ECLI:NL:RBAMS:2022:4402

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
9899934 KK EXPL 22-321
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming sociale huurwoning na vervalsing documenten door huurders

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Stadgenoot en de gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eisende partij, Stadgenoot, vorderde ontruiming van een sociale huurwoning die aan de gedaagden was verhuurd. De vordering was gebaseerd op het feit dat de gedaagden bij het aangaan van de huurovereenkomst vervalste documenten hadden verstrekt en dat zij in werkelijkheid eigenaren waren van een andere woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden sinds 26 juli 2004 de eigenaren zijn van de woning aan [adres 1] en dat zij de sociale huurwoning aan [adres 2] onterecht hebben verkregen door onjuiste informatie te verstrekken. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat de gedaagden opzettelijk onjuiste gegevens hadden verstrekt, wat leidde tot de vernietiging van de huurovereenkomst. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, evenals de vordering tot betaling van huur voor de periode na 31 mei 2022. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9899934 KK EXPL 22-321
vonnis van: 27 juni 2022
fno.: 2015

vonnis van de kantonrechter in kort geding

I n z a k e

Stichting Stadgenoot

gevestigd te Amsterdam
eisende partij
nader te noemen: Stadgenoot
gemachtigde: mr. R.G. Matti (Van der Hoeden | Mulder Gerechtsdeurwaarders)
t e g e n

1. [gedaagde 1]

wonende te [woonplaats 1]

2. [gedaagde 2]

wonende te [woonplaats 2]
gedaagden
nader te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
advocaat-gemachtigde : mr. H. Kaiser.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding (met producties) van 31 mei 2022, heeft Stadgenoot een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 20 juni 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voor Stadgenoot is ter zitting verschenen [naam 1] , medewerker woonfraude, vergezeld door de hiervoor genoemde gemachtigde. [gedaagde 1] , die ter zitting aanwezig was, en [gedaagde 2] zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun advocaat-gemachtigde. Verder was aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de heer [naam 2] aanwezig. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, de advocaat-gemachtigde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mede aan de hand van een pleitnotitie, en vragen van de kantonrechter beantwoord. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn sinds 26 juli 2004 de eigenaren van de woning aan het adres [adres 1] . Zij hebben drie kinderen.
1.2.
Met ingang van 20 april 2018 verhuurt Stadgenoot aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de (sociale huur)woning aan de [adres 2] (hierna ook: het gehuurde of de woning). De maandhuur van de woning is € 751,11. Op de laatste pagina van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst heeft [gedaagde 1] aangevinkt dat hij Stadgenoot geen toestemming geeft om namens hem zijn verhuizing en die van [gedaagde 2] en hun kinderen door te geven aan de gemeente.
1.3.
Voorafgaand aan de totstandkoming van de huurovereenkomst hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , voor zover van belang, een huurovereenkomst met Pro Vastgoed B.V., een verhuurdersverklaring en een door [gedaagde 1] ingevuld formulier aan Stadgenoot toegestuurd.
1.4.
In de huurovereenkomst met Pro Vastgoed staat dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met ingang van 1 mei 2005 en tegen een huurprijs van € 1.189,96 per maand de woning aan [adres 1] huren van Pro Vastgoed. Op de eerste pagina en derde pagina van die overeenkomst wordt als adres van Pro Vastgoed [adres 3] vermeld. Op de laatste pagina van de overeenkomst staat een bedrijfstempel van Pro Vastgoed met het adres [adres 4] .
1.5.
In de verhuurdersverklaring staat dat Pro Vastgoed met ingang van 1 februari 2014 de woning [adres 1] aan [gedaagde 1] verhuurt. Verder volgt uit die verklaring dat [gedaagde 1] altijd een goede huurder is geweest.
1.6.
In de door [gedaagde 1] ingevulde verklaring staat dat hij met [gedaagde 2] en hun drie kinderen woont in de woning [adres 1] , dat die woning een huurwoning is en niemand op dat adres blijft wonen.
1.7.
In verband met een lopend onderzoek heeft de politie op 5 maart 2020 het gehuurde bezocht. Daar trof de politie [naam 3] aan, met wie zij hebben gesproken. In een door de politie opgesteld proces-verbaal staat, voor zover van belang, het volgende:

[naam 3] verklaarde dat hij een kamer huurt van man genaamd [gedaagde 1] . Wij zagen dat dit de kleinste kamer betrof van het appartement (direct links na binnenkomst). Hij zou voor 400 euro deze kamer huren. Hij zou in een Indiaas restaurant werken en 1200 euro verdienen. Een Italiaanse man zou ook een kamer huren op dit adres. De kamer naast die van [naam 3] wees hij aan. Wij zagen dat deze kamer inderdaad bewoont was alszijnde een kamer van een ander zelfstandig persoon. Dit aan de hand van een bed en spullen die er lagen.”
1.8.
Medewerkers van Stadgenoot hebben op 13 juli 2020 een bezoek gebracht aan het gehuurde. Daar troffen zij mevrouw [naam 4] aan.
1.9.
Op 15 juli 2020 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ), medewerker woonfraude bij Stadgenoot, in het gehuurde gesproken met [gedaagde 1] . Mede vanwege de coronapandemie heeft Stadgenoot toen geen verdere actie ondernomen.
1.10.
Op 5 april 2022 hebben een toezichthouder van de Directie Wonen van de gemeente Amsterdam en [naam 1] een bezoek gebracht aan het gehuurde. Daar troffen zij
[naam 2] en [naam 5] aan. In een door deze toezichthouder opgesteld ‘Rapport van Bevindingen’ staat dat [naam 2] heeft verklaard dat hij [gedaagde 1] via gemeenschappelijke vrienden kent, [gedaagde 1] hem heeft aangeboden in het gehuurde te komen wonen en hij daarvoor geen huur aan [gedaagde 1] betaalt. Verder is vermeld dat [naam 5] heeft verklaard dat hij in Breda woont en even in het gehuurde verblijft.
1.11.
Bij brief van 7 april 2022 heeft Stadgenoot aan [gedaagde 1] gevraagd de huurovereenkomst op te zeggen, omdat uit onderzoek is gebleken dat hij het gehuurde in gebruik heeft gegeven aan derden. Aan dat verzoek heeft [gedaagde 1] geen gehoor gegeven.

Vordering en verweer

2. Stadgenoot vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot ontruiming van de woning met verdere aanhorigheden, met aan- en toebehoren, aan de [adres 2] , met alwie en alwat zich vanwege hun in de woning moge bevinden. Ook vordert Stadgenoot hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 751,11 voor iedere maand of een gedeelte daarvan dat zij het gehuurde na 31 mei 2022 tot aan de ontruiming in gebruik houden. Tot slot vordert Stadgenoot veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proces- en nakosten.
3. Stadgenoot stelt daartoe dat zij de huurovereenkomst (bij dagvaarding) heeft vernietigd op grond van bedrog. Het is Stadgenoot gebleken dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , anders dan uit de door hen aangeleverde stukken blijkt, geen huurders waren van de woning aan de [adres 1] , maar dat zij sinds 26 juli 2004 de eigenaren zijn van die woning. Dit betekent dat de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overgelegde stukken zijn vervalst. Mede aan de hand van deze stukken heeft Stadgenoot gecontroleerd of zij voldeden aan de eisen waaraan een potentiële huurder moet voldoen om voor een sociale huurwoning in aanmerking te komen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben Stadgenoot daarmee opzettelijk willen bewegen tot het aangaan van de huurovereenkomst. Als Stadgenoot had geweten dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een woning in eigendom hadden, dan had zij met hen geen huurovereenkomst gesloten. Verder stelt Stadgenoot dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn tekortgeschoten in hun verplichtingen uit de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden door hun hoofdverblijf niet in het gehuurde te hebben en het gehuurde aan derden te hebben onderverhuurd en/of het aan derden in gebruik te hebben gegeven.
4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ter zitting het volgende tegen de vordering aangevoerd. Vanwege elf beslagen op hun woning en de mogelijk noodgedwongen verkoop van hun woning door de bank, heeft [gedaagde 1] met de bank afgesproken dat hij de woning aan zichzelf zou verhuren. Hij heeft een huurovereenkomst met Pro Vastgoed moeten tekenen om zo vooralsnog zijn woning legaal te kunnen blijven gebruiken. De door [gedaagde 1] aangeleverde stukken zijn waarheidsgetrouw opgemaakt door een betrouwbaar bedrijf met ervaren vastgoedprofessionals. [gedaagde 1] is van 3 tot en met 5 maart 2020 ontvoerd en gevangen gehouden. Deze ontvoering was voor de politie aanleiding om op 5 maart 2020 het gehuurde te bezoeken. [naam 3] is zonder medeweten van [gedaagde 1] door een kennis van [gedaagde 1] in het gehuurde geplaatst om een oogje in het zeil te houden voor het geval een van de ontvoerders het gehuurde zou binnendringen. [naam 3] spreekt geen woord Nederlands. Het proces-verbaal van de politie kan daarom niet kloppen. In het gesprek met [naam 1] in juli 2020 heeft [gedaagde 1] tekst en uitleg gegeven over het gehuurde en de voor hem zware tijd na de ontvoering. Stadgenoot heeft toen besloten om begrip te tonen en verder geen actie te ondernemen tegen [gedaagde 1] met betrekking tot de aangeleverde stukken voorafgaand aan de huurovereenkomst en het vermeende onrechtmatig gebruik van de woning. Na zijn ontvoering voelt [gedaagde 1] zich niet meer veilig als hij alleen in het gehuurde is. Dit is de reden waarom in juli 2020 [naam 4] en in april 2022 [naam 2] en [naam 5] in het gehuurde werden aangetroffen.

Beoordeling

5. Stadgenoot heeft een spoedeisend belang bij de ontruimingsvordering. Bij toewijzing van de vordering kan zij het gehuurde na de ontruiming weer toevoegen aan het bestand van schaarse sociale huurwoningen, waarvoor lange wachtlijsten bestaan.
6. In een kort geding is een vordering tot ontruiming slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens zal toewijzen en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat deze de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
7. Voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde 1] (en [gedaagde 2] ) opzettelijk onjuiste gegevens hebben verstrekt aan Stadgenoot. Deze stukken roepen een groot aantal vragen op. Zo staat in de huurovereenkomst dat deze is ingegaan op 1 mei 2005 terwijl in de verhuurdersverklaring als startdatum 1 februari 2014 staat vermeld. Verder valt op dat in de huurovereenkomst als adres van Pro Vastgoed [adres 3] en [adres 4] wordt vermeld. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daadwerkelijk huur aan zichzelf dan wel Pro Vastgoed hebben betaald. Het standpunt van [gedaagde 1] dat hij vanwege elf beslagen op de woning met de bank heeft afgesproken om de woning aan zichzelf te verhuren acht de kantonrechter ongeloofwaardig. Noch van deze afspraak met de bank noch van de maar liefst elf gelegde beslagen is enig bewijsstuk in het geding gebracht. Het wordt er dan ook voor gehouden dat de aan Stadgenoot verstrekte stukken geen ander doel hebben gehad dan Stadgenoot te bewegen om een huurovereenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan te gaan.
8. Er is geen reden om te twijfelen aan een juiste verslaglegging door de politie van het gesprek dat zij hebben gehad met [naam 3] op 5 maart 2020 in de woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [naam 3] heeft aan de politie verteld dat hij en een Italiaanse man ieder in het gehuurde een kamer huren van [gedaagde 1] . Van zijn stelling dat [naam 3] de Nederlandse taal niet machtig is heeft [gedaagde 1] geen bewijs geleverd. Datzelfde geldt voor zijn stelling dat een bekende van hem zonder zijn medeweten [naam 3] in de woning heeft gezet om een oogje in het zeil te houden, omdat een van de ontvoerders van [gedaagde 1] mogelijk het gehuurde zou binnendringen.
9. Ook is er geen reden om te twijfelen aan een juiste verslaglegging door een toezichthouder van de gemeente Amsterdam van een bezoek aan het gehuurde op 5 april 2022. Daaruit volgt voorshands dat [gedaagde 1] het gehuurde op dat moment aan derden in gebruik had gegeven.
10. Tot slot heeft [gedaagde 1] geen verklaring gegeven waarom hij in het gehuurde zijn hoofdverblijf zou hebben, zoals hij stelt, terwijl [gedaagde 2] - zijn vrouw - en kinderen altijd in de koopwoning in [woonplaats 2] zijn blijven wonen.
11. Gelet op het vorenstaande is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat een bodemrechter zal oordelen dat Stadgenoot de huurovereenkomst terecht heeft vernietigd dan wel deze zal ontbinden omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het gehuurde hebben onderverhuurd en aan derden in gebruik hebben gegeven. Dit betekent dat de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze veroordeling zich niet leent voor een hoofdelijke veroordeling.
12. De vordering tot hoofdelijke betaling van een bedrag gelijk aan de huur vanaf 31 mei 2022 totdat Stadgenoot weer de vrije beschikking over de woning heeft (zijnde de datum van ontruiming) zal, nu daartegen geen verweer is gevoerd, eveneens worden toegewezen, onder aftrek van hetgeen in dat verband al door of namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is voldaan.
13. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot ontruiming van de woning met verdere aanhorigheden, met aan- en toebehoren, aan de [adres 2] , met alwie en alwat zich vanwege hun in de woning moge bevinden;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van € 751,11 voor iedere maand of een gedeelte daarvan dat zij het gehuurde na 31 mei 2022 tot aan de ontruiming in gebruik houden, onder aftrek van hetgeen in dat verband door hen reeds is voldaan;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Stadgenoot begroot op:
exploot € 129,83
salaris € 498,00
griffierecht € 128,00
-------------------
totaal € 755,83
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis hebben voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. van de Poel, kantonrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2022.