ECLI:NL:RBAMS:2022:4545

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
13/275916-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid met taakstraf als sanctie

Op 3 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een collega. De zaak kwam voort uit een incident op 18 juli 2020, waarbij de verdachte de benadeelde partij in een situatie heeft vastgepakt en geprobeerd heeft haar te zoenen, ondanks haar duidelijke afwijzing. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 20 juli 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. R. Leuven, de vordering heeft ingediend. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.A. Schuttevaer, heeft de beschuldigingen ontkend, maar heeft wel erkend dat hij de benadeelde partij heeft omhelsd en haar op de wang heeft gekust. De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde partij en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde aanranding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de handelingen van de verdachte, in combinatie met zijn eerdere seksueel getinte opmerkingen, als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien hij deze taakstraf niet naar behoren verricht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/275916-20 (Promis)
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1961 te [land van herkomst] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.A. Schuttevaer, en de benadeelde partij [benadeelde partij] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van [benadeelde partij] op 18 juli 2020 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Ondanks dat de aangifte als betrouwbaar kan worden aangemerkt, is er onvoldoende steunbewijs voor het feit. Er is niemand anders dan aangeefster en verdachte die heeft gezien wat er is gebeurd en er is niemand die kort na het feit een reactie bij aangeefster heeft waargenomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte bekent dat hij aangeefster heeft omhelsd, dat hij haar zoenen op haar wang heeft gegeven en dat hij een opmerking heeft gemaakt over wat hij moest met zijn gevoelens voor haar. De omhelzing en de zoenen waren voor verdachte een normale manier van begroeten en afscheid nemen. Hij wist niet dat aangeefster dit niet wilde. Hij ontkent de overige ten laste gelegde gedragingen te hebben begaan en aangeefster onzedelijk te hebben betast.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken. De verklaringen van aangeefster zijn inconsistent en daarom onbetrouwbaar. Daarnaast is er onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. De enige ondersteuning voor de verklaring van aangeefster is het telefoongesprek met haar collega, maar dit betreft een de-audituverklaring. Er dient daarom te worden uitgegaan van de verklaring van verdachte dat hij aangeefster enkel heeft omhelsd en zoenen heeft gegeven op haar wang. Dit zijn geen handelingen van seksuele aard, maar een maatschappelijk geaccepteerde wijze van iemand begroeten. Dat verdachte nadien een opmerking heeft gemaakt over wat hij met zijn gevoelens voor aangeefster moest doet daar niets aan af.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde aanranding van [benadeelde partij] . De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Over de dag van het incident heeft aangeefster verklaard dat zij in de ochtend naar de kantine liep en dat verdachte haar een kus op de wang gaf. Na werktijd is zij naar haar auto gelopen en is verdachte achter haar aan gelopen. Verdachte heeft haar vastgepakt met zijn beide handen om haar middel en heeft haar met haar borsten tegen zich aangedrukt. Ze hoorde hem zeggen dat hij vond dat ze zulke lekkere borsten en mooie billen had. Ze heeft gevraagd of hij er mee wilde ophouden en moest huilen. Vervolgens ging verdachte haar overal in haar gezicht zoenen en probeerde hij haar op haar mond te zoenen. Ze heeft verdachte van zich afgeduwd en is naar haar auto gelopen. Terwijl ze naar haar auto liep, riep verdachte dat hij haar mooi en lief vond en vroeg wat hij met zijn gevoelens moest doen. Nadat aangeefster in haar auto is gestapt heeft ze direct haar collega [getuige 1] gebeld en huilend verteld wat er was gebeurd.
Deze verklaring van aangeefster vindt in grote mate steun in de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft immers verklaard dat hij die dag na werktijd inderdaad met aangeefster is meegelopen naar de auto en dat hij haar heeft omhelsd, drie zoenen op haar wang heeft gegeven en dat hij, terwijl hij wegliep, een opmerking heeft gemaakt over wat hij met zijn gevoelens voor aangeefster aan moest. Ook heeft hij verklaard dat hij die ochtend bij binnenkomst in de kantine een kus op de wang heeft gegeven. De discussie richt zich op de vraag of verdachte meer heeft gedaan dan een ‘gewone’ omhelzing en drie zoenen geven, en op de vraag in hoeverre sprake is geweest van ontuchtige handelingen.
De rechtbank gaat uit van de aangifte van [benadeelde partij] , ook op de onderdelen die door verdachte niet worden bevestigd. De omstandigheden die aangeefster schetst staan niet op zichzelf en vinden namelijk concrete steun in de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Zo verklaart aangeefster dat verdachte veelvuldig seksueel getinte opmerkingen naar haar heeft gemaakt, ook bij andere gelegenheden. Hij zou ook een keer in het bijzijn van haar collega [getuige 1] tegen haar hebben gezegd dat ze geluk heeft dat het corona-tijd is, omdat hij haar anders zou willen opeten. Deze verklaring van aangeefster vindt bevestiging in de getuigenverklaring van [getuige 1] . Ook heeft [getuige 1] verklaard dat aangeefster haar op 18 juli 2020 belde en vertelde dat verdachte ‘weer bezig is geweest’ en haar heeft geknuffeld met zijn lichaam strak tegen haar borsten aan en dat hij haar heeft geprobeerd te zoenen op haar mond.
Aangeefster heeft daarnaast verklaard dat verdachte haar vaker een kus op de wang gaf, terwijl zij had aangegeven dat ze dit niet wilde. Dit wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] , die heeft verklaard een keer te hebben gezien dat het gezicht van aangeefster helemaal vertrok nadat verdachte haar in de kantine een kus op de wang had gegeven.
Ten slotte geldt dat [getuige 2] meer in het algemeen heeft verklaard dat verdachte tijdens het werk op straat over jonge meiden die voorbij fietsten of liepen weleens tegen hem heeft gezegd “kijk eens wat een mooie borsten en billen”. De rechtbank ziet hierin ook steun voor de verklaring van [benadeelde partij] , nu zij heeft verklaard dat verdachte dezelfde woorden tegen haar heeft gebruikt, zowel tijdens het incident op 18 juli 2022 als eerder tijdens het werk.
Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de aangifte en bewezen vindt dat verdachte niet alleen aangeefster heeft omhelsd en gezoend, en nadien een opmerking heeft gemaakt over zijn gevoelens, maar daarbij ook heeft geprobeerd aangeefster op de mond te zoenen, haar borsten tegen zich aan heeft gedrukt en heeft gezegd dat ze mooie borsten en billen had. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of deze feiten en omstandigheden een aanranding opleveren zoals is tenlastegelegd. Anders gezegd: is sprake geweest van ontuchtige handelingen? Het vastpakken, omhelzen en op het gezicht zoenen zal in veel gevallen geen ontucht opleveren, maar kunnen onder omstandigheden wel ontuchtig zijn.
De rechtbank overweegt dat in dit specifieke geval wel degelijk sprake is van ontuchtige handelingen, die aangeefster werd gedwongen te dulden (ondergaan). Het feit dat verdachte vaker seksueel getinte opmerkingen naar aangeefster heeft gemaakt, hij tijdens het omhelzen opmerkingen heeft gemaakt over de borsten en billen van aangeefster en nadien een opmerking heeft gemaakt over zijn gevoelens voor haar, maken dat de handelingen in dit geval als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat verdachte en aangeefsters collega’s waren en dat er tussen hen sprake was van een zekere ongelijkheid, gelet op de destijds jonge leeftijd van aangeefster ten opzichte van de bijna 40 jaar oudere verdachte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
op 18 juli 2020 te Amsterdam door een andere feitelijkheid [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, onverhoeds
- die [benadeelde partij] vastgepakt en
- die [benadeelde partij] stevig tegen zich aangedrukt en
- die [benadeelde partij] meermalen in haar gezicht gezoend en
- getracht die [benadeelde partij] op haar mond te zoenen en
- tegen die [benadeelde partij] gezegd dat ze mooie borsten en billen had en dat hij haar mooi en lief vond en
- aan die [benadeelde partij] gevraagd wat hij met zijn gevoelens
aan moest.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is naar aanleiding van dit incident onderworpen aan een onderzoek en per direct geschorst van alle werkzaamheden binnen het bedrijf waarvoor hij werkte. Naar aanleiding van het onderzoek is hij geschorst voor werkzaamheden binnen Amsterdam en hierdoor kan verdachte niet langer het werk doen wat hij het leukst vond. Daarnaast wordt verzocht rekening te houden met de tijdsverloop van de strafzaak, het blanco strafblad van verdachte en het positieve reclasseringsadvies.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van [benadeelde partij] . Verdachte heeft een bijna 40 jaar jongere collega vastgepakt op een manier die zij niet prettig vond, haar stevig tegen zich aangedrukt en haar in het gezicht gezoend. Verdachte heeft daarmee de grenzen van het betamelijke overschreden en een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] . Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde partij] blijkt dat het feit nog steeds een grote impact heeft op haar leven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 21 april 2022, opgemaakt door A.W. van Hernen. Dit rapport houdt kort samengevat in dat verdachte zijn leven op veel leefgebieden goed op orde heeft en er worden geen aanknopingspunten gezien waardoor de inzet van bijzondere voorwaarden nodig zou zijn. Geadviseerd wordt geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, aangezien hij de kostwinner is voor zijn gezin. Gezien de beperkte financiële middelen van verdachte heeft het opleggen van een financiële sanctie niet de voorkeur.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de Richtlijnen van het Openbaar Ministerie die gelden voor aanranding, bestaande uit een eenmalige handeling zonder geweld. Deze gaan uit van een taakstraf van 50 tot 70 uur in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vier weken. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het tijdverloop van de strafzaak en de gevolgen die hij ten gevolge van het feit reeds heeft ondervonden, namelijk dat hij enige tijd is geschorst door zijn werkgever en niet meer in Amsterdam werkzaam mag zijn.
Alles afwegende legt de rechtbank een taakstraf van 50 uur op aan verdachte.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij] vordert € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij als gevolg van het feit gevoelens van schuld en schaamte heeft ervaren, nog steeds schrikt van aanrakingen van andere collega’s, geen fysiek contact meer met anderen wenst en mensen niet meer vertrouwt.
De officier van justitie heeft gelet op de vordering tot vrijspraak van verdachte zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat vrijspraak van verdachte is bepleit. Subsidiair is verzocht om in geval van toewijzing van de vordering het bedrag fors te matigen, verwijzend naar bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegewezen.
De rechtbank overweegt dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 500,- billijk is en zal dit bedrag daarom toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feiten zijn toegebracht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 50 (vijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 (vijfentwintig) dagen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 augustus 2022.
[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]