ECLI:NL:RBAMS:2022:4556

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1171
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor parkeervergunning in Amsterdam met nulplafond

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen de afwijzing van een parkeervergunning voor bewoners. De verzoeker, woonachtig in een gebied met een nulplafond voor parkeervergunningen, had zijn aanvraag voor een bewonersvergunning ingediend, maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Parkeerverordening 2013. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen ruimte was voor een belangenafweging, aangezien het vergunningenplafond was bereikt. Bovendien werd het beroep op de hardheidsclausule door de voorzieningenrechter afgewezen, omdat verzoeker niet voldoende schrijnende omstandigheden had aangetoond die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen. De uitspraak werd mondeling gedaan, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierechten of reiskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/1171 (beroep)
AMS 22/3214 (voorlopige voorziening)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juli 2022 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. D. de Vries).

Procesverloop

Met het besluit van 3 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een bewonersvergunning om te parkeren afgewezen.
Met het besluit van 13 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat hij zo snel mogelijk een parkeervergunning krijgt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juli 2022 op de zitting behandeld. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Na sluiting van het onderzoek van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verzoeker in het deelvergunninggebied [naam gebied] woont waar sprake is van een plafond van nul parkeervergunningen. Uit artikel 32, vierde lid, van de Parkeerverordening 2013 volgt dat een parkeervergunning voor bewoners wordt geweigerd wanneer het vergunningenplafond van het gebied is bereikt. Deze bepaling laat geen ruimte voor een belangenafweging. Al hierom komt verzoeker niet in aanmerking voor een bewonersvergunning om te parkeren.
4. Voor zover verzoeker met zijn situatie een beroep doet op de hardheidsclausule kan dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het beleid van verweerder erop is gericht het autogebruik in de stad te reguleren. De regeling wordt daarom strikt toegepast. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen (hardheid) kan een parkeervergunning worden verleend. Een beroep op de hardheidsclausule kan om die reden slechts bij uitzondering slagen en het is aan verzoeker om aannemelijk te maken dat er sprake is van omstandigheden waarbij toepassing van de hardheidclausule vereist is. Verzoeker heeft dergelijke, schrijnende, omstandigheden niet aangevoerd. Het feit dat hij een van de drie bewoners is die geen parkeerplek heeft in het appartementencomplex, hoge parkeerkosten heeft en op dit moment regelmatig naar het ziekenhuis moet met zijn pas geboren dochtertje, is onvoldoende. De situatie van verzoeker onderscheidt zich ook niet in bijzondere mate van de situatie van andere in Amsterdam wonende personen met een auto die vanwege een nulplafond geen vergunning kunnen krijgen.
5. Het beroep is dus ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter op het beroep beslist, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de door verzoeker betaalde griffierechten of reiskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier, op 27 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.