ECLI:NL:RBAMS:2022:4549

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
13/102111-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een kettingslot

Op 3 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 april 2022 te Amsterdam een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft met een kettingslot op de rug van het slachtoffer geslagen, wat leidde tot lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 20 juli 2022 heeft de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, de vordering gedaan, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. J. van Weers. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het bewijs in het dossier beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, ondanks de verdediging die stelde dat de impact van de klap minimaal was. De rechtbank heeft de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar opgelegd, gezien de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €750,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, terwijl de materiële schade niet-ontvankelijk werd verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/102111-22 (Promis)
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.J. Wirken, van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. J. van Weers, reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] , en [naam 1] en [naam 2] namens de benadeelde partij [benadeelde partij] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 22 april 2022 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] door met een kettingslot op haar rug te slaan, subsidiair ten laste gelegd als mishandeling.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Uit de aangifte en drie getuigenverklaringen volgt dat aangeefster vanuit het niets met een kettingslot op haar rug werd geslagen. In het dossier zit een foto van het kettingslot waarmee het feit hoogstwaarschijnlijk is begaan. Door met een dergelijk zwaar slot te slaan op de rug van aangeefster heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. De rug is immers een kwetsbaar deel van het lichaam.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft aangeefster met het kettingslot geslagen door met een zwaaiende beweging in de richting van aangeefster te slaan. Gelet op het kleine en fragiele postuur van verdachte is de impact van dat slaan zodanig klein geweest, dat niet kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Er is ook slechts zeer licht letsel ontstaan door het slaan, namelijk een kleine bloeduitstorting.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van aangeefster. Uit de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] en de getuigenverklaringen volgt dat verdachte aangeefster met een kettingslot op haar rug heeft geslagen en dat aangeefster na de klap met het slot ineenkroop en schreeuwde van de pijn. Verbalisant [verbalisant] heeft de dag na het incident een foto gemaakt van het slot waarmee verdachte hoogstwaarschijnlijk heeft geslagen en dit betreft een dik kettingslot. Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt dat verdachte heeft geslagen met het slotgedeelte, het zware stuk van het kettingslot. De rechtbank overweegt dat verdachte, door een zwaar en lang kettingslot, met het slotgedeelte aan het bewegende uiteinde met een zwaaiende beweging in de richting van (de rug van) aangeefster te slaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan bij aangeefster. Het zwaaien met een zwaar kettingslot kan gemakkelijk voldoende kracht opleveren om dergelijk letsel te kunnen doen ontstaan, zelfs indien dat gebeurt door iemand met een klein postuur..

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
op 22 april 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [benadeelde partij] met een kettingslot tegen de rug heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht niet de ISD-maatregel aan verdachte op te leggen, maar slechts een straf conform voorarrest. De twee doelen van de ISD-maatregel kunnen niet dan wel op een andere manier worden behaald. Aan het resocialisatiedoel kan binnen de ISD-maatregel geen invulling worden gegeven, omdat verdachte geen aanspraak maakt op sociale voorzieningen in Nederland. Daarnaast is het ook niet nodig om de maatschappij tegen verdachte te beschermen door middel van oplegging van de ISD-maatregel. Verdachte wil namelijk weg uit Nederland en heeft geen bezwaar gemaakt tegen het voornemen van de IND om haar ongewenst te verklaren. Ze zal dus worden uitgezet.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Zij heeft zonder enige aanleiding [benadeelde partij] met een kettingslot tegen de rug geslagen, die nietsvermoedend over de stoep liep met haar vierjarige zoontje. [benadeelde partij] heeft het uitgeschreeuwd van de pijn en heeft door het slaan gekneusde ribben opgelopen, waar zij enkele weken later nog pijn van ervoer. Verdachte heeft door haar handelen een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast is haar gevoel van veiligheid op straat door het handelen van verdachte aangetast. Dit geldt ook voor haar vierjarige zoontje en de diverse omstanders die getuige zijn geweest van de mishandeling.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 11 juli 2022, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Verdachte kampt met complexe verslavings- en psychiatrische problematiek, waarvoor zij niet onder behandeling staat. Het drugsgebruik van verdachte triggert dan wel versterkt de psychotische klachten die ze ervaart. Er is sprake van instabiliteit op alle leefgebieden; verdachte beschikt niet over stabiele huisvesting of dagbesteding en begeeft zich in een negatief sociaal netwerk. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. Verdachte voldoet aan zowel de harde als de zachte criteria van de ISD-maatregel. Er is geen mogelijkheid om in het kader van een reclasseringstoezicht te werken aan resocialisatie in Nederland. Verdachte dient als EU-onderdaan namelijk zelfvoorzienend te zijn, maar zij wordt hier in belemmerd door haar problematiek. Daar komt bij dat de IND een voorgenomen ongewenst verklaring aan verdachte heeft uitgereikt. Hier kan verdachte bezwaar tegen indienen, maar die procedure mag zelden in Nederland worden afgewacht. Het is evident dat verdachte hulp behoeft en die hulp is in het land van herkomst, [land van herkomst] , beschikbaar. Bij oplegging van de ISD-maatregel kan verdachte gebruik maken van het intramurale zorgaanbod en, zodra de ongewenst verklaring onherroepelijk is, kan er worden gewerkt aan repatriëring met een zachte landing. Hiervoor is wel de medewerking van verdachte vereist. Indien zij haar medewerking weigert, wordt alleen het primaire doel van de maatregel bereikt.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] als deskundige gehoord. Zij heeft voornoemd reclasseringsadvies bevestigd en nader toegelicht.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 14 juni 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 22 april 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Aan verdachte zijn meerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd, die haar er niet van hebben weerhouden om telkens nieuwe feiten te begaan. Verdachte heeft hiermee laten zien dat zij niet in staat is geweest om langdurig niet in contact met politie en justitie te komen. De oorzaak van haar recidiverende delictgedrag wordt gezien in de verslavings- en psychische problematiek. Om het recidiverisico te verminderen heeft verdachte behandeling en begeleiding nodig, maar omdat verdachte een EU-onderdaan is wordt zij geacht zelfvoorzienend te zijn en kan zij geen aanspraak maken op maatschappelijke voorzieningen in Nederland. De benodigde hulp kan daarom niet worden geboden binnen een drangkader. Gezien de ernst en het aantal door verdachte begane feiten is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel vereist. De rechtbank zal daarom de officier van justitie in zijn vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van haar problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De reclassering heeft aangegeven dat verdachte zolang zij in Nederland in een ISD-inrichting verblijft, gebruik kan maken van het intramurale zorgaanbod daar, inclusief diagnostiek. Verdachte spreekt echter geen Nederlands, wat de feitelijke uitvoering van diagnostiek en hulpverlening ernstig kan bemoeilijken. Het is bovendien de vraag of er binnen afzienbare tijd duidelijkheid komt over de verblijfsstatus van verdachte, zodat zij kan worden uitgezet, of dat die duidelijkheid lange tijd op zich zal laten wachten, waardoor het risico bestaat dat de ISD maatregel niet méér zal inhouden dan kale detentie. De rechtbank ziet hierin aanleiding om uiterlijk één jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting daarvan te toetsen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij] vordert € 635,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.400,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De materiële schade bestaat uit € 385,- eigen risico van de zorgverzekering in verband met de kosten van de ambulance en € 250,- voor kosten van medicatie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en betwist de hoogte van het gevorderde bedrag aan materiële schade. Het feit is begaan op 22 april 2022 en het eigen risico is mogelijk daarvoor al geheel of gedeeltelijk opgebruikt wegens andere medische problemen. Uit het medicatieoverzicht volgt immers dan de benadeelde partij al jarenlang medicatie gebruikt. Bovendien blijkt hieruit dat de benadeelde partij slechts paracetamol nieuw verstrekt heeft gekregen, wat slechts een paar euro kost. Het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding is evenmin onderbouwd en dient daarom te worden afgewezen.
De verdediging verzoekt in geval van toewijzing van bedragen om niet de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen, omdat verdachte niet in staat is om het bedrag te betalen en daarom oplegging van de maatregel enkel als straf zal dienen.
De rechtbank overweegt dat de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Niet kan worden vastgesteld dat de gevorderde schade, waarvan gesteld wordt dat die bestaat uit het gehele eigen risico, rechtstreeks volgt uit het bewezenverklaarde feit. Ook de gevorderde kosten van de medicatie zijn onvoldoende onderbouwd, omdat niet uit de stukken blijkt welke medicatie is voorgeschreven direct in verband met het bewezenverklaarde feit en welke kosten daarbij horen.
Wel staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 750,-, met de wettelijke rente daarover.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht. De rechtbank zal hierbij, gelet op de ISD-maatregel die zal worden opgelegd en de verwachting dat verdachte zal terugkeren naar [land van herkomst] de maximale gijzeling vaststellen op één dag.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen één jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 april 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 april 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan maximaal één (1) dag gijzeling worden toegepast.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 augustus 2022.
[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]