ECLI:NL:RBAMS:2022:4550

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AMS 22/1249
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over naheffingsaanslag parkeerbelasting en de werking van de parkeerapp

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, een inwoner van Sassenheim, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen, omdat hij bij de aanvang van het parkeren geen parkeerbelasting had betaald. Eiser stelde dat de parkeerapp niet in werking was getreden, waardoor hij niet in staat was om de verschuldigde belasting te betalen. Na afloop van het parkeren heeft hij de belasting echter wel overgemaakt per bankoverschrijving.

De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de parkeerbelasting bij de aanvang van het parkeren verschuldigd was. De rechtbank overwoog dat de jurisprudentie waar eiser naar verwees niet van toepassing was op zijn situatie, aangezien hij de belasting pas achteraf had betaald. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om ervoor te zorgen dat de parkeerapp goed functioneerde voordat hij begon met parkeren.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, maar droeg de heffingsambtenaar wel op om het door eiser betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden, omdat de uitspraak op het bezwaar onvoldoende gemotiveerd was. Eiser had verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel eiser goede intenties had, het feit dat hij achteraf had betaald niet kon leiden tot gegrondheid van zijn beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1249
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Sassenheim, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

( [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met een besluit van 4 december 2021 heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan eiser.
Met de uitspraak op bezwaar van 2 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2022. Eiser was aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek van eiser om de heffingsambtenaar te veroordelen tot het betalen van € 25 aan schadevergoeding af;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Hoewel het beroep ongegrond is, draagt de rechtbank de heffingsambtenaar wel op om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Dat is zo, omdat in de uitspraak op het bezwaar onvoldoende wordt ingegaan op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd. De heffingsambtenaar had dat wel moeten doen, want de uitspraak op het bezwaar moet berusten op een deugdelijke motivering. Door het motiveringsgebrek moest eiser eerst beroep instellen om een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaargronden te krijgen. Dit leidt verder echter niet tot gegrondheid van het beroep zelf. [1]
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij bereid was te betalen, en dat iets fout ging in de parkeerapp waardoor die bij de aanvang van het parkeren niet in werking trad. Eiser heeft na afloop van het parkeren de verschuldigde parkeerbelasting overgeboekt naar de rekening van ‘Gemeente Amsterdam Belastingen’. Volgens eiser bestaat er geen grond voor de naheffingsaanslag, omdat de verschuldigde parkeerbelasting betaald is. [2]
3. De rechtbank overweegt dat de jurisprudentie waar eiser naar verwijst niet gaat over de situatie waarbij achteraf alsnog de verschuldigde parkeerbelasting betaald wordt, maar over de situatie waarbij bij de aanvang van het parkeren de verschuldigde parkeerbelasting wel betaald was. Dat de parkeerbelasting al
bij de aanvang van het parkerenvoldaan moest worden, volgt niet alleen uit de verordening [3] maar ook uit de wet in formele zin. [4]
4. Eiser heeft bij de aanvang van het parkeren geen parkeerbelasting betaald, zodat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Niet is gebleken dat de parkeerapp niet in werking is getreden door een fout van de heffingsambtenaar. Voor zover de parkeerapp niet in werking is getreden, komt dat naar het oordeel van de rechtbank daarom voor rekening en risico van eiser. Het lag namelijk op zijn weg om dit bij de aanvang van het parkeren goed te controleren. De rechtbank begrijpt dat eiser goede intenties had, maar het feit dat hij achteraf betaald heeft, kan hem niet baten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Camps, griffier, op 26 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toegepast.
2.Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 5 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4471 en naar het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1593.
3.Artikel 6 van de Verordening parkeerbelastingen Amsterdam 2021.
4.Artikel 234, tweede lid, onder a, van de Gemeentewet.