In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2022 een beschikking gegeven inzake de voogdij over een minderjarige, geboren in Afghanistan, die op 20 april 2022 in Nederland is aangekomen zonder zijn ouders. De verzoeker, de oom van de minderjarige, heeft verzocht om de voogdij over de minderjarige te verkrijgen, aangezien de ouders meer dan tien jaar geleden zijn gescheiden en het onduidelijk is waar zij zich bevinden. De minderjarige woont momenteel bij de verzoeker en heeft aangegeven dat hij graag wil dat zijn oom belangrijke beslissingen over hem kan nemen tot aan zijn meerderjarigheid.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek van de verzoeker ondersteund en geadviseerd om het verzoek toe te wijzen, zonder dat er een formeel onderzoek nodig was gezien de korte periode tot de meerderjarigheid van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders van de minderjarige feitelijk niet in staat zijn om het gezag uit te oefenen, aangezien hun verblijfplaats onbekend is. Op basis van artikel 1:253q juncto 1:253r van het Burgerlijk Wetboek heeft de rechtbank besloten om de verzoeker te belasten met de voogdij over de minderjarige, met alle bijbehorende bevoegdheden die noodzakelijk zijn in het belang van de minderjarige.
De beschikking is mondeling gegeven door rechter mr. E. Dinjens, tevens kinderrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 juli 2022. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.