ECLI:NL:RBAMS:2022:4614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
13/291156-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van bedreiging en belaging met gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2022, is de verdachte beschuldigd van bedreiging en belaging van zijn ex-partner. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs-Verweij, en de verdediging door mr. A. Çimen. De verdachte heeft de aangeefster op 23 oktober 2021 bedreigd via een bericht, waarin hij dreigde haar en zichzelf iets aan te doen als zij geen contact met hem opnam. Daarnaast heeft hij haar in de periode van 20 september tot en met 25 oktober 2021 stelselmatig lastiggevallen door naar haar woning en die van haar moeder te gaan, haar te dwingen om in zijn auto te zitten, en haar via verschillende kanalen bedreigende berichten te sturen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedreiging en belaging bewezen zijn, waarbij de verklaringen van de aangeefster en getuigen als bewijs zijn gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belaging een grote impact heeft gehad op de aangeefster, die zich hierdoor ernstig beperkt voelde in haar bewegingsvrijheid. De rechtbank heeft de straf lager vastgesteld dan geëist door het Openbaar Ministerie, omdat de belaging feitelijk maar een paar dagen heeft geduurd door een pauze van vier weken. De rechtbank heeft de verdachte ook een vervangende hechtenis opgelegd van 75 dagen, voor het geval hij de taakstraf niet naar behoren verricht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/291156-21
Datum uitspraak: 21 juli 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruijs-Verweij en van wat verdachte en zijn advocaat mr. A. Çimen naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van
bedreiging van [aangeefster] op 23 oktober 2021 in Amsterdam, door berichten te sturen;
belaging van [aangeefster] in de periode van 20 september tot en met 25 oktober 2021 in Amsterdam, door:
  • bij haar woning en de woning van haar moeder langs te komen en/of aan te bellen;
  • haar te dwingen om in zijn auto te zitten en met hem te praten;
  • bedreigende en beledigende berichten via WhatsApp, sms en e-mail te sturen;
  • haar vaak (al dan niet geanonimiseerd) te bellen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de bedreiging als de belaging kunnen worden bewezen. Verdachte heeft, nadat de relatie met aangeefster op
19 september was beëindigd en zij geen contact meer met hem wilde, stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer door vaak en op verschillende manieren contact te blijven zoeken. Dat verdachte aangeefster heeft gedwongen om in zijn auto te gaan zitten, kan niet worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat de pleegperiode van de belaging (feit 2) moet worden beperkt tot de periode van 22 tot en met 25 oktober 2021. Verdachte heeft verklaard dat de relatie pas op
20 september 2021 is beëindigd, waardoor de contactmomenten op deze datum geen onderdeel uitmaken van de stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Omdat verdachte daarna ruim vier weken geen contact meer heeft gezocht, moet 22 oktober 2021 als startdatum voor de belaging worden genomen. Dat verdachte aangeefster heeft gedwongen om in zijn auto te gaan zitten, kan niet worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bedreiging (feit 1)
De rechtbank vindt de bedreiging bewezen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Belaging (feit 2)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich in de periode van 20 september 2021 tot en met 25 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan belaging, door naar de woningen van aangeefster en haar moeder te gaan, aangeefster veel en nare berichten te sturen en haar vaak (anoniem) te bellen. De rechtbank baseert zich hiervoor op de verklaring van aangeefster en de bekennende verklaring van verdachte. Voor de bewezen periode geldt dat de rechtbank uitgaat van de verklaring van aangeefster die ondersteund wordt door die van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Het verweer over de kortere periode volgt de rechtbank dus niet.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
1.
op 23 oktober 2021 te Amsterdam [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een bericht naar die [aangeefster] te sturen, bevattende de tekst:
“Ik hou van jou. Ik ga tot 7 januari wachten wat betekend dat 8 januari de hel gaat los breken als je mij geen bericht terug stuurt. God is mijn getuige dat ik dan alles kan doen. Ik ga namelijk ons beiden naar de dood brengen en als ik lieg, ik zweer het bij god. Ik heb gezworen dat het einde van ons beiden heel erg gaat worden. Als ik eraan denk tril ik helemaal. Ik ga wachten tot 7 januari, bericht je niks dan zien we elkaar in de hel. Ik heb je heel erg gemist, hou een dagboek bij, let goed op jezelf”;
2.
in de periode van 20 september 2021 tot en met 25 oktober 2021 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door
- meermalen bij haar woning en de woning van haar moeder langs te komen en aan te bellen en
- veelvuldig bedreigende berichten via WhatsApp en sms en e-mail toe te sturen, waarin onder meer staat:
“dat als ik hem ga blokken geen nut gaat heeft. Dit is geen einde van onze relatie. Ik kom in de avond, je moet tijd vrij maken. Ga absoluut niet NIET de deur openen anders weet ik wel een manier hem te openen”,
“Ik heb je een maand met rust gelaten. Nu is het tijd om knopen door te hakken. Niet dit nummer ook blokkeren anders gaan er slechte dingen gebeuren. Je hoeft niet meteen te reageren. Neem de tijd. Gaat goed komen. Hou veel van je”,
“Deblokkeer mij, je hoeft mij niks terug te sturen. Als je verder gaat met mij te negeren ga ik vanavond een einde maken aan alles, de keuze is aan jou!”,
“Als je er dit keer ook voor kiest mij te negeren. Dan zweer ik op god dat IEDEREEN de waarheid zal horen met bewijs en daarna zal ik je moeder, opa en oma het leven zuur maken. Ik heb het telefoonnummer van je moeder gevonden [telefoonnummer] . IK heb research gedaan en heb je oom weten te bereiken. Ik ben er ook achter gekomen dat je opa en oma snel terug komen van vakantie aangezien je moeder het huis heeft schoon gemaakt. Ik weet ook waar je moeder haar beste vriendin woont namelijk [adres] . Ik weet met wie je moeder allemaal omgaat” en
- haar veelvuldig (al dan niet geanonimiseerd) te bellen, met het oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van
150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis als verdachte de taakstraf niet (goed) verricht. Daarnaast zou aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand moeten worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte een taakstraf van 180 uur op te leggen, waarvan 60 uur voorwaardelijk.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belaging van zijn (ex)partner, door vaak – meerdere keren per dag – via verschillende kanalen bedreigende en zeer indringende berichten naar aangeefster te sturen en haar heel vaak te bellen. Verdachte heeft niet alleen digitaal contact met aangeefster geprobeerd te zoeken, maar hij heeft aangeefster ook lastiggevallen door naar haar woning en de woning van haar moeder te gaan. Belaging, in het normaal spraakgebruik ook wel
stalkinggenoemd, is een zeer hinderlijk en angstaanjagend feit.
Stalkingheeft een grote impact op slachtoffers, die zich daardoor ernstig beperkt voelen in hun bewegingsvrijheid en constant geconfronteerd worden met ongewenst (en in dit geval onbehoorlijk) contact. Verdachte heeft op de zitting toegelicht in een slechte periode te hebben gezeten en niet te kunnen accepteren dat de relatie over was. Dat kan zo zijn, maar mag nooit een excuus zijn voor het zich op deze manier ongewenst in aangeefsters leven wringen. Uit de aangifte blijkt dat zij de handelswijze van verdachte ook zo heeft ervaren.
Eendaadse samenloop
Omdat het bedreigende bericht (feit 1) onderdeel uitmaakt van de bewezenverklaarde belaging (feit 2) is sprake van eendaadse samenloop. Dat betekent dat de rechtbank de belaging als vertrekpunt zal nemen voor de op te leggen straf. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie specifiek voor belaging. Daarin geldt als uitgangspunt voor de strafeis bij deze vorm en periode van belaging een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, zoals door de officier van justitie is geëist.
Persoon van verdachte
In het reclasseringsadvies van 7 juli 2022 staat dat het recidiverisico laag wordt ingeschat, omdat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, geen extreme of negatieve gedachten over en houding naar vrouwen heeft en er geen sprake is van psychische problematiek of aanhoudend ernstig middelenmisbruik. Ook heeft verdachte geen contact meer gezocht met het slachtoffer en heeft hij daar geen behoefte meer aan. Het voorval lijkt een incident te zijn geweest, beïnvloed door alcoholgebruik. Verdachte ziet in dat alcoholgebruik een aandachtspunt is en hij heeft stappen ondernomen om herhaling te voorkomen. Hij drinkt sinds de aanhouding geen alcohol meer. Zijn vader vormt hierin een belangrijke beschermende factor.
De op te leggen straf
De rechtbank legt verdachte een taakstraf op van 150 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank komt tot een lagere straf dan geëist, omdat de belaging weliswaar in de periode van een maand heeft plaatsgevonden, maar door de pauze van vier weken feitelijk een paar dagen heeft geduurd. Dat samen met de houding van verdachte en de beperkte kans op herhaling maakt dat de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf niet nodig vindt en dus volstaat met een taakstraf waarvan een deel voorwaardelijk.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 en feit 2
eendaadse samenloop van:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
belaging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
150 (honderdvijftig) uur.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van deze straf in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Beveelt dat een gedeelte van
50 (vijftig) uurvan deze taakstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee)jaar vast.
Beveelt dat, voor het geval de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
25 (vijfentwintig) dagen.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit verkort vonnis is gewezen door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2022.
[(...)]