In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de verzoeken van de vader en de moeder over het gezag en de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De vader verzocht om eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl de moeder zich tegen dit verzoek verweerde en vroeg om aanhouding van de verzoeken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften, en heeft de zaak behandeld tijdens een zitting met gesloten deuren op 21 juni 2022. De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling waren ook betrokken in deze procedure.
De rechtbank constateert dat de minderjarige, geboren in 2021, momenteel bij de vader woont, terwijl de moeder het eenhoofdig gezag heeft. De vader heeft zorgen geuit over het drugsgebruik van de moeder en de veiligheid van de minderjarige, terwijl de moeder stelt dat zij inmiddels clean is en dat de GI onvoldoende heeft gedaan om de band tussen haar en de minderjarige te behouden. De Raad heeft geadviseerd om de beslissing over de hoofdverblijfplaats aan te houden, gezien de lopende ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige.
De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om de verzoeken van de vader aan te houden, zodat er gewerkt kan worden aan de verbetering van de communicatie tussen de ouders en de onderlinge verhoudingen. De rechtbank benadrukt het belang van gezamenlijk gezag, maar ziet op dit moment te veel risico's om beide ouders met het gezag te belasten. De behandeling van de verzoeken wordt voortgezet op 16 september 2022, waarbij de stand van zaken opnieuw zal worden bekeken.