ECLI:NL:RBAMS:2022:448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
C/13/712897 / KG ZA 22-49
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis en executiegeschil tussen een kleine ondernemer en ASR Schadeverzekering N.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een kleine ondernemer, aangeduid als [eiseres], en ASR Schadeverzekering N.V. De ondernemer had in het verleden een verzekering bij ASR, welke hij in 2019 opzegde. ASR vorderde betaling van een openstaand bedrag van € 425,93, wat leidde tot een verstekvonnis op 18 december 2019. De ondernemer stelde dat hij tijdig had betaald, maar ASR voerde aan dat de betaling niet correct was verwerkt omdat het dossiernummer ontbrak. ASR had vervolgens executoriaal beslag gelegd op de bedrijfswagen van de ondernemer. De ondernemer vorderde in kort geding opheffing van het beslag en staking van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. De rechtbank oordeelde dat de executie door ASR misbruik van bevoegdheid opleverde, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de kleine omvang van de vordering en de betalingshistorie van de ondernemer. De rechtbank heeft het beslag opgeheven en ASR veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/712897 / KG ZA 22-49 EAM/EB
Vonnis in kort geding van 11 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.J.A. van Dijk te Almere,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde, vrijwillig verschenen,
advocaat mr. W. Dwars te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ASR worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 1 februari 2022 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Gedaagde heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aan de zijde van [eiseres] aanwezig [naam 1] (directeur), [naam 2] (boekhouder) en mr. Van Dijk. Aan de zijde van ASR waren aanwezig [naam 3] (deurwaarderskantoor LAVG) en mr. Dwars.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] had in het verleden een verzekering bij ASR. De directeur van [eiseres] heeft die verzekering in augustus 2018 telefonisch opgezegd omdat het bedrijf haar activiteiten stop had gezet en op het bedrijfsterrein woningen zouden worden gebouwd. Omdat hij er door ASR op werd gewezen dat op grond van de contractsbepalingen een opzegging schriftelijk moest worden gedaan, heeft hij de verzekering op 11 februari 2019 alsnog per e-mail opgezegd. ASR maakte aanspraak op de premietermijnen die verschuldigd waren totdat schriftelijk was opgezegd. [eiseres] liet de termijnen over de maanden oktober, november en december 2018 onbetaald.
2.2.
Bij exploot van dagvaarding van 8 november 2019 heeft ASR [eiseres] in rechte betrokken om haar vordering van € 425,93 inclusief rente en kosten te incasseren. De rolzitting was op 4 december 2019. Bij de dagvaarding zat een informatieblad waarop stond:
“Indien de tegen u ingestelde vordering betrekking heeft op een door u te betalen geldsom en u die vordering erkent, dan raden wij u aan – ter vermijding van verdere kosten – het verschuldigde bedrag
uiterlijk DRIE DAGEN voor de terechtzitting, te betalen middels storting of overschrijving naar een van de hieronder vermelde rekeningen, onder vermelding van het dossiernummer zoals weergegeven in de rechterbovenhoek van dit schrijven (dossier: [nummer] , vzr.).
Bij voldoening van het verschuldigde UITERLIJK
DRIE DAGEN VOOR DETERECHTZITTING, dient u te betalen:
Hoofdsom volgens dagvaarding € 425,93
kosten dagvaarding € 104,54
salaris gemachtigde € 72,00
============
totaal € 602,47
Wij moeten uiterlijk
DRIE DAGEN VOORde terechtzitting weten of er betaald is. Is er betaald, dan trekken wij de zaak in en bespaart u de (hoge) proceskosten (griffierecht). Als u per bank of giro betaalt, nemen wij daarvan pas kennis als het dagafschrift bij ons binnenkomt. Alsdan kan op de terechtzitting al een verstekvonnis tegen u zijn verkregen en moeten de proceskosten toch nog door u worden betaald, ook al heeft u voor de dag van de terechtzitting uw betalingsopdracht gegeven.”
2.3.
Op 25 november 2019 heeft ASR een betaling van € 338,16 ontvangen van [eiseres] .
2.4.
Bij brief van 29 november 2019 heeft LAVG, het door ASR ingeschakelde deurwaarderskantoor, [eiseres] bericht dat de betaling van € 338,16 was ontvangen en in mindering werd gebracht op de schuld. In de brief is [eiseres] gewaarschuwd dat zij de zitting nog zou kunnen voorkomen door het restantbedrag van € 273,90 (inclusief de rente na dagvaarding) aan hen te betalen.
2.5.
Van de privé bankrekening van de directeur van [eiseres] is op 2 december 2019 een bedrag van € 104,54 aan LAVG overgemaakt, met als kenmerk “Hoofdsom 338,16 aan ASR voldaan”.
2.6.
Op 3 december 2019 is namens [eiseres] aan LAVG een bedrag van € 169,36 overgemaakt, met als omschrijving het dossiernummer van LAVG.
2.7.
Op 11 december 2019 heeft LAVG de betaling van € 104,54 teruggeboekt naar de bestuurder van [eiseres] , met als omschrijving “ [eiseres] svp dosnr vermelden”.
2.8.
Nog diezelfde dag is namens [eiseres] het bedrag van € 104,54 weer overgemaakt naar LAVG, onder vermelding van het dossiernummer van LAVG.
2.9.
Op 18 december 2019 is [eiseres] bij verstek veroordeeld tot betaling aan ASR van de door haar gevorderde bedragen. Tegen het verstekvonnis is geen verzet ingesteld.
2.10.
Nadat het verstekvonnis was gewezen, hebben partijen herhaaldelijk contact gehad over de vordering van ASR. [eiseres] stelde zich daarbij op het standpunt, kort gezegd, dat hij op tijd had betaald en dat de door ASR aangekondigde executiemaatregelen (dreiging met een faillissementsaanvraag en bankbeslag) onrechtmatig waren. ASR nam het standpunt in dat zij de incassoprocedure terecht had doorgezet omdat niet tijdig was betaald; de betaling van € 104,54 kon namelijk niet worden geplaatst bij gebrek aan een dossiernummer, wat niet aan haar te wijten was.
2.11.
Op 10 januari 2022 heeft ASR executoriaal beslag op de bedrijfswagen van [eiseres] laten leggen. In het exploot van beslaglegging staat vermeld dat de vordering van ASR per die datum inclusief rente en kosten € 962,56 bedraagt.
2.12.
[eiseres] heeft ASR gesommeerd het beslag op te heffen. ASR heeft niet voldaan aan die sommatie.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, kort gezegd, ASR te gelasten het beslag op te heffen en de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van ASR in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
De zaak is uit zijn aard spoedeisend.
4.2.
Tegen het verstekvonnis dat ten uitvoer wordt gelegd staat geen rechtsmiddel meer open; de veroordeling is definitief. In dat geval kan het vonnis alleen worden geschorst indien de (verdere) tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren (artikel 3:13 BW), dat wil zeggen wanneer de executant – mede gelet op de belangen van de eiser in dit kort geding die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan.
4.3.
Op de dag vóór de rolzitting stond het door [eiseres] aan ASR verschuldigde totaalbedrag op de bankrekeningen van ASR/LAVG. Omdat bij de deelbetaling van € 104,54 het dossiernummer niet was vermeld, heeft LAVG die betaling echter negen dagen later teruggeboekt. Toen [eiseres] de betaling retour ontving, ontbrak de tijd om een en ander te herstellen. De rolzitting was toen al geweest. Dat heeft haar er niet van weerhouden om de betaling nog diezelfde dag opnieuw te doen, ditmaal wel met vermelding van het dossiernummer.
4.4.
ASR verwijst naar het uitgebreide instructieformulier dat bij de dagvaarding was gevoegd. Zij voert aan dat LAVG een van de grootste deurwaarderskantoren van het land is en dat het kantoor zo veel dossiers in behandeling heeft, ook van ASR, dat het voor haar geen doen is om een betaling zonder dossiernummer te traceren. Het risico dat [eiseres] heeft genomen door zo laat te betalen en zonder vermelding van het dossiernummer, dient volgens LAVG om die redenen voor haar rekening te blijven.
4.5.
Op het standpunt van ASR dat het plaatsen van de betaling van [eiseres] was als “zoeken naar een speld in een veld vol hooibergen” is mogelijk wel wat af te dingen. Op de zitting deelde [naam 3] mee dat hij net nog in de systemen van LAVG had gekeken en dat hij op dat moment nog één ander dossier met de combinatie van de namen ASR en [eiseres] kon vinden.
4.6.
Maar ook als LAVG inderdaad zo veel zaken in behandeling heeft dat zij negen dagen nodig heeft om te onderzoeken of zij een betaling kan plaatsen (waarbij niet duidelijk is geworden wat zij in die negen dagen dan allemaal heeft gedaan), is de vraag gerechtvaardigd in hoeverre dat voor rekening van [eiseres] moet komen. Hoewel er begrip is voor het business model van LAVG, moet ook bij zo’n grote praktijk als die van LAVG iedere zaak de aandacht krijgen die hij verdient. Toen bleek dat het bedrag dat [eiseres] verschuldigd was, nog vóór de rolzitting volledig op de rekeningen van ASR/LAVG had gestaan, had ASR er ook voor kunnen kiezen het griffierecht ad € 121,00 voor de kantonprocedure voor haar rekening te nemen. In plaats daarvan is zij in een periode van meerdere jaren tot het uiterste gegaan om haar vordering, inmiddels opgelopen tot maar liefst € 962,56, te incasseren. Er is zelfs gedreigd met een faillissementsaanvraag en nu dreigt er een veiling van de bedrijfswagen. Het dossier heeft ook geruime tijd stilgelegen. [eiseres] , die door het stilzitten van LAVG zelfs dacht dat zij er eindelijk vanaf was, heeft de invorderingsacties herhaaldelijk aan de orde gesteld, maar dat heeft ASR en/of LAVG niet tot andere gedachten gebracht. Dat had wel gemoeten, gezien de almaar toenemende onevenredigheid tussen het belang van ASR om het verstekvonnis ten uitvoer te leggen en het belang van [eiseres] om dat te voorkomen. Bovendien zou ook in het licht van de lessen van de Toeslagenaffaire van een zeer grote speler als ASR (maar ook van LAVG), een andere, minder hardvochtige houding mogen worden verwacht. Het ging hier immers om een kleine ondernemer, die uiteindelijk zijn schuld heeft betaald, terwijl hij daar, niet geheel onbegrijpelijk, grote moeite mee had. Vanwege de hiervoor genoemde omstandigheden had ASR naar redelijkheid niet tot uitoefening van haar executiebevoegdheid kunnen komen. De tenuitvoerlegging van het vonnis levert daarom misbruik van bevoegdheid op.
4.7.
De vordering zal worden toegewezen. In plaats van een veroordeling tot opheffing van het beslag uit te spreken, zal het beslag direct worden opgeheven. Verder is de in het petitum van de dagvaarding genoemde datum van het verstekvonnis, 4 december 2019, een kennelijke verschrijving. Duidelijk is dat 18 december 2019 bedoeld is. Daarvan zal worden uitgegaan.
4.8.
In het lichaam van de dagvaarding staat vermeld dat [eiseres] ook vergoeding vordert van de schade die zij heeft geleden als gevolg van een eerder gelegd bankbeslag, maar die vordering keert niet terug in het petitum van de dagvaarding. ASR is op die vordering niet ingegaan. Mogelijk heeft zij die over het hoofd gezien, begrijpelijkerwijs. Nu het debat daarover onvoldoende is gevoerd, zal deze vordering worden afgewezen.
4.9.
ASR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00Totaal € 1.692,00
ASR heeft terecht aangevoerd dat [eiseres] ook had kunnen kiezen voor de goedkopere mogelijkheid om de zaak aan de kantonrechter voor te leggen. In dat geval zou ASR € 128,00 aan griffierecht hebben hoeven te betalen in plaats van € 676,00. Dat geeft aanleiding om het verschil tussen deze bedragen (€ 676,00 minus € 128,00 = € 548,00) dat ASR extra heeft moeten betalen voor dit kort geding, voor rekening van [eiseres] te brengen. Na verrekening van € 548,00 met de ten gunste van [eiseres] uit te spreken proceskostenveroordeling, komt die proceskostenveroordeling neer op een bedrag van € 1.144,00 (€ 1.692,00 minus € 548.00 = € 1.144,00).

5.De beslissing

5.1.
heft op het op 10 januari 2022 op de bedrijfswagen van [eiseres] (Ford Transit met kenteken [kenteken] ) gelegde executoriaal beslag,
5.2.
gebiedt ASR de tenuitvoerlegging van het op 18 december 2019 tussen partijen gewezen verstekvonnis te staken en gestaakt te houden,
5.3.
veroordeelt ASR in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.144,00,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: EB