slachtoffer] . Immers, als [medeverdachte 1] zou verklaren over de rol van verdachte dan zou dit logischerwijs betekenen dat hij daarbij aanwezig moet zijn geweest en dat heeft [medeverdachte 1] steeds stellig ontkend.
[naam 2]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [naam 2] eveneens niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt kan worden, nu niet duidelijk is hoe hij aan zijn informatie is gekomen.
Uit zijn verhoren blijkt dat hij wist dat [slachtoffer] die nacht was mishandeld, op welke wijze, door wie en waar zijn lichaam vervolgens is aangetroffen. Het is echter niet (steeds) duidelijk hoe hij dit kon weten. Hij heeft tijdens eerdere verhoren verklaard dat verdachte hem zou hebben verteld dat hij zich geen zorgen meer hoefde te maken, dat [slachtoffer] in de struiken zou liggen en nooit meer zou praten. verdachte zou hem ook hebben verteld dat hij op het hoofd van [slachtoffer] zou hebben gesprongen, waarna [medeverdachte 1] met een houten stronk [slachtoffer] zou hebben geslagen. Samen zouden ze [slachtoffer] in het hoge gras/riet hebben gelegd. Ook heeft [naam 2] het over de krukken van [slachtoffer] , die in het water zouden liggen.
Op 5 april 2022, bij de rechter-commissaris, is aan [naam 2] gevraagd hoe hij aan deze informatie kwam. Hij heeft toen laten weten dat van verdachte had gehoord dat [slachtoffer] niet meer zou praten, omdat hij in de struiken lag. [medeverdachte 1] zou daarbij instemmend zou hebben geknikt. Als hem wordt gevraagd van wie hij heeft gehoord dat [slachtoffer] met een houten stronk is geslagen, laat hij weten dat hij dit van de politie had vernomen. Dit blijkt echter niet uit de processen-verbaal van verhoor. De verbalisanten hebben niets gerelateerd in de verhoren waaruit de rechtbank kan afleiden dat zij [naam 2] nader geïnformeerd hebben over de wijze waarop het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht, waar hij lag toen hij werd gevonden en hoe hij daar terecht is gekomen. Ook hebben [medeverdachte 1] noch verdachte hier over verklaard. Dit maakt dat de rechtbank zich afvraagt of de verklaring van [naam 2] (geheel) een
de auditu-verklaring betreft of dat hij mogelijk uit eigen wetenschap over deze (dader)informatie beschikte.
heeft in eerste instantie erkend dat hij weet wat er met [slachtoffer] is gebeurd, maar heeft zich bij concrete vragen van de politie beroepen op zijn zwijgrecht.
Hoewel [medeverdachte 2] in één van de telefoongesprekken die hij voert, zegt dat [slachtoffer] ‘vreselijk gebroken’ is en deze omschrijving feitelijk recht doet aan de situatie waarin [slachtoffer] is aangetroffen, kan de rechtbank op basis van de stukken in het dossier niet vaststellen hoe hij aan deze informatie is gekomen en of hij aanwezig of betrokken is geweest bij de fatale mishandeling van [slachtoffer] . Enkel verdachte verklaart daarover. Dat de telefoon van [medeverdachte 2] om 23.10 uur op 23 augustus 2020 aanwezig was in de buurt van de plaats delict, betekent niet dat [medeverdachte 2] op dat moment ook op de plaats delict was. Mocht dit al het geval zijn, blijkt daaruit nog niet dat [medeverdachte 2] ook aanwezig was bij de fatale mishandeling. Immers weten we enkel dat [slachtoffer] in de nacht van 23 op 24 augustus 2020 is mishandeld, maar niet hoe laat die mishandeling heeft plaatsgevonden. Ook het bierblikje met zijn DNA, aangetroffen op de plaats delict, is onvoldoende om [medeverdachte 2] daar te plaatsen ten tijde van de mishandeling.
[naam 7]
De rechtbank vindt de verklaring van [naam 7] over hetgeen zich zou hebben afgespeeld bij de Sloterplas niet geloofwaardig, omdat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Eerst heeft hij ontkend wetenschap te hebben gehad van de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 1] bij het overlijden van [slachtoffer] . Vervolgens zou [medeverdachte 1] hebben toegegeven dat hij betrokken was bij het overlijden van [slachtoffer] en dat verdachte daarbij aanwezig was en stond te huilen.
Ook de verklaring van [naam 8] kan niet worden aangemerkt als steunbewijs voor de verklaring van verdachte. Hoewel [naam 8] [medeverdachte 1] aanwijst als de dader, is al zijn informatie van horen zeggen. Hij zou dit hebben gehoord van [naam 9] , die het met eigen ogen zou hebben gezien. [naam 9] heeft echter ontkent aanwezig te zijn geweest bij de mishandeling van [slachtoffer] .
Er zijn in het onderzoek Baylorie enorm veel verklaringen afgelegd. De rechtbank heeft bij de toetsing van de betrouwbaarheid van al die verklaringen geconstateerd dat, behalve de verklaring van [verdachte] , alle verklaringen van horen zeggen (
de auditu) zijn. De verklaringen van met name andere (Poolse) zwervers lopen uiteen en leveren geen concrete feiten op. De rechtbank sluit bovendien niet uit dat in ieder geval bij een deel van deze getuigen sprake was van een drank- dan wel drugsverslaving. Daarbij kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat die verklaringen lijken te zijn ingegeven door wat de getuigen vinden van verdachte als persoon of wat zij over hem gehoord hebben. De rechtbank kan niet uitsluiten dat naarmate de omstandigheden omtrent het overlijden van [slachtoffer] bekend werden in de gemeenschap het verhaal een eigen leven is gaan leiden, met als enige uitkomst dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en [medeverdachte 1] betrokken waren bij de dood van [slachtoffer] .
Ten aanzien van de mogelijke rol van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] ontbreekt verder ook enig ander bewijs. Het tapgesprek van 14 november 2020 waarin verdachte spreekt over een dode Poolse man en dat hij in een tent in het water is gegooid, duidt op daderkennis, maar levert geen bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij wat er op 23 augustus 2020 met [slachtoffer] is gebeurd. Ook de camerabeelden van 24 augustus 2020 bieden te weinig gewicht om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in zaak A te komen. Dit leidt ertoe dat verdachte zal worden vrijgesproken van alles wat aan hem in zaak A ten laste is gelegd.
Ten aanzien van zaak B geldt het volgende. Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij het lichaam van [slachtoffer] , krukken, tent en tentstokken, kleding en schoenen zou hebben vernietigd, weggemaakt, verborgen of onttrokken aan het onderzoek van de politie.
Ten aanzien van dit feit bevat het dossier alleen de verklaringen van verdachte en van [medeverdachte 1] dat hij op 24 augustus 2020 [naam 2] aan verdachte hoorde vragen ‘of hij daar goed had opgeruimd’ en dat verdachte dat beaamde. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij in de ochtend van 24 augustus 2020 samen met [medeverdachte 1] terug is gegaan naar de plaats delict en dat het [medeverdachte 1] was die daar ‘alle spullen’ heeft meegenomen en vervolgens iets in een vuilnisbak vlakbij de uitgang heeft gegooid. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen onvoldoende concreet bewijs voor dit feit opleveren. Nu het dossier geen ander bewijs bevat over wat er zich de ochtend van 24 augustus 2020 heeft afgespeeld op de plaats delict zal verdachte voor dit feit worden vrijgesproken. Dat de krukken van [slachtoffer] in het water en deels in het riet zijn gevonden maakt dat niet anders, want op geen enkele manier is duidelijk geworden hoe die krukken in het water terecht zijn gekomen.
De rechtbank vindt feit 1 daarom niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij, als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, aan hem geen hulp heeft geboden en/of medische hulp heeft ingeroepen, waarna [slachtoffer] is overleden.
Verdachte heeft verklaard over het door hem waargenomen geweld dat tegen [slachtoffer] is gebruikt.
Hij heeft verklaard dat [slachtoffer] door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd geslagen en dat hij een soort doodskreet van [slachtoffer] hoorde. Hij heeft gezien dat [slachtoffer] aan zijn armen richting het riet werd gesleept en hij heeft verklaard dat hij vermoedde dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer] in een tent hebben gewikkeld.
Vaststaat dat [slachtoffer] door geweld om het leven is gekomen. Hij is door de politie zwaargewond aangetroffen in de rietkraag, gewikkeld in een tent. Hij had ernstig schedel- en hersenletsel, diverse andere letsels bestaande uit fracturen, kneuzingen, bloeduitstortingen, schaafplekken en ontvellingen.
Gelet op deze omstandigheden vindt de rechtbank dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van het levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde. Hij wist dat [slachtoffer] in elkaar was geslagen en buiten bewustzijn achter was gelaten in de rietkraag, terwijl hij gewikkeld was in een tent. Dat verdachte mogelijk heeft gedacht, door een opmerking van [medeverdachte 1] , dat [slachtoffer] dood was, doet hier niet aan af. Uit het tapgesprek op 2 januari 2021 met ene [naam 10] blijkt ook dat verdachte de noodzaak heeft onderkend om bij [slachtoffer] te gaan kijken, maar hij dat niet durfde omdat hij bang was dat hij dan zelf ook slachtoffer van geweld (lees: [medeverdachte 1] ) zou worden. In het verhoor met de politie op 26 juli 2021 verklaart verdachte op de vraag waarom hij later niet heeft gecontroleerd of [slachtoffer] nog leefde of dood was
: “Wat zou ik moeten als ik hem zou aanraken? Als ik zou controleren of hij leefde dan zou mijn DNA zich daar bevinden. Dan zou ik later de schuld krijgen.”
Al aangenomen dat verdachte op het moment van de mishandeling geen hulp kon bieden of inschakelen, zonder gevaar voor zichzelf, dan nog had verdachte alsnog in actie kunnen komen nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren vertrokken. Dit heeft hij niet gedaan. Het lijkt er op dat verdachte vooral oog had voor zijn eigen belang om niet te worden betrokken bij een eventuele strafrechtelijke procedure en dat hij dit belang heeft laten prevaleren boven het beschermen van het leven van [slachtoffer] .
De rechtbank vindt feit 2 dan ook bewezen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte ten aanzien van zaak B onder 2:
omstreeks 23 en 24 augustus 2020 te Amsterdam, terwijl hij getuige was van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander, te weten [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten deze [slachtoffer] die hulp te verlenen of te verschaffen die hij, aan [slachtoffer] , zonder gevaar voor zichzelf of anderen, redelijkerwijs had kunnen duchten, had kunnen verlenen, immers heeft hij, verdachte,
- terwijl die [slachtoffer] in een zeer verzwakte en zwaargewonde, althans slechte lichamelijke toestand verkeerde en
- terwijl die [slachtoffer] onderkoeld was geraakt en in het koude water lag,
- geen tijdige medische hulp en/of medische verzorging ingeroepen en
- die [slachtoffer] alleen in het riet en het water heeft achtergelaten, waarna die [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.