ECLI:NL:RBAMS:2022:4572

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
13/248296-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ontucht met zesjarig meisje door familielid; hogere straf dan eis

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een zesjarig meisje, hierna aangeduid als [benadeelde partij 1]. De verdachte, die een familiaire band met het slachtoffer had, paste op het meisje en haar broertjes op de bewuste avond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 maart 2020 in Amsterdam handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 1] door zijn penis in haar mond te duwen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 26 augustus 2020 [benadeelde partij 2], de tante van [benadeelde partij 1], heeft mishandeld door haar opzettelijk in de rug te trappen.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat de verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen en geen verklaring heeft afgelegd. De rechtbank heeft de verklaring van [benadeelde partij 1] als gedetailleerd en consistent beschouwd, wat heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het gedrag van de verdachte en de impact van zijn daden op het slachtoffer en haar gezin.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank heeft een hogere straf opgelegd van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor 5 jaar met betrekking tot [benadeelde partij 1]. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €5.500,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van het strafbare feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/248296-20
Datum uitspraak: 29 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2022. [1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Leuven en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. L.M.A. Schwartz, en mw. [moeder benadeelde partij] (moeder slachtoffer [benadeelde partij 1] , hierna ook: [benadeelde partij 1] ) en haar advocaat, mr. A.L. Louwerse, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 6 maart 2020 te Amsterdam, met [benadeelde partij 1] , geboren op 24 mei 2013, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis meermalen, althans eenmaal in de mond van die [benadeelde partij 1] geduwd/gebracht;
art. 244 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Amsterdam [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] opzettelijk in/tegen haar rug te trappen of te schoppen;
art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir – gerekwireerd tot integrale bewezenverklaring en heeft hiertoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde misbruik van [benadeelde partij 1] . Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het wettelijk bewijsminimum niet wordt gehaald. Het belastende bewijsmateriaal komt immers uit één en dezelfde bron, te weten [benadeelde partij 1] zelf. Er is geen steunbewijs. Daarnaast is de verklaring van [benadeelde partij 1] op verschillende punten niet consistent, wat de betrouwbaarheid van de verklaring raakt.
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op 7 maart 2020 neemt [moeder benadeelde partij] , moeder van [benadeelde partij 1] (ook wel: de moeder), telefonisch contact op met de wijkagent. Zij maakt melding van mogelijk seksueel misbruik van [benadeelde partij 1] , gepleegd door de neef van [benadeelde partij 1] , verdachte. [2] Hierop is vervolgens op 10 maart 2020 aangifte gedaan, [3] waarna [benadeelde partij 1] uitgebreid in een kindvriendelijke studio is gehoord op 11 maart 2020. [4] [benadeelde partij 1] is geboren op 24 mei 2013.
De verklaringen
Op 10 maart 2020 heeft de moeder van [benadeelde partij 1] samengevat verklaard dat verdachte op 6 maart 2020 een avond had opgepast op [benadeelde partij 1] en haar jongere broertjes. Toen de moeder die avond rond 23:30 uur thuis kwam waren [benadeelde partij 1] en haar broertje van vijf nog wakker. De moeder kreeg op grond van verschillende waarnemingen een gevoel van wantrouwen over het verloop van de oppasavond. Verdachte en [benadeelde partij 1] deden gemaakt vrolijk en [benadeelde partij 1] gedroeg zich anders dan anders. [benadeelde partij 1] rook vies, naar geslachtsdeel of urine. [5] De broertjes van [benadeelde partij 1] hadden Peppa Big op de laptop van verdachte mogen kijken. Het vijfjarige broertje van [benadeelde partij 1] , [broertje 1 benadeelde partij] , vertelde dat verdachte [benadeelde partij 1] bij zich had geroepen, dat zij een lolly kreeg en dat de keukendeur vervolgens dicht ging. [6] [benadeelde partij 1] en haar broertje noemen verdachte Oompie. [benadeelde partij 1] vertelde desgevraagd aan haar moeder dat ze een lollyspelletje ging spelen met Oompie op de kamer van haar moeder. Oompie had haar op de punt van het bed gezet en haar met een rode broek geblinddoekt. [7] [benadeelde partij 1] proefde eerst de lolly. Daarna proefde ze iets vies. [benadeelde partij 1] had stop gezegd, maar verdachte ging door. Toen [benadeelde partij 1] nog een keer stop zei is hij gestopt. [8] [benadeelde partij 1] gaf desgevraagd met haar hand aan dat het vier keer was gebeurd. [9]
Op 11 maart 2020 heeft [benadeelde partij 1] tijdens het studioverhoor – samengevat – verklaard dat haar oom raar had gedaan bij haar. [10] Hij had gezegd dat ze een spelletje gingen spelen in de kamer van haar moeder, terwijl haar broertjes beneden op zijn laptop Peppa Big mochten kijken. [11] Op de slaapkamer had hij een rode broek van haar moeder gepakt die hij voor haar ogen bond. Hij pakte een lolly en stopte deze in haar mond. Zij moest eraan zuigen. Daarna deed hij zijn piemel in haar mond. Ze rook het. [12] De lolly voelde rond. De piemel voelde niet hetzelfde: een rondje, en daarna een dik streepje. [13] Deze was zacht. Hij stopte hem in haar mond tot dat ze haar proefde. [14] Hierbij hield hij haar hoofd vast. [15] Hij stopte de lolly en zijn piemel allebei vier keer in haar mond. [16] Toen ze stop zei, luisterde hij eerst niet. Toen ze nog een keer stop zei, luisterde hij wel. [17]
Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft op geen enkel moment een verklaring afgelegd over het onder 1 ten laste gelegde misbruik van [benadeelde partij 1] en is niet ter zitting verschenen.
De betrouwbaarheid van de verklaring
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de zesjarige [benadeelde partij 1] gedetailleerd en in grote lijnen en op essentiële onderdelen consistent is. De verklaring van [benadeelde partij 1] komt overeen met wat ze tegenover haar moeder heeft verklaard. Op vragen die bij herhaling aan [benadeelde partij 1] zijn gesteld, heeft zij grotendeels dezelfde antwoorden gegeven. Eventuele kleine verschillen zijn begrijpelijk en passen bij de leeftijd van [benadeelde partij 1] . Ze was ten tijde van het ten laste gelegde zes jaar oud. De verklaring van [benadeelde partij 1] is op verschillende punten zeer specifiek: zo zegt ze dat verdachte haar hoofd vastpakte, dat de piemel zacht was, dat ze de piemel rook en dat ze haar proefde. Hoewel [benadeelde partij 1] vanwege de blinddoek niet kon zien dat verdachte zijn piemel in haar mond stopte, zijn deze waarnemingen zeer helder omschreven. De waarnemingen passen naar het oordeel van de rechtbank bij de ten laste gelegde handeling. De rechtbank acht de verklaring van [benadeelde partij 1] betrouwbaar.
Verdachte heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen. Tegenover de betrouwbare verklaring van [benadeelde partij 1] staat dus geen verklaring van verdachte die op betrouwbaarheid kan worden getoetst.
Unus testis nullus testis
Ten aanzien van de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering wordt voldaan, is het volgende van belang. Volgens voornoemd wetsartikel kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. De bewijsbeslissing wordt hierdoor gewaarborgd, omdat een verklaring zodoende altijd steun moet vinden in ander bewijsmateriaal. Op grond van bestendigde jurisprudentie geldt ten aanzien van zedenzaken dat een geringe mate aan steunbewijs gecombineerd met een betrouwbare aangifte voldoende wettig en overtuigend bewijs kan opleveren.
De rechtbank vindt steun voor de verklaring van [benadeelde partij 1] in het feit dat verdachte op 6 maart 2020 in woning was en dat hij die avond de enige volwassene was in de woning. Hij paste op [benadeelde partij 1] en haar twee jongere broertjes. [18]
Ook vindt de verklaring van [benadeelde partij 1] steun in het door de moeder waargenomen opvallende gedrag van zowel verdachte als [benadeelde partij 1] op het moment dat de moeder van [benadeelde partij 1] die avond thuis kwam. Zowel verdachte als [benadeelde partij 1] gedroegen zich gemaakt vrolijk en [benadeelde partij 1] benadrukte ongevraagd dat alles heel goed was gegaan, terwijl ze dit volgens moeder normaal nooit zo zegt. [19] Verder biedt de toestand waarin [benadeelde partij 1] verkeerde toen zij over de door verdachte verrichtte handelingen aan haar moeder vertelde steun aan de verklaring: ze huilde en trilde en zei dat haar moeder het niet aan haar vader mocht vertellen omdat hij dan boos zou worden. [20]
Daarnaast heeft het broertje van [benadeelde partij 1] tegen zijn moeder gezegd dat verdachte [benadeelde partij 1] bij zich had geroepen terwijl hij en zijn jongere broertje [broertje 2 benadeelde partij] naar Peppa Big keken. [21] Dat plaatst verdachte voor een bepaalde tijd alleen met [benadeelde partij 1] . Dat er die bewuste avond daadwerkelijk naar Peppa Big is gekeken, blijkt uit het onderzoek aan de laptop van verdachte. [22]
Tot slot hebben de ouders van [benadeelde partij 1] in de slaapkamer een lollypapiertje teruggevonden in de buurt van de plek op het bed waar [benadeelde partij 1] moest gaan zitten [23] en heeft de moeder van [benadeelde partij 1] de rode broek, die als blinddoek zou zijn gebruikt, op haar bed onder de deken aangetroffen. [24]
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat genoemd bewijsmateriaal voldoende steun geeft aan de verklaring van [benadeelde partij 1] .
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van [benadeelde partij 1] .
Ook ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde partij 2] , de tante van [benadeelde partij 1] , komt de rechtbank tot een bewezenverklaring, op grond van de aangifte [25] en de bekennende verklaring van verdachte. [26]

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de rubriek 3.3 aangehaalde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

1.op 6 maart 2020 te Amsterdam, met [benadeelde partij 1] , geboren op 24 mei 2013, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis meermalen in de mond van die [benadeelde partij 1] gebracht;

2.
op 26 augustus 2020 te Amsterdam [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] opzettelijk in haar rug te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden en dat aan hem een maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd, te weten dat verdachte gedurende 5 (vijf) jaren wordt verboden – direct of indirect – contact te leggen met het slachtoffer [benadeelde partij 1] , met een vervangende hechtenis van 1 (één) week voor iedere keer dat hij zich niet aan deze maatregel houdt, met een maximum van 6 (zes) maanden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een geldboete voor feit 2, nu verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op geraffineerde wijze [benadeelde partij 1] , een destijds zesjarig meisje, met wie verdachte een vertrouwensrelatie had, seksueel misbruikt. Verdachte verbleef destijds bij [benadeelde partij 1] in huis. [benadeelde partij 1] noemde verdachte ‘Oompje’ en hij paste die bewuste avond op haar en haar broertjes. De ontuchtige handelingen van verdachte bestonden uit het meermaals stoppen van zijn penis in de mond van [benadeelde partij 1] , terwijl hij haar misleidde met een spelletje met een lolly; hij heeft haar geblinddoekt en liet haar dan eerst van een lolly proeven om vervolgens zijn penis in haar mond te doen. Vanwege doortastend optreden van de moeder van [benadeelde partij 1] is het misbruik snel aan het licht gekomen.
Verdachte heeft geen rekening gehouden met de belangen en gevoelens van [benadeelde partij 1] en enkel oog gehad voor zijn eigen bevrediging. Verdachte heeft het vertrouwen dat de zesjarige [benadeelde partij 1] in hem, een volwassene en familielid, had moeten kunnen hebben ernstig beschaamd. Een familiaire band en een thuissituatie zouden bij uitstek veilig moeten zijn. Daarnaast heeft het handelen van verdachte grote gevolgen (gehad) voor de (seksuele) ontwikkeling van [benadeelde partij 1] , wat blijkt uit de slachtofferverklaring. [benadeelde partij 1] kampt nog steeds met psychische problemen. Eerder ondergane EMDR-therapie is onvoldoende gebleken om hetgeen verdachte [benadeelde partij 1] heeft aangedaan te verwerken: [benadeelde partij 1] is haar zelfvertrouwen kwijtgeraakt en is veranderd in een boos kind. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het strafbare handelen van verdachte zijn weerslag heeft op het hele gezin. De zorgen van de ouders om het welzijn van hun dochter zijn invoelbaar.
Verdachte heeft zich in de nasleep van voornoemd misdrijf schuldig gemaakt aan mishandeling van [benadeelde partij 2] , de tante van [benadeelde partij 1] . Hoewel de impulsieve reactie van verdachte was ingegeven door emotie nadat [benadeelde partij 2] een foto van verdachte op social media had geplaatst met onder andere het bericht dat verdachte haar nichtje seksueel had misbruikt, is dat geen excuus om geweld toe te passen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 juni 2022. Hoewel verdachte in het verleden vaker met politie en justitie in aanraking is gekomen, is hij niet eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten.
De reclassering heeft geen contact met verdachte gekregen en daarom geen rapportage op kunnen maken betreffende verdachte. Verdachte heeft nooit iets over de verdenking met betrekking tot [benadeelde partij 1] willen zeggen, de mishandeling heeft hij ronduit bekend.
De rechtbank ziet in de aard en omstandigheden van het bewezenverklaarde en in het zwijgen van verdachte reden om gevaar voor herhaling aan te nemen.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met het feit dat de redelijke termijn (in geringe mate) is overschreden. De rechtbank acht het voor alle betrokkenen onwenselijk dat het zo lang heeft geduurd voordat de zaak inhoudelijk werd behandeld. Ondanks de geringe overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, aanleiding om een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De door de officier van justitie geëiste straf doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van het vergrijp. De rechtbank zal komen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
De voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur voor verdachte om de kans op herhaling te verkleinen.
De maatregel behelst een contactverbod (direct en indirect) met [benadeelde partij 1] . Ook hiermee beoogt de rechtbank dat de kans op recidive wordt ingeperkt en dat de rust binnen het gezin van [benadeelde partij 1] weer kan worden hersteld. De rechtbank zal het contactverbod opleggen voor de duur van 5 (vijf) jaren. Voor iedere keer dat verdachte het verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van 1 (één) week worden opgelegd, met een maximum van 6 (zes) maanden.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat het contactverbod dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend gedraagt jegens (het gezin van) [benadeelde partij 1] .
Al met al acht de rechtbank, naast de maatregel strekkende tot het contactverbod, een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, passend en geboden.
8. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 5.500,- (vijfduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 6 maart 2020.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 244 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jarenop
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met
[benadeelde partij 1].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens [benadeelde partij 1] , beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van
€5.500,- (vijfduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 maart 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 5.500,- (vijfduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 maart 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 62 (tweeënzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. M. Smit en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2022.

Voetnoten

1.Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Het vonnis is op tegenspraak gewezen. De raadsman was gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
2.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020049587-4 van 9 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 001 t/m 006).
3.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 1 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 028 t/m 033).
4.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2020049587 van 28 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 036 t/m 048).
5.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 1 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 030 bovenste helft).
6.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 1 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 029 onderaan en 031 bovenste helft).
7.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 1 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 031 onderste helft).
8.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 1 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 032 bovenaan).
9.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 1 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 032 onderaan).
10.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2020049587 van 28 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 036 onderaan).
11.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2020049587 van 28 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 040).
12.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2020049587 van 28 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 41).
13.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2020049587 van 28 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 42 onderste helft).
14.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2020049587 van 28 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 43 bovenste helft).
15.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2020049587 van 28 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 037 bovenaan).
16.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2020049587 van 28 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 043 halverwege).
17.Een proces-verbaal met nummer PL1300-2020049587 van 28 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 037 bovenaan).
18.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 1 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 029 onderaan).
19.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 1 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 30)
20.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 1 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 031 halverwege).
21.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 1 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 031 halverwege).
22.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020049587 van 26 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pag. 088 onderaan t/m p. 089 bovenaan).
23.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 1 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 032 halverwege) en een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] met nummer 2020049587 van 5 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 059 onderaan).
24.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 1 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 032 bovenaan).
25.Een proces-verbaal van aangifte (met bijlage) met nummer PL1300-2020184881-2 van 1 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pag. 065-068).
26.Een proces-verbaal van verhoor verdachte (met bijlage) met nummer PL1300-2020049587-13 van 1 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 7] (doorgenummerde pag. 079 onderaan t/m p. 081).