ECLI:NL:RBAMS:2022:4587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/718069 / HA RK 22-150
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve aanwijzingen voor partijdigheid

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure, ingediend door verzoekster, die zich als verdachte in een strafzaak bevond. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. R.A. Overbosch, de rechter die de zaak behandelde. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. Z. Nahar, stelde dat de rechter een lacherige en negatieve houding had aangenomen ten opzichte van haar onschuld en persoonlijke belangen. Tevens werd aangevoerd dat de rechter de raadsman herhaaldelijk onderbrak, waardoor verzoekster niet in staat was om haar standpunt naar voren te brengen. De rechter, mr. Overbosch, heeft het verzoek tot wraking betwist en verklaarde dat zijn houding niet als partijdig kon worden gekarakteriseerd. Hij gaf aan dat hij de raadsman had gewezen op de beperkte tijd en dat hij geen stukken als onbelangrijk had bestempeld, maar enkel had gewezen op onderdelen die niet ontlastend leken voor verzoekster.

De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden die door verzoekster zijn aangevoerd, beoordeeld aan de hand van de maatstaf voor objectieve gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoekster genoemde feiten geen zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid opleverden. De behandeling van de zaak was nog niet afgerond op het moment van het wrakingsverzoek, wat betekende dat er nog gelegenheid zou zijn geweest voor de raadsman om zijn pleidooi af te ronden en voor verzoekster om gehoord te worden. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter regie had gevoerd en dat het onderbreken van de raadsman in deze context moest worden bezien. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, omdat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Uitspraak: 4 juli 2022
Beslissing op het op 30 mei 2022 ingekomen en onder rekestnummer C/13/718069 / HA RK 22/150 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster],
verzoekster,
raadsman mr. Z. Nahar, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. R.A. Overbosch, rechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ook: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • een proces-verbaal verhoor verdachte van de raadkamer van 30 mei 2022, inhoudende het mondeling gedane verzoek tot wraking;
  • de brief van mr. Nahar van 30 mei 2022, inhoudende een toelichting op het verzoek tot wraking;
  • het verweerschrift van de rechter, waaruit blijkt dat hij niet in de wraking berust.
Het verzoek is behandeld op de openbare terechtzitting van 4 juli 2022.
Verzoekster, haar raadsman, de rechter en de officier van justitie, mr. C. Nij Bijvank zijn ter zitting verschenen.
Na afloop van de mondelinge behandeling, na een schorsing voor beraad, heeft de wrakingskamer partijen mondeling laten weten dat het wrakingsverzoek is afgewezen. Het onderstaande betreft de schriftelijke uitwerking van deze beslissing.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
a. verzoekster is verdachte in de strafzaak met parketnummer 13/118291-22. Het bevel tot haar voorlopige hechtenis is op 13 mei 2022 door de rechter-commissaris geschorst, tegen welke beslissing het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft ingesteld bij de raadkamer van deze rechtbank;
op 30 mei 2022 is voornoemd hoger beroep behandeld door de raadkamer, met
mr. Overbosch als behandelend voorzitter;
tijdens de behandeling in raadkamer heeft de raadsman na overleg met verzoekster de rechter gewraakt en is de behandeling van de zaak geschorst.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is – kort zakelijk weergegeven – gebaseerd op de volgende ter zitting van 4 juli 2022 mondeling nader toegelichte gronden.
De houding van de rechter was lacherig en negatief ten aanzien van de onschuld en de persoonlijke belangen van verzoekster. Daarnaast werd de raadsman tijdens zijn pleidooi meerdere malen onderbroken door de rechter, waarmee het recht van verzoekster om gehoord te worden is geschonden. Verzoekster heeft zelf niet eens het woord kunnen voeren. Ook heeft de rechter er blijk van gegeven het strafdossier onvoldoende te kennen, dan wel dat relevante en ontlastende stukken hem niet belangrijk leken. Deze feiten en omstandigheden hebben bij verzoekster de subjectief en objectief te rechtvaardigen grond gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. Het verzoek tot wraking dient dan ook te worden toegewezen, aldus verzoekster.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft niet in de wraking berust. Hij heeft – kort samengevat – gewezen op de praktische gang van zaken tijdens de raadkamer en de beperkte behandeltijd. De rechter heeft de raadsman er in dat kader meermalen op gewezen dat het overbodig is om bepaalde onderdelen van zijn pleitnota, zoals de tenlastelegging, integraal voor te houden. In zijn beleving heeft hij geen stukken als onbelangrijk bestempeld, maar heeft hij slechts gewezen op onderdelen in die stukken die niet perse ontlastend leken te zijn voor verzoekster, zoals door haar raadsman gesteld, om daarmee de raadsman de gelegenheid te bieden daarop direct te reageren. De rechter herkent zich in het geheel niet in de negatieve en lacherige houding die hij tijdens de zitting zou hebben aangenomen. Hij heeft verzoekster slechts diverse scenario’s voorgehouden. Van enige vooringenomenheid is geen sprake geweest, aldus de rechter.

4.De beoordeling van het verzoek

Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de door verzoekster genoemde feiten en omstandigheden geen grond op voor een dergelijke zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid.
Als gevolg van het gedane wrakingsverzoek is de behandeling van de zaak geschorst. De behandeling was echter nog niet afgerond. Reeds om die reden slaagt de wrakingsgrond die ziet op het recht om gehoord te worden niet. Immers, verondersteld mag worden dat er nog gelegenheid zou zijn geweest voor de raadsman om zijn pleidooi af te ronden. Ook zou er nog gelegenheid zijn geweest om verzoekster te horen als de rechter niet tijdens de behandeling was gewraakt. De gevolgen van de beslissing van verzoekster om te wraken kunnen niet aan de rechter worden toegerekend.
De wrakingskamer stelt verder vast dat de rechter regie heeft gevoerd bij de behandeling in raadkamer. Het onderbreken van de raadsman tijdens zijn pleidooi, dient naar het oordeel van de wrakingskamer in die context te worden bezien. Dat dit als onprettig is ervaren door de raadsman en verzoekster betekent niet dat daarmee de schijn van partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
Het behoort daarnaast tot de taak van de rechter om stukken aan een verdachte voor te houden. Zo’n stuk kan (deels) belastend of ontlastend zijn en de rechter heeft daarbij de ruimte om te benoemen dat een verdachte mogelijk iets heeft uit te leggen. Dit kan als confronterend zijn ervaren door verzoekster, maar kan niet leiden tot de conclusie dat er een gegronde vrees is voor vooringenomenheid.
Dat ten slotte sprake is geweest van een negatieve en lacherige houding van de rechter - hetgeen door de rechter gemotiveerd is betwist - kan zo zijn ervaren bij verzoekster maar voor zover daar al de
subjectievevrees voor vooringenomenheid van de rechter kan zijn ontstaan, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet aannemelijk geworden dat die vrees
objectiefgerechtvaardigd is.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot wraking dan ook worden afgewezen.
BESLISSING:
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de zaak met parketnummer 13/118291-22 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond.
Aldus gegeven door mr. H.M. Patijn, voorzitter, mrs. B. Vogel en R.H. Mulderije, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2022 in tegenwoordigheid van
mr. P. Tanis, griffier.