In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, een inwoner van Sassenheim, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen, omdat hij bij de aanvang van het parkeren geen parkeerbelasting had betaald. Eiser stelde dat de parkeerapp niet in werking was getreden, waardoor hij niet in staat was om de verschuldigde belasting te betalen. Na afloop van het parkeren heeft hij de belasting echter wel overgemaakt per bankoverschrijving.
De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de parkeerbelasting bij de aanvang van het parkeren verschuldigd was. De rechtbank overwoog dat de jurisprudentie waar eiser naar verwees niet van toepassing was op zijn situatie, aangezien hij de belasting pas achteraf had betaald. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om ervoor te zorgen dat de parkeerapp goed functioneerde voordat hij begon met parkeren.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, maar droeg de heffingsambtenaar wel op om het door eiser betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden, omdat de uitspraak op het bezwaar onvoldoende gemotiveerd was. Eiser had verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel eiser goede intenties had, het feit dat hij achteraf had betaald niet kon leiden tot gegrondheid van zijn beroep.