ECLI:NL:RBAMS:2022:4570

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
13/152275-21 (zaak A) en 13/203958-21 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en bedreiging van ex-partner met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 4 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaken tegen een verdachte, geboren in 1980, die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en bedreiging van zijn ex-partner. De rechtbank heeft de zaken A en B, die onder de parketnummers 13/152275-21 en 13/203958-21 zijn geregistreerd, ter terechtzitting gevoegd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden en een maatregel van vijf jaar die hem verbiedt zich binnen 500 meter van de woning van de benadeelde partij te bevinden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 juni 2021 in strijd met een opgelegde gedragsaanwijzing contact heeft gezocht met zijn ex-partner door in haar nabijheid te verschijnen en haar te bedreigen. De verdachte heeft ook meerdere keren ongewenst contact met haar opgenomen via telefoon en WhatsApp, en heeft haar bedreigd met geweld. De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde partij en de verdachte in overweging genomen, evenals de vordering van de officier van justitie, die een zwaardere straf had geëist. De rechtbank heeft echter rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk als taxichauffeur en zijn bereidheid tot behandeling voor zijn problemen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij, wat heeft geleid tot angst en onveiligheid voor haar. De opgelegde straf is bedoeld om de verdachte te weerhouden van toekomstig strafbaar gedrag en om de belangen van de benadeelde partij te beschermen. De rechtbank heeft de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, ondanks de impact op de werkgelegenheid van de verdachte, omdat de veiligheid van de benadeelde partij voorop staat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/152275-21 (zaak A) en 13/203958-21 (zaak B)
Datum uitspraak: 4 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2022. De rechtbank heeft de zaken A en B, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting gevoegd. De zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.D. Braber en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Rasterhoff naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
In zaak A:
het overtreden van een gedragsaanwijzing inhoudende dat verdachte zich dient te onthouden van ieder direct en/of indirect contact met [benadeelde partij] , door op 10 juni 2021 met snelheid aan te komen rijden bij het stoplicht waar [benadeelde partij] samen met hun dochter [dochter] op de fiets stond te wachten om vervolgens uit de auto te stappen en richting [benadeelde partij] en dochter [dochter] te lopen en [benadeelde partij] de woorden toe te voegen: “pas maar op vuile dief”.
In zaak B:
belaging (stalking) van [benadeelde partij] in de periode 11 oktober 2021 tot en met 15 juni 2021 te Amsterdam;
bedreiging van [benadeelde partij] in de periode 11 oktober 2021 tot en met 15 juni 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten in de zaken A en B op basis van de bewijsmiddelen in het dossier.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging onder feit 2 in zaak B en heeft zich voor de overige feiten op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
In zaak A heeft de raadsman primair aangevoerd dat het contactverbod niet is overtreden en subsidiair dat verdachte geen opzet had op het overtreden van het contactverbod. Verdachte is zijn dochter toevallig tegengekomen in het bijzijn van haar moeder en heeft toen zijn dochter omhelsd. In het contactverbod was niet bepaald dat verdachte een bepaalde afstand van aangeefster moest houden. Er is verder geen steunbewijs dat verdachte de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan.
De raadsman heeft ten aanzien van de belaging in zaak B aangevoerd dat het, gelet op de omstandigheden, ook kan worden gezien als moeizaam contact in plaats van belaging. Verdachte en aangeefster hadden een relatie en hebben samen een dochter. Hun relatie is in het verleden niet altijd makkelijk geweest, werd beëindigd en er volgde een ondertoezichtstelling. Na de beëindiging van de ondertoezichtstelling in november 2020 was de Raad voor de Kinderbescherming positief over de inzet van beide ouders. De situatie is daarna voor verdachte onduidelijk geworden, omdat verdachte meent tegengestelde signalen van aangeefster te krijgen. Ter onderbouwing daarvan heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte en aangeefster in de ten laste gelegde periode samen nog activiteiten hebben ondernomen, dat aangeefster op verschillende manieren contact zocht met verdachte en dat verdachte nog een financiële bijdrage leverde aan aangeefster. Verdachte heeft bepaalde feitelijkheden uit de tenlastelegging bekend, maar deze gedragingen leveren in onderlinge samenhang bezien geen belaging op.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bepaalde feitelijkheden van de belaging op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, welke standpunten hieronder zullen worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
In zaak A
Aan verdachte is op 2 mei 2021 een gedragsaanwijzing opgelegd, waaruit onder meer blijkt dat verdachte zich dient te onthouden van ieder direct en/of indirect contact met [benadeelde partij] (hierna: aangeefster), tenzij het contact naar inzicht, en op aanwijzing van de ingezette hulpverlening noodzakelijk wordt geacht. Tevens was er een locatiebepaling opgenomen in de gedragsaanwijzing.
Op 12 mei 2021 heeft de raadsman van verdachte verzocht om de locatiebepaling in de gedragsaanwijzing te wijzigen, omdat een straal van 500 meter een onwerkbare situatie voor verdachte en zijn werk als taxichauffeur en aanvullend openbaar vervoer opleverde. Uiteindelijk heeft de officier van justitie de gedragsaanwijzing op 20 mei 2021 gewijzigd en de locatie verkleind tot de straten rondom de woning van aangeefster. Uit de akte blijkt dat die gedragsaanwijzing op 27 mei 2021 in persoon aan verdachte is uitgereikt.
Aangeefster heeft – samengevat - het volgende verklaard.
Op 10 juni 2021 was aangeefster met haar dochter [dochter] vanuit huis op de fiets onderweg naar school. Zij fietsten in [straatnaam] te Amsterdam en aangeefster zag in de verte een [kleur] Tesla staan, welk voertuig zij herkende als het voertuig van verdachte. Toen aangeefster en haar dochter bij het verkeerslicht stonden, stapte verdachte uit zijn auto. Verdachte liep naar zijn dochter toe en omhelsde haar. Verdachte zou op dat moment naar aangeefster hebben geroepen “pas maar op vuile dief” of “pas maar op jij”.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 10 juni 2021 op een taxistandplaats stond te wachten. Verdachte had zijn dochter op dat moment al zes weken niet gezien en was zich ervan bewust dat hij op die plek zijn dochter zou kunnen treffen. Uiteindelijk zag verdachte zijn dochter fietsen. Verdachte is toen in de auto gestapt en naar haar toegereden. Bij het stoplicht is verdachte snel uit de auto gestapt om zijn dochter een knuffel te geven. Daarna is verdachte weer ingestapt en weggereden. Verdachte ontkent op dat moment iets naar aangeefster te hebben geroepen, maar heeft wel verklaard dat hij had gezien dat aangeefster en zijn dochter samen waren. Aangeefster zou daarbij op enkele meters afstand hebben gestaan.
De rechtbank stelt op basis van voorgaande vast dat verdachte indirect contact heeft gehad met aangeefster, door in haar bijzijn hun dochter een knuffel te geven. Verdachte had immers gezien dat hun dochter en aangeefster samen waren. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zich bewust was van het feit dat hij vanaf de taxistandplaats hun dochter zou kunnen treffen, omdat hij hier rond schooltijd stond te wachten. Hierin is dan ook het opzet van verdachte gelegen. De rechtbank zal verdachte wegens onvoldoende wettig bewijs wel partieel vrijspreken van de uitlating “pas maar op vuile dief”.
Dat in de tenlastelegging een verkeerde datum van de gedragsaanwijzing staat opgenomen, staat niet aan een bewezenverklaring in de weg. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat hij een gedragsaanwijzing had en hij was, blijkens de procedure die aan de wijziging van de gedragsaanwijzing vooraf was gegaan en zijn eigen verklaring ter terechtzitting, ook bekend met de inhoud hiervan.
3.3.2
In zaak B
3.3.2.1 Gedragingen van verdachte
De rechtbank vindt op grond van de inhoud van het dossier de volgende gedragingen van verdachte in de periode van 11 oktober 2020 tot en met 15 juni 2021 te Amsterdam bewezen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich in het trappenhuis van aangeefster is gaan zitten en zich in de nabijheid van het huis van aangeefster heeft opgehouden. De raadsman heeft verzocht verdachte voor deze gedragingen vrij te spreken, omdat verdachte daar regelmatig moest zijn in het kader van de omgangsregeling met hun dochter. De rechtbank verwerpt dat verweer en stelt op basis van de camerabeelden vast dat verdachte op 13 december 2020 om 00:49 uur en op 1 januari 2021 van 02:40 uur tot 02:41 uur en vervolgens van 02:44 uur tot 02:50 uur in het trappenhuis van aangeefster heeft gezeten.
De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat verdachte zich op deze tijdstippen in het kader van de omgangsregeling in het trappenhuis van aangeefster bevond.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het veelvuldig ongewenst bellen en het sturen van WhatsApp berichten en spraakmemo’s aan aangeefster. De raadsman heeft aangevoerd dat kan worden vastgesteld dat aangeefster op meerdere momenten contact met verdachte onderhield, met verdachte afsprak en dat aangeefster financieel werd gesteund door verdachte. Deze gedragingen van aangeefster kunnen als impliciete toestemming worden gekwalificeerd om aangeefster te mogen bellen, WhatsApp-berichten en spraakmemo’s te mogen versturen. Een contra-indicatie is daarnaast dat aangeefster verdachte niet heeft geblokkeerd.
De rechtbank overweegt dat van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer sprake is indien de persoon in kwestie het contact niet wenst, wat betekent dat de contacten dienen te geschieden zonder (impliciete) toestemming. De rechtbank is van oordeel dat wel op enig moment duidelijk moet zijn gemaakt dat de vormen van contact die in een relatie gebruikelijk zijn, niet langer gewenst zijn. Dit betekent niet dat vereist is dat het slachtoffer voorafgaand aan de gedragingen nadrukkelijk kenbaar moet hebben gemaakt geen contact meer te willen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aangeefster veelvuldig heeft gebeld, WhatsApp berichten en spraakmemo’s heeft gestuurd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op deze manier zijn frustratie uit. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat aangeefster niet of nauwelijks reageerde op de berichten of inkomende oproepen. De rechtbank leidt hieruit af dat de vorm van contact, die verdachte veelvuldig met aangeefster zoekt, voor aangeefster niet langer is gewenst. Dit had ook voor verdachte duidelijk moeten zijn. Dat aangeefster verdachte niet heeft geblokkeerd en op bepaalde momenten contact met hem onderhoudt, omdat zij samen een dochter hebben, maakt dit niet anders. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte veelvuldig ongewenst contact met aangeefster heeft opgenomen.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte op 1 januari 2021 voor de deur van aangeefster heeft gestaan en hiertegen heeft getrapt, op 2 april 2021 met een hockeystick de glazen portiekdeur van het flatgebouw van aangeefster heeft vernield en op 21 april 2021 ongewenst de woning van aangeefster binnen is gedrongen. De rechtbank acht deze gedragingen van verdachte bewezen gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
De rechtbank acht op basis van het dossier ook bewezen dat verdachte op 29 maart 2021 een foto van een mes heeft gestuurd en op diezelfde dag met hetzelfde mes voor de deur van aangeefster heeft gestaan. Verdachte heeft, volgens zijn verklaring ter terechtzitting, met dat mes uit frustratie bepaalde handelingen bij de camera uitgevoerd.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het volgen van aangeefster in de auto en het zich in de nabijheid van aangeefster op houden op de momenten dat aangeefster boodschappen aan het doen is. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van onvoldoende bewijs. De rechtbank vindt dat hier, mede gelet op de bijlagen die de raadsman van verdachte heeft overgelegd, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor is.
3.3.2.2 Beoordeling belaging
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) verschillende factoren van belang zijn: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank vindt op grond van de inhoud van het dossier bewezen dat verdachte in de periode van 11 oktober 2020 tot en met 15 juni 2021 opzettelijk, wederrechtelijk en stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Alle bewezen geachte gedragingen van verdachte zijn, in onderlinge samenhang bezien, zodanig stelselmatig dat er sprake is van belaging. De rechtbank neemt hierbij ook de verklaring van verdachte ter terechtzitting in aanmerking, namelijk dat verdachte erkent aangeefster te hebben belaagd. Verdachte had als oogmerk aangeefster te dwingen iets te doen, namelijk met hem te spreken, te dwingen of te dulden dat met haar contact werd opgenomen en hem te zien en vrees aan te jagen door tegen haar deur te trappen, met een hockeystick de glazen portiekdeur van het flatgebouw van aangeefster te vernielen, ongewenst haar woning binnen te dringen en met een mes handelingen uit te voeren bij de camera. De omstandigheden van het geval, zoals door de raadsman zijn aangevoerd, maken dit niet anders.
De rechtbank ziet de woorden ‘naam slachtoffer’ in de tenlastelegging bij het laatste gedachtestreepje als een kennelijke verschrijving. De rechtbank begrijpt dat hier wordt bedoeld: [benadeelde partij] . Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.3.2.3 Bedreiging
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte de bedreiging van aangeefster in de periode van 11 oktober 2020 tot en met 15 juni 2021 te Amsterdam bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
3.4.1
In zaak A
op 10 juni 2021 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing gegeven door de officier van justitie te Amsterdam kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van ieder direct en/of indirect contact met [benadeelde partij] , door aan te komen rijden bij het stoplicht waar [benadeelde partij] samen met hun dochter [dochter] op de fiets stond te wachten om vervolgens uit de auto te stappen en richting [benadeelde partij] en dochter [dochter] te lopen.
3.4.2
In zaak B
1. op meerdere tijdstippen in de periode 11 oktober 2020 tot en met 15 juni 2021 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij] , door- in het trappenhuis van voornoemde [benadeelde partij] te gaan zitten en zich in de nabijheid van het huis van [benadeelde partij] op te houden en- voornoemde [benadeelde partij] telkens veelvuldig ongewenst te bellen en WhatsApp berichten te sturen en spraakmemo’s te sturen en- op 1 januari 2021 voor de deur van voornoemde [benadeelde partij] te staan en tegen de deur van voornoemde [benadeelde partij] aan te trappen en
- op 29maart 2021 voornoemde [benadeelde partij] een foto van een mes te sturen en op diezelfde dag met het hetzelfde mes voor de deur van voornoemde [benadeelde partij] te staan en- op 2 april 2021 met een hockeystick de glazen portiekdeur van het flatgebouw van voornoemde [benadeelde partij] te vernielen en- op 21 april 2021 ongewenst de woning van [benadeelde partij] binnen te dringen en
met het oogmerk die [benadeelde partij] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
2. op meerdere tijdstippen in de periode 11 oktober 2020 tot en met 15 juni 2021 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die voornoemde [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen- (via een spraakbericht) “ [benadeelde partij] , ik ga je doodmaken een dezer dagen. Ik heb despullen er al voor aangeschaft en liggen nu voor mij”
- (via de telefoon) “Ik kom jouw kankertanden eruit slaan en
- (via de telefoon) “Ik ga je de kankergrond in slaan en- (via de telefoon) "Ik ga je dood maken en- (via een whatsappbericht) “Je vergist je als je denkt dat het klaar is en- (via een whatsappbericht) “Ik schroom geen gevangenisstraf want daarna kom ikweer terug,althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar bewezenverklaring op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in de bijlage zijn vervat.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 160 uren, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren wordt opgelegd. Daarbij heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van in het reclasseringsrapport van 18 juli 2022 geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van het locatieverbod. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om voor de duur van vijf jaren een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v Sr, aan verdachte op te leggen, inhoudende dat verdachte zich niet bevindt in een straal van 500 meter binnen de woning van aangeefster, te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is en te bepalen dat elke overtreding telkens met een hechtenis voor de duur van twee weken dient te worden bestraft.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om bij de strafoplegging met name te focussen op hulp en behandeling van verdachte en te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke taakstraf. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Verdachte heeft zijn dochter het afgelopen jaar maar één keer mogen zien onder begeleiding en is daardoor al genoeg getroffen. Verdachte is bereid mee te werken aan een behandeling bij De Waag, waar bij de behandeling zal worden ingezet om verdachte beter om te leren gaan met emoties en inzicht te krijgen in de autismespectrumstoornis. Verdachte moet voor zijn werk als taxichauffeur en het aanvullend openbaar vervoer van de gemeente Amsterdam vaak in de buurt zijn van [wijk] , waar de woning van aangeefster is gelegen. Het zou voor verdachte problemen op zijn werk opleveren als hij daar niet meer mag zijn. De raadsman heeft daarom verzocht om het locatieverbod niet te verruimen naar een straal van 500 meter en geen maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v Sr, aan verdachte op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster gedurende een periode van acht maanden, bedreiging van aangeefster en het overtreden van een gedragsaanwijzing die onder andere inhield dat verdachte geen (in)direct contact mocht opnemen met aangeefster. Een dergelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer raakt de persoon en het welbevinden van aangeefster. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat zij deze handelswijze van verdachte heeft ervaren als zeer angstaanjagend. Verdachte heeft zich hierbij niets aangetrokken van het effect dat zijn handelen heeft op aangeefster, maar ook op hun dochter. Dit neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor belaging en andere strafbare feiten. De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met de eerdere veroordeling voor belaging.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van 18 juli 2022, opgesteld door mevrouw [reclasseringsmedewerker] . Hieruit blijkt dat verdachte zijn leven in praktische zin op orde heeft. Verdachte heeft stabiele huisvesting, werk en er is geen sprake van financiële problematiek. Sinds vier jaar ligt verdachte in scheiding met aangeefster en sinds februari 2022 mag verdachte, door een rechterlijke beslissing, zijn dochter niet meer zien. Dit zorgt voor frustraties en stress bij verdachte. De reclassering ziet de omgang met aangeefster als een risicofactor, omdat er in het verleden ook sprake is geweest van huiselijk geweld en belaging. Onlangs is door De Waag diagnostisch onderzoek uitgevoerd en hieruit is gebleken dat sprake is van symptomen van een autismespectrumstoornis. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het gedrag van verdachte. In de ambulante behandeling van verdachte zal het beter leren begrijpen en verduidelijken van intenties van anderen een thema zijn. Verdachte heeft zich tijdens het schorsingstoezicht goed aan de meldplichtafspraken gehouden, maar wel wordt gezien dat verdachte de grenzen van de gedragsaanwijzing – bewust of onbewust – opzoekt. De reclassering acht een ambulante behandeling, voortzetting van het reclasseringstoezicht en het contact- en locatieverbod van belang gelet op de gemiddelde kans op recidive.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [reclasseringsmedewerker] haar advies bevestigd. Zij heeft verklaard dat verdachte lijdensdruk ervaart, inziet dat hij een probleem heeft en ook geholpen wil worden. De lijdensdruk van verdachte is hoog omdat hij zijn dochter niet meer mag zien en ook vanwege het gegroeide inzicht in zijn achterliggende problematiek. Verdachte wil meewerken aan een behandeling, maar het is voor hem soms moeilijk om de informatie op een juiste manier te verwerken. Ten aanzien van het locatieverbod heeft mevrouw [reclasseringsmedewerker] verklaard dat zij het lastig vindt hier een advies over te geven en onthoudt zich daarvan. Zij begrijpt enerzijds dat aangeefster bepaalde handelingen ervaart als het opzoeken van grenzen en dat aangeefster het locatieverbod graag groter zou zien, maar mevrouw [reclasseringsmedewerker] begrijpt anderzijds ook dat het voor verdachte dan ingewikkeld zal zijn om zijn werk als taxichauffeur goed uit te kunnen oefenen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het zwaar heeft met het feit dat hij zijn dochter niet mag zien. Verdachte heeft momenteel een nieuwe relatie. Verdachte werkt als taxichauffeur en als chauffeur voor het aanvullend openbaar vervoer van de gemeente Amsterdam. Hij heeft verklaard dat hij zijn werk niet (goed) kan uitvoeren als hij niet meer in een gebied binnen 500 meter van het huis van aangeefster mag zijn. In dat gebied moet verdachte vaak komen, met name omdat daar veel bedrijven, hotels en een ziekenhuis zijn gelegen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet bewust de grenzen van de gedragsaanwijzing heeft opgezocht, maar dat hij door zijn werk uiteindelijk toch een keer voor een rit in die straten terecht komt.
De ernst van de feiten en de recidive van verdachte rechtvaardigt volgens de rechtbank een onvoorwaardelijke straf. In de ernst van de feiten, het advies van de reclassering en wat ter terechtzitting is besproken ziet de rechtbank ook aanleiding om een voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank vindt de strafdreiging die uitgaat van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met de oplegging van de geadviseerde voorwaarden noodzakelijk om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank merkt hierbij op dat dit verdachte er voornamelijk van moet weerhouden opnieuw inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Vanwege de ernst van de gepleegde feiten zal de rechtbank dan ook een proeftijd van drie jaren stellen. De rechtbank zal een iets lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank niet alle feitelijkheden van de belaging bewezen acht. De rechtbank legt daarom aan verdachte op een taakstraf van 120 uren, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren met de bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het locatieverbod, zoals in het reclasseringsadvies is geadviseerd.
De rechtbank legt ook aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v Sr. Deze maatregel bestaat uit een locatieverbod, inhoudende dat verdachte zich gedurende vijf jaren niet mag ophouden in een gebied binnen 500 meter van de woning van aangeefster. De rechtbank legt dit locatieverbod, ondanks het werk van verdachte, op omdat is gebleken dat verkleining van het locatieverbod tot de straten rondom de woning van aangeefster niet werkbaar was. Verdachte heeft door de eerdere verkleining van het locatieverbod al een kans gekregen en heeft de bedoeling van het locatieverbod niet gerespecteerd. Hij was zich bewust van het al verkleinde locatieverbod en toch stond hij vaker precies op de grens van hiervan. Aangeefster kon verdachte dan zien staan. Dat verdachte door een taxirit vaker op [wijk] kwam, is aannemelijk. Toch blijkt uit het dossier dat hij zich vaker langer dan nodig heeft opgehouden op de exacte grens van het locatieverbod. Zoals in zaak A is bewezen, deed hij dit bijvoorbeeld omdat hij zich bewust was dat hij vanaf die plek zijn dochter kon treffen. Het had voor verdachte gelet op de gedragsaanwijzing in de rede gelegen om na het afzetten van een klant door te rijden. Het zich gedurende enige tijd ophouden op de grens van het locatieverbod heeft immers niets (meer) met het werk van verdachte als taxichauffeur te maken. Doordat verdachte steeds de grens opzocht en ook niet erkent dat hij dit heeft gedaan, is volgens de rechtbank gebleken dat het verkleinde locatieverbod ook in de toekomst niet het gewenste resultaat op zal leveren. De rechtbank ziet wel de belangen van verdachte om zich in een gebied binnen 500 meter van het huis van aangeefster te mogen bevinden in verband met zijn werk, omdat daar veel bedrijven, hotels en het ziekenhuis zijn gelegen. Dit is ook door verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting toegelicht. De rechtbank is echter van oordeel dat de belangen van aangeefster op dit moment voorrang verdienen. Verdachte zal hier daarom zelf een modus in moeten vinden voor zijn werk. Om deze maatregel kracht bij te zetten, geldt iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt een vervangende hechtenis van veertien dagen, tot een maximum van zes maanden. De rechtbank beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw strafbaar althans belastend zal gedragen jegens aangeefster.

8.Beslag

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de telefoon verbeurd te verklaren, omdat mede met deze telefoon de strafbare feiten zijn begaan.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een jaar na de feiten, de feiten niet zwaarwegend genoeg (meer) zijn om een verbeurdverklaring te rechtvaardigen. De raadsman heeft daarom verzocht de telefoon te aan verdachte terug te geven.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De telefoon behoort aan verdachte toe. Nu mede met behulp van dit voorwerp het in zaak B bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 38v, 38w, 57, 184a, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de in zaak A en zaak B tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
In zaak A:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
In zaak B onder 1:
belaging;
In zaak B onder 2:
bedreiging, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft met zijn ex-partner [benadeelde partij] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jaren
zich voor de duur van
5 (vijf) jarenzich
nietzal
ophoudenin het navolgende gebied, te weten in een gebied van 500 meter rondom de woning van [benadeelde partij] , gelegen aan de [adres benadeelde partij] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt veertien dagen voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
De rechtbank heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in zaak A.
Verklaard verbeurd 1 STK iPhone (6052692).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en N. Schipper, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 augustus 2022.
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]