De inhoud van de tussenbeschikking wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Vastgesteld wordt dat [verzoekster] de in het tussenvonnis verzochte informatie en stukken in het geding heeft gebracht.
Thuisvester heeft aangevoerd dat zij op basis van de informatie en stukken heeft geconstateerd dat er wijzingen zijn in de hoogte van het totale gecombineerde inkomen van [verzoekster] . Op basis van deze en de al eerder ontvangen informatie bedraagt de beslagvrije voet € 1.047,00 per maand. De overige stukken hebben betrekking op verschillende overeengekomen betaalafspraken. Deze afspraken hebben geen invloed op de hoogte van de beslagvrije voet, zodat de deurwaarder de beslagvrije voet opnieuw op correcte wijze heeft vastgesteld, aldus steeds Thuisvester.
Gelet op de door [verzoekster] overgelegde recente salarisspecificaties, ontvangt zij van [werkgever] maandelijks gemiddeld een bedrag van € 1.373,39 bruto. Daarnaast ontvangt [verzoekster] van ACLVB maandelijks gemiddeld een bedrag van € 463,98 bruto. De woonkosten van [verzoekster] bedragen € 441,11 per maand.
Op grond van de door [verzoekster] in het geding gebrachte stukken komt de beslagvrije voet in beginsel uit op € 1.070,00 per maand. Dit bedrag is hoger dan het bedrag van € 1.047,00 dat de deurwaarder heeft vastgesteld, omdat de deurwaarder in haar berekening uit is gegaan van onjuiste c.q. verouderde gegevens, onder meer voor wat betreft de hoogte van de huur, de hoogte van de uitkering van ACLVB en de hoogte van het netto inkomen van [werkgever] (gemiddeld € 1.160,20 per maand in plaats van € 1.331,62). Alleen al om deze reden dient de door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet te worden verhoogd.
Voor wat betreft de betaalafspraken waaraan Thuisvester refereert, verwijst de kantonrechter naar overweging 7 van de tussenbeschikking. Hierin staat dat rekening zal worden gehouden met de betaalafspraken van [verzoekster] met de gemeente [gemeente] , Achmea Zorgverzekeringen en De Watergroep. Indien daar geen rekening mee zou worden gehouden, zal onverkorte toepassing van de artikelen 475da tot en met 475e Rv leiden tot een onevenredige hardheid.
Van de schuld van [verzoekster] aan de gemeente [gemeente] staat voor wat betreft afvalstoffenheffing voor het jaar 2021 nog een bedrag van € 100,00 open en is zij voor het jaar 2022 een bedrag van € 158,90 verschuldigd. Aan de afdeling OCMW van de gemeente [gemeente] staat per 23 mei 2022 nog € 826,02 open. Laatstgenoemd bedrag mag [verzoekster] in maandelijkse termijnen van € 25,00 afbetalen. Het totaal van de afvalstoffenheffing (€ 258,90) komt teruggerekend per maand neer op € 21,57. De maandelijkse afbetalingen aan de gemeente [gemeente] komen daarmee uit op € 46,57.
Voor wat betreft de schuld aan Achmea Zorgverzekeringen staat per 23 mei 2022 nog open een bedrag van € 551,24. [verzoekster] lost deze schuld af met € 25,00 per maand.
Uit het overgelegde afbetalingsplan van De Watergroep d.d. 25 mei 2022 volgt dat per die datum nog een bedrag van € 1.168,87 open staat en deze schuld maandelijks stipt moet worden afgelost met € 50,00.
De door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet van € 1.047,00 zal met inachtneming van het voorgaande worden verhoogd naar € 1.191,57 per maand (basis beslagvrije voet van € 1.070,00 plus € 121,57 wegens de maandelijkse aflossingen uit hoofde van de getroffen afbetalingsregelingen).
Nu [verzoekster] , gelet op de nog openstaande schulden en de maandelijkse bedragen ter aflossing daarvan, alle hiervoor genoemde maandelijkse uitgaven waarmee de beslagvrije voet wordt verhoogd heeft voor tenminste een jaar, wordt de beslagvrije voet verhoogd voor de maximale duur van een jaar, ingaande vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift. Daarbij wordt opgemerkt dat ook na verstrijking van dat jaar, bij een onveranderde financiële situatie, de deurwaarder in beginsel gehouden is rekening te (blijven) houden met de maandelijkse uitgaven in het kader van bovengenoemde betaalafspraken zolang [verzoekster] die uitgaven heeft. Doet de deurwaarder dit niet, dan zal [verzoekster] wederom genoodzaakt worden een gerechtelijke procedure te starten.
Bij deze uitkomst moet Thuisvester als de in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt. Zij wordt daarom in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 86,00 aan betaald griffierecht.