ECLI:NL:RBAMS:2022:4424

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
VI 99-001177-31
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met recidiverisico en huisvesting

Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beslissing genomen op de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, die in 2020 een gevangenisstraf van 40 maanden opgelegd kreeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1983 en thans gedetineerd, niet beschikt over een geschikte huisvesting na detentie, wat het recidiverisico verhoogt. De vordering van het Openbaar Ministerie was gebaseerd op de noodzaak om een plan van aanpak op te stellen en een geschikte verblijfplaats te realiseren, aangezien de veroordeelde zich tijdens zijn detentie niet goed heeft gedragen en er zorgen zijn over zijn psychosociaal functioneren.

Tijdens de zitting is de veroordeelde gehoord via een telefonische verbinding, en zijn raadsman heeft gepleit voor een heroverweging van de beslissing van de reclassering om de veroordeelde buiten Amsterdam te plaatsen. De rechtbank heeft de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen voor een periode van 120 dagen, met de mogelijkheid om eerder te heroverwegen, en heeft de reclassering geadviseerd om te onderzoeken of er een geschikte begeleide woonvorm in Amsterdam beschikbaar is. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de verbeterde houding van de veroordeelde en zijn wens om in Amsterdam te blijven, waar hij een sociaal netwerk heeft.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er op dit moment onvoldoende voorwaarden zijn om het recidiverisico in te perken en dat er nog geen plan van aanpak of geschikte huisvesting beschikbaar is. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer: 99/001177-31
Parketnummer : 13/701183-17
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6.2.12 jo 6:6:8 (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot het uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van
[veroordeelde] (hierna: de veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de vordering van de officier van justitie van 17 juni 2022;
  • het v.i.-advies van de (plv) vestigingsdirecteur van de PI [plaats] [locatie] van 15 juni 2022 met registratiekaart;
  • een e-mail van de reclassering van 17 juni 2022 en de reclasseringsadviezen van 30 juni 2021 en 23 juni 2022.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat de veroordeelde en zijn raadsman, mr. C.J.J. Kwint, advocaat te ‘s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.
De veroordeelde is met instemming van hemzelf en zijn raadsman via een telefonische verbinding gehoord.
Als deskundige is opgeroepen [persoon] , reclasseringswerker. Zij bleek echter in verband met een positieve corona uitslag verhinderd ter zitting te verschijnen en is derhalve niet door de rechtbank gehoord.

2.Procesgang

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 10 december 2020, is aan de veroordeelde – onder meer – een gevangenisstraf opgelegd van 40 maanden, met aftrek van de tijd die door de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van deze straf is met ingang van 23 december 2020 gestart.
Op grond van artikel 6:2:10 en 6:2:11 Sv (oud) zal veroordeelde op 17 juli 2022 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.
De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie is op 17 juni 2022 op de griffie van de rechtbank ontvangen.

3.De inhoud van vordering

De vordering van het Openbaar Ministerie strekt ertoe dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld met een termijn van 120 dagen of zoveel korter als nodig is om een plan van aanpak op te stellen en aansluitend aan detentie een geschikte verblijfplaats voor veroordeelde te realiseren.
De grond waarop de vordering berust houdt kort gezegd in dat het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor het plegen van misdrijven onvoldoende kan inperken omdat veroordeelde niet beschikt over geschikte huisvesting na detentie en er nog geen plan van aanpak voor tijdens v.i. kon worden opgesteld.
De vordering is, onder verwijzing naar het verkort reclasseringsadvies per e-mail van 17 juni 2022 (en later het volledige reclasseringsadvies van 23 juni 2022) als volgt onderbouwd:
Veroordeelde blijkt zich de periode na het opstellen van het advies van 30 juni 2021 niet goed te hebben gedragen tijdens detentie en onvoldoende motivatie te hebben laten zien voor gedragsverandering. Er bestaan zorgen op diverse leefgebieden zoals wonen, dagbesteding, middelengebruik en psychosociaal functioneren waardoor het recidiverisico hoog wordt ingeschat. Er is nog geen geschikte verblijfplaats voor veroordeelde na detentie. Een plek buiten Amsterdam is geïndiceerd omdat daar de delicten zijn gepleegd en veroordeelde daar een negatief sociaal netwerk heeft. Een geschikte verblijfplaats in de vorm van begeleid wonen is van essentieel belang om het hoge recidiverisico voldoende te kunnen inperken en een goede start te kunnen maken met zijn re-integratie. De tijd tot aan de v.i.-datum is onvoldoende voor de reclassering om een gedegen plan van aanpak op de stellen en een geschikte begeleide woonvorm voor veroordeelde te vinden waar hij aansluitend aan detentie terecht kan.

4.De beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling (oud)
De officier van justitie heeft de vordering ingediend met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen op 1 juli 2021. Artikel IV van de Wet Straffen en Beschermen bepaalt dat artikel III van deze wet geen gevolgen heeft voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor inwerkingtreding van deze wet. Deze beslissing van de rechtbank is dus genomen met inachtneming van de artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen.
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 Sv (oud), vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:12 Sv (oud) kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven, als een of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen. Op grond van lid 1, sub d van deze bepaling is dat het geval indien door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.
4.2.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering tot uitstel van de v.i. gehandhaafd.
4.3.
Het standpunt van de veroordeelde en de verdediging
De veroordeelde heeft zich niet verzet tegen het gevorderde uitstel van de v.i., maar heeft de rechtbank verzocht de reclassering te adviseren om een geschikte begeleide woonvorm voor hem te vinden in Amsterdam en niet in een andere omgeving. Hij heeft daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven:
In de eerste periode van mijn detentie van maart tot en met augustus 2021 is alles probleemloos verlopen. Ik erken dat er daarna enkele problemen zijn ontstaan. Ik zie in dat ik hulp nodig heb, hoewel mij die niet altijd is geboden. Ik onttrek me niet aan hulpverleners en werk mee met de reclassering en Jellinek. Ik heb in Amsterdam een sociaal netwerk, waaronder mijn moeder en broer. Ik wil graag blijven in een omgeving die mij bekend is. Verhuizen uit Amsterdam is niet de oplossing zoals wordt gesuggereerd. Amsterdam is niet het probleem, het probleem ben ikzelf. Ik zou sneller terugvallen in oude patronen (middelengebruik/criminaliteit) in een onbekende omgeving waar ik alleen zal verblijven. [wooninstelling] te Amsterdam heeft mij laten weten dat ik daar welkom ben.
De raadsman heeft tijdens de zitting bepleit de vordering toe te wijzen en daarbij uitdrukkelijk aan de rechtbank verzocht een advies aan de reclassering op te nemen om de beslissing tot plaatsing van veroordeelde in een begeleide woonvorm buiten Amsterdam te heroverwegen. Hij heeft verzocht de reclassering te adviseren te zoeken naar een plaats voor veroordeelde bij [wooninstelling] te Amsterdam. Hij heeft daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven:
Reclasseringswerker [persoon] heeft laten weten dat zij – indien de rechtbank een dergelijk advies geeft – bereid is opnieuw naar de beslissing van de reclassering te gaan kijken. De houding van veroordeelde is positief en hij bagatelliseert niet wat er is gebeurd. Hij heeft zelfinzicht over zijn problematiek en behoefte aan hulpverlening. De reclassering was voorheen, blijkens het advies in 30 juni 2021, nog positief over [wooninstelling] te Amsterdam. Sindsdien is er echter niets veranderd. De incidenten die in de P.I. hebben plaatsgevonden, hebben niets te maken met het begeleid wonen en de negatieve sociale kring die veroordeelde zou hebben in Amsterdam. Het is mij dan ook niet duidelijk waarom het standpunt van de reclassering is gewijzigd.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering
De rechtbank overweegt dat de v.i. achterwege kan blijven indien door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven.
Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat er sprake is van recidiverisico voor misdrijven en dat dit op dit moment nog onvoldoende met voorwaarden kan worden ingeperkt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de door de reclassering benoemde risicofactoren en op de omstandigheid dat veroordeelde tijdens zijn detentie positief testte op het gebruik van middelen en zich binnen de penitentiaire inrichting schuldig heeft gemaakt aan vernieling en bedreiging. Ook wijst de rechtbank op de omstandigheid dat de reclassering een meer meewerkende en proactieve houding jegens gedragsverandering bij veroordeelde wenst te zien voordat zij v.i. geïndiceerd acht. De reclassering heeft daarbij benadrukt dat een justitieel kader, waarbij veroordeelde langere tijd begeleid en gemonitord kan worden, van belang is en dat dit kan bijdragen aan het verminderen van het recidiverisico.
De rechtbank stelt verder vast dat er voor dit benodigde justitiële kader nog geen plan van aanpak is en dat er ook nog geen geschikte huisvesting voor veroordeelde na detentie beschikbaar is.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen.
Advies
De rechtbank ziet aanleiding om daarbij het advies aan de reclassering te geven om in het kader van het op te stellen plan van aanpak nogmaals onderzoek te doen naar de mogelijkheid dat veroordeelde in Amsterdam wordt geplaatst in een begeleide woonvorm. Dit is immers zijn uitdrukkelijke wens. De rechtbank heeft bij dit advies acht geslagen op het feit dat de houding van veroordeelde is verbeterd en dat hij positieve intenties heeft. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de stelling van veroordeelde dat [wooninstelling] “ [naam] ” hem een tweede kans zou willen geven.

5.Beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld voor een periode van 120 dagen of zoveel korter als nodig is om een plan van aanpak op te stellen en aansluitend aan detentie een geschikte verblijfplaats voor veroordeelde te realiseren, te rekenen vanaf de oorspronkelijke datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten 17 juli 2022.
Veroordeelde komt daardoor, gelet op artikel 6:2:10 Sv (oud), op (uiterlijk) 13 november 2022 in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is gegeven door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad en E.J.M. Veerman, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2022.
Tegen deze beslissing staat géén rechtsmiddel open.