Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beslissing genomen op de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, die in 2020 een gevangenisstraf van 40 maanden opgelegd kreeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1983 en thans gedetineerd, niet beschikt over een geschikte huisvesting na detentie, wat het recidiverisico verhoogt. De vordering van het Openbaar Ministerie was gebaseerd op de noodzaak om een plan van aanpak op te stellen en een geschikte verblijfplaats te realiseren, aangezien de veroordeelde zich tijdens zijn detentie niet goed heeft gedragen en er zorgen zijn over zijn psychosociaal functioneren.
Tijdens de zitting is de veroordeelde gehoord via een telefonische verbinding, en zijn raadsman heeft gepleit voor een heroverweging van de beslissing van de reclassering om de veroordeelde buiten Amsterdam te plaatsen. De rechtbank heeft de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen voor een periode van 120 dagen, met de mogelijkheid om eerder te heroverwegen, en heeft de reclassering geadviseerd om te onderzoeken of er een geschikte begeleide woonvorm in Amsterdam beschikbaar is. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de verbeterde houding van de veroordeelde en zijn wens om in Amsterdam te blijven, waar hij een sociaal netwerk heeft.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er op dit moment onvoldoende voorwaarden zijn om het recidiverisico in te perken en dat er nog geen plan van aanpak of geschikte huisvesting beschikbaar is. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.