In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, woonachtig in Marokko, en de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om een vrijwillige verzekering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) voor haar overleden echtgenoot. Het primaire besluit van de Sociale verzekeringsbank dateert van 21 april 2021, en het bezwaar van eiseres werd niet-ontvankelijk verklaard in het bestreden besluit van 8 september 2021.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van eiseres te laat was ingediend. Eiseres had het bezwaarschrift op 1 juni 2021 op de post gedaan, maar het was pas op 1 juli 2021 door de verweerder ontvangen. De rechtbank oordeelde dat er geen geldige reden was voor de te late indiening, ondanks de stelling van eiseres dat zij door COVID-19 de beslissing te laat had ontvangen. De rechtbank wees erop dat eiseres niet voldoende had gespecificeerd hoe COVID-19 de vertraging had veroorzaakt.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.