ECLI:NL:RBAMS:2022:4519

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/718254 / JE RK 22-396
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2022 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2018. De minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin en is sinds 22 juli 2018 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, met de laatste verlenging tot 22 juli 2022. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, vooral na omgang met de moeder. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, haar advocaat en een vertegenwoordigster van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in het pleeggezin een positieve ontwikkeling doormaakt, maar dat er zorgen zijn over haar gedrag na omgang met de moeder. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de maatregelen, waarbij zij aangeeft dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige blijven bestaan en dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de betrokken volwassenen met elkaar in gesprek gaan om de verhoudingen te normaliseren en het contact tussen de minderjarige en de moeder op een veilige manier te hervatten.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 22 juli 2023, met de beslissing dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat het van belang is dat de GI en de moeder samenwerken om het contact tussen de minderjarige en de moeder te herstellen, waarbij de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige voorop staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/718254 / JE RK 22-396
Datum uitspraak: 7 juli 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

locatie Amsterdam, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

Mw. [de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.J.M. Kleiweg, te Amsterdam;

de pleegouders van [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Philadelphia Zorg,
hierna te noemen SPZ,
gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 2 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 2 juni 2022.
Op 7 juli 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar mentor, door een vertegenwoordigster van SPZ en
door haar advocaat mr. J.J.M. Kleiweg;
- mw. [naam] als vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin bij een zus van moeder en haar gezin.
Bij beschikking van 22 juli 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 22 juli 2022. De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 oktober 2021 ook de machtiging verlengd tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 22 juli 2022.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar. Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI onder meer het volgende aangevoerd. Gedurende het afgelopen jaar is er gewerkt aan het bereiken van de doelen. Er zijn echter nieuwe zorgen ontstaan door het niet meewerken aan de afspraken door moeder, het mogelijke loyaliteitsconflict geconstateerd door IOB dat bij [minderjarige] speelt en het vertonen van grensoverschrijdende seksuele gedragingen. Aan het begin van het voorgaande jaar was de grootste bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] volgens de GI dat zij ontregeld gedrag laat zien na een omgangsmoment met moeder. De GI ziet dat moeder een zorgzame moeder wil zijn, maar dat zij geen structuur aan kan brengen gedurende de contactmomenten. Er is onderzoek uitgevoerd door IOB. Sinds [minderjarige] bij pleegouders verblijft, zijn de zorgen over haar ontwikkeling afgenomen. [minderjarige] praat duidelijk en gaat zelfstandig naar het toilet. Eerder hebben de omgangsmomenten plaatsgevonden onder begeleiding van de GI. Hier is gezien dat moeder op een kinderlijke manier tegen [minderjarige] praat en dat zij in strijd met de aanwijzingen van de GI anderen aan laat sluiten bij het bezoek. Na het contact met moeder laat [minderjarige] opstandig gedrag zien op het kinderdagverblijf en bij pleegouders. Gedurende de omgangsmomenten kan moeder moeilijk structuur bieden, bijvoorbeeld tijdens de eetmomenten. Het lukt moeder onvoldoende om [minderjarige] te begrenzen, zij ziet niet dat dit bij de opvoeding hoort. Moeder heeft bij het laatste omgangsmoment van 7 op 8 mei 2022 [minderjarige] niet op de afgesproken tijd terug gebracht naar het station. Hiervoor was betrokkenheid van de pleegzorgwerker nodig door [minderjarige] op 10 mei 2022 op te halen van Philadelphia. Op het kinderdagverblijf is gezien dat [minderjarige] andere kinderen vaker slaat en dat zij moet worden aangespoord om met andere kinderen te spelen. Pas na een paar dagen neemt dit gedrag af, als pleegouders [minderjarige] structuur blijven bieden. Philadelphia Zorg heeft op 2 januari 2022 over de begeleiding van moeder vermeld dat moeder structuur en regelmaat het minst belangrijk vindt, omdat dit niet bij haar past. Moeder neemt de daarover gegeven adviezen van de begeleiding niet aan. Ook het door de begeleiding gegeven advies om [minderjarige] gevarieerd eten aan te bieden heeft moeder in de wind geslagen. Daar komt bij dat er tijdens de omgang nog steeds regelmatig bezoek is, terwijl met de GI is afgesproken dat moeder niet teveel afspraken zal maken. De GI ziet dat pleegouders [minderjarige] structuur, duidelijkheid en regelmaat bieden en dat het verblijf daar een positieve invloed heeft op [minderjarige] .
Pleegouders accepteren de hulp van de GI, staan open voor een nauwe samenwerking en adviezen. De spanningen tussen moeder en pleegouders zorgen ervoor dat pleegouders onder hoge druk staan met betrekking tot hun gevoel van veiligheid. Pleegouders hebben aangegeven dat als de onrust en agressie vanuit moeder niet afneemt, zij genoodzaakt zullen zijn te stoppen met hun pleegouderschap.
De GI wil het komende jaar werken aan zicht krijgen op waar het ontregeld gedrag van [minderjarige] vandaan komt na de omgang met moeder. Ook wil de GI ondersteuning bieden aan [minderjarige] en haar problematiek, zodat zij om kan gaan met de ervaringen en op een veilige manier kan opgroeien. De GI wil ook het perspectief van [minderjarige] onderzoeken, waar zij tot haar meerderjarigheid kan opgroeien. In dat verband is de GI aan het onderzoeken of er onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming moet worden gedaan naar eventuele beëindiging van het gezag van de moeder.
De GI is met de moeder van mening dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] moet worden hervat. Hoe dat contact er precies uit moet zien, in het belang van [minderjarige] , moet nog worden onderzocht. Wat pleegouders betreft, is er thans geen ruimte meer voor overnachting van [minderjarige] bij moeder en moet het contact tussen haar en moeder onder begeleiding van SPZ plaatsvinden. De GI vindt het, desgevraagd door de kinderrechter, een goed idee om met alle betrokkenen in gesprek te gaan.

Het standpunt van de belanghebbenden

Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. De moeder weet dat zij zelf voor [minderjarige] kan zorgen, maar de GI geeft haar daar geen kans voor. [minderjarige] wil ook graag bij de moeder zijn en zij zegt zelf tegen de moeder dat zij niet naar de pleegouders wil. De moeder erkent en herkent het gedrag dat [minderjarige] volgens de GI en pleegouders vertoont niet. Als [minderjarige] bij de moeder is, vertoont zij dat gedrag niet. De moeder maakt zich zorgen over het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders en vraagt zich af of het daar wel goed met [minderjarige] gaat. Inmiddels ziet de moeder [minderjarige] sinds twee maanden helemaal niet meer. De moeder heeft de GI gevraagd om hervatting van het contact met [minderjarige] , maar daar is geen reactie op gekomen. Ook op een verzoek tot overleg is geen reactie gekomen. De moeder zou graag met alle betrokkenen, waaronder de GI en de pleegouders in gesprek willen, om de verhoudingen te normaliseren en te kunnen komen tot hervatting van het contact. Gelet daarop heeft de advocaat van de moeder gevraagd de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] met maximaal een paar maanden te verlengen, onder aanhouding van het resterende deel.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Er zijn zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Die zorgen hebben ertoe geleid dat zij onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst. In het pleeggezin heeft [minderjarige] een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Volgens de GI en pleegouders laat [minderjarige] na de omgang met moeder zorgelijk gedrag zien. Ook in het geval [minderjarige] dat gedrag bij de moeder niet vertoont en zij dat enkel bij pleegouders en op school laat zien, is dat zorgelijk en dient te worden onderzocht waar dat gedrag vandaan komt en wat er aan gedaan kan worden. Verder maakt de kinderrechter zich grote zorgen over de situatie waarin de volwassenen in het leven van [minderjarige] – moeder, pleegouders, de GI, SPZ – het helaas op dit moment niet lukt goed contact met elkaar hebben. Dat is jammer voor [minderjarige] en niet in haar belang, en dat terwijl zij allemaal willen dat het goed met [minderjarige] gaat. Zij hebben dus in wezen hetzelfde doel. Volwassen mensen die een rol spelen in het leven van een kind hebben de verantwoordelijkheid om dat met elkaar goed te regelen. Dat dat nu helaas nog niet lukt is iets wat [minderjarige] voelt en dat heeft een negatief effect op haar. Dat is niet in haar belang en kan zelfs schadelijk voor haar zijn. De kinderrechter ziet daarvan nu al de eerste tekenen, omdat [minderjarige] bijvoorbeeld tegen de moeder zegt dat zij niet naar pleegouders terug wil.
De kinderrechter vindt het daarom een heel goed idee dat de volwassenen in het leven van [minderjarige] met elkaar in gesprek gaan om zo de neuzen weer dezelfde kant op te krijgen. Zij willen verschillende dingen. Zo wil de moeder dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen, terwijl de GI nog niet weet of dat wel een goed idee is. In plaats van op dat verschil van mening te focussen, moeten de volwassenen zich nu eerst richten op het normaliseren van hun onderlinge verhoudingen en het hervatten van het contact tussen [minderjarige] en haar moeder, op een manier die in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij daarin, mogelijk in overleg met de advocaat van moeder, het voortouw neemt. Dat is het belangrijkste punt waar in de nabije toekomst aan moet worden gewerkt. De kinderrechter vindt het in het belang van [minderjarige] dat er verder voorlopig niets verandert aan de plaats waar zij opgroeit en zal de maatregelen daarom verlengen zoals verzocht.
De doelen ter afwending van de bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn:
  • [minderjarige] groeit op in een veilige en stabiele omgeving waar zij zich optimaal kan ontwikkelen;
  • de pleegouders krijgen de nodige ondersteuning, zodat zij de zorg voor [minderjarige] voor de volle 100% kunnen uitvoeren;
  • er moet zicht komen op waar het ontregelde gedrag van [minderjarige] vandaan komt na de omgang met moeder;
  • [minderjarige] krijgt ondersteuning voor haar problematiek, zodat zij om kan gaan met haar ervaringen en op een veilig manier kan opgroeien;
  • de volwassenen die betrokken zijn in het leven van [minderjarige] gaan onder begeleiding met elkaar in gesprek om de verhoudingen te normaliseren, zodat zij vervolgens samen kunnen werken aan contact tussen [minderjarige] en de moeder op een manier die in het belang van [minderjarige] is;
  • het perspectief van [minderjarige] , dat wil zeggen de plaats waar zij tot haar meerderjarigheid kan opgroeien, wordt duidelijk.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 22 juli 2023;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 22 juli 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 12 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.