ECLI:NL:RBAMS:2022:4534

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
13/074764-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal door bekennende verdachte met ISD-criteria, maar krijgt laatste kans met 1 maand gevangenisstraf

Op 15 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1988 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd ervan beschuldigd op 25 maart 2022 in Amsterdam een paar sokken te hebben gestolen bij winkelbedrijf Hema. Tijdens de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C. van Aken. De rechtbank oordeelde dat de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte voldoende bewijs boden voor de tenlastelegging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewezen verklaarde feit strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 33 dagen geëist, terwijl de verdediging vroeg om een straf gelijk aan het voorarrest. De rechtbank heeft echter besloten om de verdachte een laatste kans te geven, gezien zijn recente positieve ontwikkeling, waaronder het vinden van een reguliere baan en het zoeken naar huisvesting.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand, met de mogelijkheid van een ISD-maatregel als hij opnieuw in aanraking komt met justitie. De rechtbank heeft benadrukt dat de opgelegde straf in overeenstemming is met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/074764-22
Datum uitspraak: 15 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. van Aken, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 maart 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een paar sokken, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelbedrijf Hema, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Art. 310 Wetboek van Strafrecht

3.Waardering van het bewijs

Met de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 25 maart 2022 een paar sokken heeft gestolen bij de Hema.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 25 maart 2022 te Amsterdam, een paar sokken dat aan winkelbedrijf Hema toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 (drieëndertig) dagen, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit is een hinderlijk feit, dat veel overlast veroorzaakt bij winkeliers.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 juli 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten. Verdachte voldoet aan de harde criteria om een ISD-maatregel op te leggen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 3 juni 2022, opgemaakt door mw. A. Neslo. In dit rapport wordt het bestaande patroon van vermogensdelicten onderschreven. Omdat recentelijk sprake is van een positieve ontwikkeling, waarbij verdachte een reguliere baan heeft gevonden en er zicht is op huisvesting, wordt geadviseerd een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij wordt benadrukt dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel onvermijdelijk is wanneer verdachte binnen afzienbare tijd opnieuw met justitie in aanraking komt.
Ter terechtzitting is dit beeld door de verdediging bevestigd. Verdachte verblijft voor langere tijd in een hostel in [plaats] , is werkzaam in de spoelkeuken van een café in Amsterdam en wordt door Stichting Barka geholpen met het zoeken van een woning waar hij zich in kan schrijven.
De rechtbank is van oordeel dat het onwenselijk is dat verdachte vast komt te zitten en ziet aanleiding om verdachte een laatste kans te geven. Bij de straftoemeting zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, die bij veelvuldige recidive als oriëntatiepunt voor een straf 1 (één) maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf noemen. Deze straf zal de rechtbank ook opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen. Het feit dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op de loer ligt, vormt een stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. M. Smit en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2022.
[(...)]