ECLI:NL:RBAMS:2022:4506

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/714885
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling verzoeken inzake gezag en hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de verzoeken van de vader en de moeder over het gezag en de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De vader verzocht om eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl de moeder zich tegen dit verzoek verweerde en vroeg om aanhouding van de verzoeken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften, en heeft de zaak behandeld tijdens een zitting met gesloten deuren op 21 juni 2022. De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling waren ook betrokken in deze procedure.

De rechtbank constateert dat de minderjarige, geboren in 2021, momenteel bij de vader woont, terwijl de moeder het eenhoofdig gezag heeft. De vader heeft zorgen geuit over het drugsgebruik van de moeder en de veiligheid van de minderjarige, terwijl de moeder stelt dat zij inmiddels clean is en dat de GI onvoldoende heeft gedaan om de band tussen haar en de minderjarige te behouden. De Raad heeft geadviseerd om de beslissing over de hoofdverblijfplaats aan te houden, gezien de lopende ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige.

De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om de verzoeken van de vader aan te houden, zodat er gewerkt kan worden aan de verbetering van de communicatie tussen de ouders en de onderlinge verhoudingen. De rechtbank benadrukt het belang van gezamenlijk gezag, maar ziet op dit moment te veel risico's om beide ouders met het gezag te belasten. De behandeling van de verzoeken wordt voortgezet op 16 september 2022, waarbij de stand van zaken opnieuw zal worden bekeken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/714885 / FA RK 22/1496
Beschikking van 13 juli 2022 betreffende verzoek inzake het gezag en de hoofdverblijfplaats
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. S. Rahimzadeh te Amsterdam
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. S. van Beers te Zeist.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.
Als informant is aangemerkt:
de Gecertificeerde Instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI), gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vader, ingekomen bij de griffie op 2 maart 2022;
  • het verweerschrift van de moeder, ingekomen bij de griffie op 15 juni 2022
  • het aanvullend (subsidiair) verzoekschrift van de vader, ingekomen bij de griffie op 17 juni 2022.
1.2.
De zaak is vervolgens mondeling behandeld ter zitting met gesloten deuren van 21 juni 2022.
Verschenen zijn:
  • partijen, bijgestaan door hun advocaten;
  • mw. [naam 1] namens de Raad;
  • mw. [naam 2] , namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is geboren:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021,
hierna te noemen [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] is erkend door de vader. De moeder is van rechtswege belast met de uitoefening van het gezag.

3.Het verzoek van de vader

3.1.
De vader heeft verzocht te worden belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] , dan wel gezamenlijk met de moeder te worden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en te bepalen dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben.
3.2.
De vader heeft ter onderbouwing van zijn verzoek onder meer het volgende aangevoerd. [minderjarige] woont feitelijk bij de vader. De ouders hebben een turbulente relatie gehad, waarbij sprake was van veelvuldig drugsgebruik door de moeder, in het bijzijn van haar kinderen en ook tijdens de zwangerschap van [minderjarige] . Het gezin van de moeder blijkt al jarenlang bekend te zijn bij de GI. Op [geboortedatum] 2021 is [minderjarige] geboren. De ouders woonden op dat moment niet samen. De vader heeft de woning van de moeder opgeknapt en was ook actief betrokken bij de opvoeding van [minderjarige] , tot de houding van de moeder veranderde. Kort na de geboorte van [minderjarige] , liet de moeder de vader niet meer toe in haar woning. De moeder heeft haar zorgen geuit over de vader jegens de jeugdzorgwerkers, maar wat die zorgen waren is onbekend. De vader heeft op zijn beurt zijn zorgen over het drugsgebruik van de moeder en de veiligheid van [minderjarige] gedeeld met Families First. In de maanden daarna, zijn tal van instanties betrokken geraakt en netwerkberaden gehouden. Geprobeerd is afspraken te maken met betrekking tot het contact tussen de vader en [minderjarige] , maar die momenten zijn niet soepel verlopen doordat de moeder haar afspraken niet nakwam. Families First heeft in de eindevaluatie onder andere geadviseerd een goed voorspelbare omgangsregeling vast te leggen in een ouderschapsplan en [minderjarige] naar het kinderdagverblijf te laten gaan. De moeder weigert echter daar aan mee te werken. De moeder blokkeert alle communicatie met de vader en de hulpverlening. De vader werkt wel mee met hulpverlening, hij zorgt goed voor [minderjarige] en staat open voor contact tussen [minderjarige] en de moeder. De vader is ook bereid te werken aan de onderlinge communicatie tussen partijen, voor zover hulpverlening noodzakelijk is. De vader is nu feitelijk de hoofdopvoeder van [minderjarige] , maar kan geen beslissingen over haar nemen omdat de moeder het eenhoofdig gezag heeft. Doordat de moeder het eenhoofdig gezag heeft, heeft de vader geen enkele mogelijkheid om mee te beslissen over belangrijke aangelegenheden die [minderjarige] aangaan. Als de vader met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast, zal hij het contact tussen de moeder en [minderjarige] bevorderen en met de moeder communiceren over [minderjarige] . De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder in staat zal zijn om voor [minderjarige] te zorgen en in het belang van [minderjarige] in staat zal zijn om met hem te communiceren gelet op het verleden. Om die reden is het in het belang van [minderjarige] om vader nu al met het eenhoofdig gezag te belasten.

4.Het verweer van de moeder

4.1.
De moeder heeft zich verweerd tegen het verzoek van de vader en heeft afwijzing, subsidiair aanhouding van de verzoeken van de vader gevraagd.
4.2.
Ter onderbouwing van haar verweer, heeft de moeder onder meer het volgende aangevoerd. De moeder is al geruime tijd clean en heeft daarvan aantoonbare testuitslagen aan de GI verzonden. [minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI en uit huis geplaatst bij de vader. De GI heeft er tot op heden helaas onvoldoende aan gedaan om de band tussen de moeder en [minderjarige] te behouden en te versterken. Wegens onderbezetting bij de GI en ziekte van [minderjarige] , heeft de moeder [minderjarige] drie weken achtereen niet gezien. De kinderrechter heeft daar bij de mondelinge behandeling van het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] op 31 mei 2022 haar zorgen over geuit. De uithuisplaatsing is daarom voor beperktere duur verlengd dan was verzocht. Het toekomstperspectief van [minderjarige] is nog niet duidelijk. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats, is daarom prematuur. Datzelfde geldt voor het verzoek van de vader tot eenhoofdig, dan wel gezamenlijk ouderlijk gezag. Er wordt hulpverlening ingezet om te werken aan de communicatieverbetering tussen de ouders. Beide ouders staan daar voor open en werken daar aan mee. Het verloop van dit traject moet worden afgewacht, voor er tot eventuele wijziging in het ouderlijk gezag kan worden beslist. Nu er een ondertoezichtstelling loopt, kan de GI bij belangrijke beslissingen over [minderjarige] deze aan de ouders voorleggen en hun eventueel haperende communicatie vlot trekken. De moeder vindt handhaving van de huidige “status quo” in afwachting van de hulpverlening in het belang van [minderjarige] .

5.Het advies van de Raad

5.1.
De Raad heeft geadviseerd de beslissing op het verzoek over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] aan te houden. Ten aanzien van het ouderlijk gezag, heeft de Raad zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2.
De realiteit is weliswaar dat [minderjarige] bij de vader woont, maar ondertussen lopen er een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing die in beginsel gericht zijn op terugkeer van [minderjarige] naar de moeder. Of daar sprake van kan zijn, is op dit moment onduidelijk. Het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader, veroorzaakt mogelijk onrust en kan leiden tot afname van de motivatie van moeder om mee te werken aan de hulpverlening. Het is een merkwaardige situatie dat de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige] heeft, terwijl zij bij de vader woont. Anderzijds zou de situatie ook merkwaardig zijn als de vader nu met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast. Het uitgangspunt is gezamenlijk gezag, maar het is maar de vraag of partijen op dit moment in staat zullen zijn voldoende met elkaar te communiceren in het belang van [minderjarige] . De GI is betrokken bij het nemen van gezagsbeslissingen over [minderjarige] . Het valt niet te voorspellen hoe de situatie zich zal ontwikkelen als beide ouders nu met het gezag over [minderjarige] worden belast. Alles moet er de komende tijd op gericht zijn de ouders te leren met elkaar te communiceren over [minderjarige] op een manier die in haar belang is. [minderjarige] zal haar hele leven deze vader en deze moeder hebben, die samen haar ouders zijn, voor haar moeten zorgen en beslissingen over haar moeten nemen. [minderjarige] heeft haar beide ouders nodig.

6.Het advies van de GI

De GI heeft naar voren gebracht dat er wordt gewerkt aan hervatting en vervolgens uitbreiding van het contact tussen [minderjarige] en de moeder. Ook wordt er daarbij gewerkt aan verbetering van het contact tussen de ouders. Daar is hulp en begeleiding bij nodig en die wordt ingezet. Het vertrouwen tussen de ouders is er nu niet en dat moet stapsgewijs worden hervonden. Dat is moeilijk voor de ouders, maar zij werken daar wel beiden aan mee. Beide ouders hebben negatieve urinecontroles aangeleverd.

7.De beoordeling

7.1.
De rechtbank overweegt het volgende. Wat deze zaak lastig maakt, is dat [minderjarige] een heel jong kind is dat volledig afhankelijk is van haar verzorgers. [minderjarige] heeft een vader en een moeder die het beste met haar voor hebben en veel van haar houden. [minderjarige] heeft twee ouders en die zal zij haar hele leven nodig hebben. Ook al houden de ouders niet meer van elkaar, zij zullen nog lange tijd met elkaar moeten communiceren en samenwerken, om goed voor [minderjarige] te kunnen zorgen. De ouders zijn op dit moment alleen niet in staat om met elkaar te communiceren over [minderjarige] . Zij hebben over en weer geen vertrouwen in elkaar en zijn er niet gerust op dat het goed met [minderjarige] gaat bij de andere ouder. De overdracht van [minderjarige] wordt mede daarom op dit moment begeleid. [minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI en uit huis geplaatst bij de vader, vanwege zorgen over haar ontwikkeling en opvoedingssituatie. De huidige situatie is dat [minderjarige] bij de vader woont, terwijl hij geen gezag over haar heeft. De moeder heeft het eenhoofdig gezag, maar is op dit moment niet de primaire verzorger van [minderjarige] .
7.2.
Het uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk met het gezag over hun kinderen zijn belast. Dat uitgangspunt geldt ook in deze zaak. De rechtbank is echter van oordeel dat het risico op een verdere verslechtering van de verhoudingen op dit moment bij deze ouders te groot is om hen op dit moment gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te belasten. Er wordt gewerkt aan contact tussen [minderjarige] en de moeder en uitbreiding daarvan en de ouders worden daarbij begeleid, waarbij hulpverlening wordt ingezet voor verbetering van hun onderlinge vertrouwen en communicatie. Daarin worden nu de eerste, voorzichtige stappen gezet. Het is belangrijk dat de ouders met elkaar leren communiceren en dat zij er op leren vertrouwen dat [minderjarige] het goed heeft bij de andere ouder, ongeacht de vraag wie haar hoofdopvoeder is en wie het gezag over haar heeft. Dat is op dit moment het meest prangende punt waar aan moet worden gewerkt. Of dit haalbaar is valt nu nog niet in te schatten. Dat zal de komende maanden onderzocht moeten worden. Gelet op de huidige maatregelen en de hulpverlening die is en wordt ingezet, is het te vroeg om vader alleen met het gezag te belasten. De moeder werkt mee met de hulpverlening en heeft de laatste tijd geen drugs gebruikt.
7.3.
De rechtbank vindt het daarom nog te vroeg om een beslissing te nemen op de verzoeken van de vader, omdat op dit moment onvoldoende duidelijk is welke beslissing in het belang van [minderjarige] is. Het is invoelbaar dat de vader zelf in staat wil zijn om belangrijke beslissingen over [minderjarige] te nemen, nu hij op dit moment de primaire opvoeder is. Echter, het is wat de rechtbank betreft nu in het belang van [minderjarige] dat er binnen de lopende jeugdbeschermingsmaatregelen wordt gewerkt aan het wegnemen van de zorgen die er zijn en de verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders. De zorgen van vader over belangrijke beslissingen kunnen voor de komende periode voldoende worden gewaarborgd door de huidige kinderbeschermingsmaatregelen. Van de GI verwacht de rechtbank dan ook dat zij bij eventuele moeilijkheden bij bijvoorbeeld het nemen van gezagsbeslissingen in de huidige situatie van eenhoofdig gezag bij de moeder, het voortouw zal nemen en met de ouders zal werken aan het nemen van die beslissingen. Van de moeder verwacht de rechtbank dat zij de vader informeert of door anderen laat informeren (zoals ook wettelijk is vastgelegd) over belangrijke onderwerpen (zoals de medische gegevens) die zien op de ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder moet ook meewerken aan beslissingen die door de GI in het belang van [minderjarige] worden geacht.
7.4.
Dit alles leidt de rechtbank tot de slotsom dat de behandeling van de verzoeken van de vader moet worden aangehouden om de komende maanden te onderzoeken hoe de omgang en het contactherstel tussen ouders verloopt. De rechtbank vindt het belangrijk dat de verzoeken op een later moment verder mondeling worden behandeld, waarbij dan de stand van zaken kan worden bezien en waarbij dan ook een eventueel verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing kan worden behandeld.
Daarom beslist de rechtbank het volgende.

8.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de behandeling van de verzoeken wordt
voortgezet op 16 september 2022 om 9.00 uur;
- draagt de GI op tijdig voorafgaand aan dat tijdstip aan de rechtbank en partijen te laten weten of een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing zal worden verzocht en, zo ja, dat verzoek tijdig in te dienen met daarbij de vermelding dat het verzoek gelijktijdig dient te worden behandeld op het voornoemde tijdstip;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. M. van der Kaay, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier, op 13 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).