ECLI:NL:RBAMS:2022:4532

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
13.216115.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sextortion en witwassen via internet: Afdreiging van meerdere mannen en de gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van sextortion en witwassen. De verdachte, geboren in 1996, werd ervan beschuldigd meerdere mannen via internet te hebben afgedreigd en hen gedwongen geldbedragen te betalen in ruil voor het niet openbaar maken van naaktfoto's. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 14 juni 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, de vordering heeft ingediend. De verdachte heeft bekend dat zij verantwoordelijk was voor de afdreiging van twee van de slachtoffers, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4], en heeft hen gedwongen om respectievelijk €550 en €800 aan paysafe kaarten te kopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afdreiging en witwassen, maar heeft haar vrijgesproken van de afdreiging van andere slachtoffers wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard en de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij [benadeelde partij 4] €800 aan schadevergoeding is toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.216115.20
Datum uitspraak: 28 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en haar raadsman, mr. D. Bektesevic, en N. de Vries van Slachtofferhulp Nederland namens benadeelde partij [benadeelde partij 5] naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van:
Sextortion: Afdreiging van meerdere personen (waaronder [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] ) via internet in de periode van 7 februari 2018 tot en met 10 april 2019;
Witwassen van paysafecards en/of enig geldbedrag (van respectievelijk 550, 1250, 250, 800, 1500 en/of 200 euro) in de periode van 7 februari 2018 tot en met 9 juli 2019.
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.De gedeeltelijke nietigheid van de dagvaarding

Aan verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan afdreiging van één of meer personen (waaronder [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] ). Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onderdeel ‘waaronder’ onvoldoende specifiek is, omdat niet duidelijk is wie hiermee worden aangemerkt. Het woord ‘waaronder’ impliceert immers dat de beschuldiging ziet op meer personen dan de zes personen die in de tenlastelegging bij naam zijn genoemd. Het dossier bevat echter vele namen van (potentiële) slachtoffers, die niet in de tenlastelegging zijn opgenomen, waardoor het voor verdachte op dit punt onduidelijk is waar de vervolging op rust en waartegen zij zich moet verdedigen. Nu gelet op de inhoud van het dossier voldoende duidelijk is waarop het overige gedeelte van de dagvaarding betrekking heeft en verdachte hiervan weet waartegen zij zich moet verweren, verklaart de rechtbank de dagvaarding gedeeltelijk nietig, namelijk alleen ten aanzien van het woord ‘waaronder’.

4.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging voor zover die ziet op de afdreiging van [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 6] , omdat [benadeelde partij 5] geen klacht heeft ingediend en uit zijn aangifte niet onmiskenbaar van een wens tot vervolging blijkt en omdat [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 6] buiten de drie maanden-termijn van artikel 164 Wetboek van Strafvordering hebben geklaagd.
4.1.1.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Afdreiging is een absoluut klachtdelict, wat betekent dat de feiten in deze zaak uitsluitend op klacht vervolgbaar zijn. In minder juridische taal betekent dit dat verdachte alleen kan worden vervolgd wegens afdreiging als de aangevers ook kenbaar hebben gemaakt dat zij willen dat verdachte wordt vervolgd. De achtergrond hiervan is dat vervolging van de verdachte voor het slachtoffer vervelend of pijnlijk kan zijn, bijvoorbeeld omdat een strafproces ruchtbaarheid met zich mee kan brengen. Op grond van artikel 66 lid 1 jo. 318 lid 3 Wetboek van Strafrecht kan de klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Als de klacht niet is ingediend binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde heeft kennisgenomen van het gepleegde delict, stuit de vervolging daarop af. Deze termijn voorkomt dat de klachtgerechtigde een wettelijk zwaard in handen wordt gegeven, waarvan hij gedurende de hele verjaringstermijn gebruik zou kunnen maken. De macht van de klachtgerechtigden om te bepalen of verdachte wordt vervolgd is dus in de tijd begrensd. Wanneer de klacht weliswaar niet voldoet aan alle formele wettelijke eisen, maar vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst, is de officier van justitie toch ontvankelijk in de vervolging. In dat geval zal van de wens tot vervolging binnen die termijn van drie maanden moeten zijn gebleken (HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2242). Uit het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 1994 (LJN ZC8448, NJ 1994/278) volgt dat vervolging zonder formele klacht ook mogelijk is als op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde partij 5] op 6 maart 2018 aangifte heeft gedaan van afdreiging, gepleegd tussen 4 februari en 1 maart 2018. [benadeelde partij 4] heeft op 16 juli 2018 aangifte gedaan van afdreiging, gepleegd tussen 9 en 11 juli 2018. [benadeelde partij 6] heeft op 7 februari 2018 aangifte gedaan van afdreiging, gepleegd tussen 2 en 3 februari 2018. Alle drie de aangevers hebben in hun aangifte aangegeven dat zij geïnformeerd willen worden over het verloop van het onderzoek. In alle drie de aangiftes is opgenomen dat aangevers de schade willen verhalen op de verdachte en dat hun personalia zijn doorgegeven aan Stichting Slachtofferhulp Nederland om te bespreken of ondersteuning gewenst is. Nu het verhalen van schade in het strafrecht enkel mogelijk is door zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces, merkt de rechtbank deze in de aangiftes schriftelijk vastgelegde keuzes van aangevers aan als hun uitdrukkelijke wens tot vervolging.
De rechtbank vindt dat het klachtvereiste in deze zaak ruim moet worden benaderd. Niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie zou een onrechtvaardige uitkomst zijn. Ten eerste omdat de rechtbank er niet aan twijfelt dat aangevers vervolging van verdachte wensten. Ten tweede omdat het er alle schijn van heeft dat de klachten ontbreken, omdat de politie zich niet heeft gerealiseerd dat een klacht een vereiste was. Ten derde staat de termijn van drie maanden op gespannen voet met de verjaringstermijn van twaalf jaren die voor afdreiging geldt. Ten vierde past de beslissing in deze zaak bij de maatschappelijke ontwikkelingen en bij het voornemen van de wetgever om het klachtvereiste geheel te schrappen.

5.De waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat afdreiging (feit 1) van de in de tenlastelegging bij naam genoemde personen kan worden bewezen, met uitzondering van de afdreiging van [benadeelde partij 6] . Bij gebrek aan ondersteunend bewijs moet verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Verdachte heeft verklaard dat zij verantwoordelijk is voor de sextortion van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] . De overige afdreigingen ( [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] ) kunnen worden bewezen, omdat in de tablet van verdachte veel relevante gegevens zijn aangetroffen, waaronder een standaard afdreigingsmail die in alle zaken is gebruikt. Daarnaast zijn in de tablet aangepaste dreigbrieven aangetroffen met twee keuzes, gericht aan verschillende personen. De apps met deze personen die voorafgaan aan deze dreigbrieven zijn allemaal gelijkluidend als die genoemd in de aangiftes. Daarnaast is in de zaken [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] gebruik gemaakt van het emailadres [emailadres 1] . Dit emailadres is te koppelen aan verdachte, omdat op haar telefoon een foto van 9 mei 2018 is aangetroffen waarop te zien is dat er met het emailadres [emailadres 1] wordt ingelogd op de Omegle chatsite. Op 11 mei 2018 heeft [benadeelde partij 2] contact gehad met dit emailadres. Alles in onderlinge samenhang bezien met de steeds gelijkluidende modus operandi, de hoeveelheid aangetroffen chats, de codes van paysafe kaarten, de ontvangen bedragen op de rekening van verdachte en de verschillende aangemaakte emailadressen zorgen ervoor dat ook de afdreigingen van [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] kunnen worden bewezen, aldus de officier van justitie.
Feit 2 kan ook worden bewezen. Het witwassen door middel van het omzetten van het afgedreigde geld naar de paysafe kaarten, behalve de paysafe kaart in het geval van [benadeelde partij 6] . Verdachte moet van die paysafe kaart van € 200,- worden vrijgesproken.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de afdreigingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] omdat verdachte die feiten heeft bekend. Van de afdreiging van [benadeelde partij 6] moet verdachte worden vrijgesproken. Ook van de afdreigingen van [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] moet verdachte worden vrijgesproken. Alle drie de slachtoffers zijn benaderd door een persoon die zich voordeed als [naam 1] . Verdachte is echter niet verantwoordelijk voor het account [emailadres 1] .
Verdachte moet ten aanzien van witwassen worden vrijgesproken van de bedragen die samenhangen met [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] .
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Vrijspraak van afdreiging van [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen bewezenverklaring kan volgen voor de afdreiging van [benadeelde partij 6] . [benadeelde partij 6] heeft contact gehad met [naam 2] ( [emailadres 2] ). Dit emailadres is aangemaakt op 16 december 2017 en is gebruikt in de periode van 2 februari 20218 tot en met 3 februari 2018 op het adres van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft verklaard dat zij pas vanaf januari 2019 een relatie had met medeverdachte [medeverdachte] . Behalve dat de modus operandi hetzelfde is als die bij de afdreigingen die verdachte bekent, bevat het dossier geen aanknopingspunten voor betrokkenheid van verdachte bij de afdreiging van [benadeelde partij 6] , zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
In de zaken [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] is gebruik gemaakt van het emailadres [emailadres 1] . De politie heeft geverbaliseerd dat op de telefoon van verdachte een foto is aangetroffen waarop te zien is dat er met het mailadres [emailadres 1] wordt ingelogd op de Omegle chatsite. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat zij op de Omegle chatsite met een vreemde (stranger) aan het chatten was die het adres [emailadres 1] gebruikte en dat zij een foto van die chat heeft gemaakt, omdat zij het emailadres herkende. Inloggen op de chatsite is volgens verdachte niet nodig, omdat het een communicatieplatform is waarop men anoniem kan chatten. Het proces-verbaal is op dit punt onjuist. Volgens verdachte is de rode letter ‘r’ met dubbele punt die vóór het chatbericht staat, waarin het emailadres [emailadres 1] staat vermeld, de laatste letter van ‘Stranger’ en bewijst de tekst ‘has disconnected’ dat de persoon waarmee verdachte aan het chatten was de gebruiker van [emailadres 1] was. Immers, als verdachte de verzender van dat chatbericht zou zijn geweest dan zou vóór het chatbericht in het blauw ‘You:’ staan in plaats van ‘Stranger:’ en zou bij beëindiging van de chat ‘You have disconnected.’ worden vermeld in plaats van ‘Stranger has disconnected.’ De rechtbank vindt deze lezing van verdachte aannemelijk, gelet ook op de door de raadsman in zijn pleitaantekeningen opgenomen afbeeldingen van een chatgesprek op Omegle. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie biedt verder geen duidelijkheid hierover of bewijs dat deze lezing van verdachte weerspreekt. Bij deze stand van zaken zijn er teveel twijfels over de vraag of verdachte achter het account [emailadres 1] zat of dat dit account mogelijk door anderen is gebruikt. Kennelijk is verdachte op de hoogte van het account [emailadres 1] . De rechtbank acht het zeer aannemelijk dat zij in dat geval ook kennis had van de foute praktijken die daarmee zijn gepleegd en dat zij daarom een foto van de Omegle chat maakte. Echter, omdat de chat met ‘Stranger’ erop wijst dat [naam 1] de wederpartij was van verdachte, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte de persoon is achter het account [naam 1] .
De enige andere aanwijzing voor betrokkenheid van verdachte die overblijft is de modus operandi. Het gaat in alle gevallen telkens om het benaderen van slachtoffers via chatsites of social media, het uitwisselen van erotische foto’s en het vervolgens sturen van een dreigbericht waarin twee opties worden geboden, meewerken en betalen of medewerking weigeren en ‘exposed’ worden. De rechtbank vindt deze modus operandi niet dusdanig uniek dat kan worden gesteld dat het op basis van deze werkwijze niet anders kan zijn dan dat verdachte de dader is. Verdachte heeft bovendien verklaard dat zij het standaard dreigbericht dat bij verschillende afdreigingen werd gebruikt heeft aangepast voor de afdreigingen die zij wel heeft begaan. Zij heeft het concept dreigbericht van een ander overgenomen en heeft daarin een paar veranderingen aangebracht, zoals het omdraaien van de volgorde van de twee opties die aan slachtoffers werden voorgelegd. De rechtbank constateert dat de standaard dreigteksten die zijn gebruikt door het account [naam 1] en de dreigteksten waarvan verdachte bekent dat zij die heeft verstuurd weliswaar opvallend veel op elkaar lijken, maar op meerdere onderdelen verschillen. De strekking is hetzelfde, maar de volgorde van de twee opties waarvoor de slachtoffers werden gesteld en de vorm niet. Dit ondersteunt de verklaring van verdachte. Gelet op dit laatste en bij het ontbreken van overige concrete aanknopingspunten voor betrokkenheid van verdachte bij de afdreiging van [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] en haar ontkennende verklaring zal verdachte van deze feiten worden vrijgesproken. Dat verdachte vermoedelijk op de hoogte was van de praktijken met behulp van het account van [naam 1] is te weinig om strafrechtelijke betrokkenheid bij deze feiten aan te nemen.
5.3.2.
Veroordeling voor afdreiging van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] en witwassen
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] hebben aangifte gedaan van afdreiging. Verdachte heeft deze feiten op de zitting bekend. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] hebben onder de druk van die afdreiging respectievelijk € 550,- en € 800,- aan paysafe kaarten gekocht en de codes van die kaarten naar verdachte gestuurd. Daarmee zijn die geldbedragen direct afkomstig uit enig misdrijf. Verdachte heeft die geldbedragen met haar handelen opzettelijk omgezet in de paysafe kaarten en zich daarmee schuldig gemaakt aan witwassen.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan op de in bijlage II opgegeven bewijsmiddelen. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van deze feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verklaring van verdachte alle onderdelen van de bewezenverklaring van deze feiten betreft. De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 9 juli 2018 tot en met 16 november 2018 in Nederland met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] door bedreiging met openbaring van een geheim te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten respectievelijk 550 en 800 euro, telkens
- een erotisch getint contact is aangegaan via Omegle en Google Hangouts met die personen en daaruit naaktfoto's van die personen op verzoek heeft verkregen en vervolgens
- die personen dreigende en dwingende berichten heeft gestuurd waarbij zij, verdachte, dwingende en dreigende uitlatingen en eisen deed, onder meer inhoudende dat zij die personen zou "exposen" en foto’s zou plaatsen op internet en die foto's aan de familie, vrienden en werkgevers en collega's van voornoemde personen zou sturen, als zij niet geldbedragen en paysafecardcode’s zouden sturen aan verdachte;
feit 2:
in de periode van 7 februari 2018 tot en met 9 juli 2019 in Nederland voorwerpen, te weten geldbedragen van 550 en 800 euro, heeft omgezet, terwijl zij wist dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

7.De strafoplegging

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat bij partiële vrijspraak de straf substantieel lager moet uitvallen dan bij integrale bewezenverklaring. Ook moet een lagere straf worden opgelegd, omdat de redelijke termijn is overschreden en het gevaar waarvoor de slachtoffers bang waren zich nooit heeft verwezenlijkt. Er is enkel gedreigd de slachtoffers te exposen. Verdachte is naar de zitting gekomen en heeft uitleg gegeven over en verantwoordelijkheid genomen voor haar daden. Zij heeft toegezegd de vorderingen van de benadeelde partij, voor zover die worden toegewezen, te betalen. Zij heeft inzicht in het kwalijke van haar handelen en heeft momenteel na lastige periodes haar leven weer op de rit. Zij heeft een eigen huis, een baan, volgt een opleiding en heeft een omgangsregeling met haar kind. Een forse straf zou deze positieve ontwikkelingen, met name die van werk, kunnen doorkruisen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende enkele maanden schuldig gemaakt aan meerdere afdreigingen. Het gaat hier om sextortion van jonge mannen. De verdachte heeft de mannen gedwongen tot de afgifte van geld, omdat zij anders de erotische foto’s van deze mannen zou verspreiden die naar hen te herleiden zijn. Dit zijn zeer kwalijke feiten. Zij heeft zich op internet voorgedaan als iemand anders met seksuele intenties en heeft zo de mannen bewogen om seksueel expliciete foto’s van zichzelf naar haar te sturen. Nadat verdachte deze foto’s had ontvangen, heeft zij de slachtoffers bewogen paysafe kaarten voor haar te kopen door te dreigen hun foto’s op internet te zetten en aan hun omgeving te laten zien als de mannen niet zouden meewerken. De impact van de afdreigingen op de levens van de slachtoffers is enorm geweest. Sommigen van hen leven nog steeds in de angst dat het beeldmateriaal ooit ergens op zal duiken en hebben moeite om mensen te vertrouwen. [benadeelde partij 4] heeft voorafgaand aan de zitting per e-mail laten weten dat hij in overleg met zijn huisarts heeft besloten niet naar de zitting te komen, omdat de zaak emotioneel nog steeds erg zwaar voor hem is. Dit bevestigt hoeveel impact strafbare feiten als sextortion kunnen hebben op slachtoffers en dat deze impact ook nog lange tijd na de feiten behoorlijk voelbaar kan zijn.
Het geld dat verdachte illegaal verdiende met de afdreigingen heeft zij witgewassen door het geld te laten omzetten in paysafe kaarten die zij vervolgens als legaal betaalmiddel kon gebruiken in het reguliere handelsverkeer.
Het uitgangspunt van de strafoplegging voor meermalen sextortion zonder witwassen is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een gevangenisstraf is echter niet meer passend, nu de redelijke termijn met ruim een jaar is overschreden buiten toedoen van verdachte. De rechtbank houdt rekening met deze overschrijding door te kiezen voor een andere vorm van straf dan een vrijheidsstraf, namelijk een taakstraf. Hoewel de rechtbank drie feiten minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, ziet de rechtbank hierin geen reden om in het voordeel van verdachte heel veel van de door de officier van justitie geëiste straf af te wijken. Er blijven namelijk twee kwalijke afdreigingen over waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt en waarvan zij heeft geprofiteerd en uit het dossier volgen duidelijke aanwijzingen dat verdachte op grotere schaal met afdreiging bezig was dan is tenlastegelegd en bewezen verklaard en ook dat zij er dieper in zat dan zij wil doen voorkomen. Verdachte heeft immers op de zitting verklaard dat zij niet eens meer weet hoeveel mensen zij precies heeft afgedreigd en heeft geen ontzenuwende verklaring willen geven over het ‘vissen’ waarover zij en medeverdachte [medeverdachte] in hun chat- en telefoongesprekken spraken. Dit terwijl het er alle schijn van heeft dat ‘vissen’ gaat over het online afdreigen van mannen. Bovendien was het de tablet van verdachte die werd gebruikt voor het plegen van de strafbare feiten. Gelet op al het voorgaande brengt de rechtbank tien uren op de geëiste straf in mindering en legt verdachte een taakstraf op van 150 uur.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

[benadeelde partij 5] vordert € 1.500,- aan materiële en € 2.800,- aan immateriële schade. Hij wordt in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
[benadeelde partij 5] en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
[benadeelde partij 4] vordert € 800,- aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit het geld dat hij aan paysafe kaarten heeft gekocht. De officier van justitie vindt dat de vordering moet worden toegewezen. Vaststaat dat aan [benadeelde partij 4] door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. In het belang van [benadeelde partij 4] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die [benadeelde partij 4] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 318 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gedeeltelijk nietig ten aanzien van het onderdeel ‘waaronder’.
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
afdreiging, meermalen gepleegd
feit 2:
witwassen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
150 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen.
Verklaart de benadeelde partij,
[benadeelde partij 5],
niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding. Bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten zullen dragen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]van
€ 800,- (achthonderd euro)en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 4] , van dit bedrag, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd tot de dag der algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
[benadeelde partij 4], van een bedrag van
€ 800,- (achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal
16 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk, C.C.J. Maas-van Es rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2022.
[(...)]