ECLI:NL:RBAMS:2022:4327

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
13/028550-222
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel voor vreemdelingen wegens winkeldiefstal met terugkeer naar Polen

Op 13 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal bij Albert Heijn op 2 februari 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, op tegenspraak is veroordeeld. De officier van justitie, mr. I. Barendregt, heeft een ISD-maatregel van twee jaar geëist, gericht op de terugkeer van de verdachte naar Polen, zijn land van herkomst. De verdachte heeft de diefstal bekend en de rechtbank heeft de tenlastelegging bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten en de hoge kans op recidive. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd, omdat eerdere straffen en reclasseringstrajecten niet hebben geleid tot gedragsverandering. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze al was uitgevoerd. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/028550-22 en 13/086568-20 (tul)
Datum uitspraak: 13 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] )
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijfadres in het buitenland: [adres 1] ,
gedetineerd in [naam PI]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Barendregt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.P. Beijen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, kort samengevat, beschuldigd van diefstal van een of meer pakjes batterijen en een blikje bier van Albert Heijn op 2 februari 2022 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage van dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze (in de bewezenverklaring) verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht – met de officier van justitie – het tenlastegelegde bewezen.
Nu verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank op grond van artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 29 april 2022 heeft afgelegd.
Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] (incl. foto van de kassabon) met nummer [nummer] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] op 2 februari 2022, doorgenummerde pagina’s 03-05.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 2 februari 2022 te Amsterdam pakjes batterijen en een blikje bier, die aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal [adres 2] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze goederen wederrechtelijk toe te eigenen.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren. De ISD-maatregel zal gericht zijn op uitzetting van verdachte naar [land van herkomst] , nu verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Tijdens de ISD-maatregel kan verdachte in Nederland behandeld worden voor zijn verslavingsproblematiek waarna geprobeerd zal worden om zorg en opvang voor verdachte te regelen in [land van herkomst] (de zogenaamde ‘zachte landing’). Indien uitzetting naar [land van herkomst] , al dan niet met een zachte landing, niet mogelijk blijkt te zijn, wordt voor de duur van de maatregel alleen het primaire doel van de ISD-maatregel (bescherming van de maatschappij) bereikt.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat niet is voldaan aan de zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel omdat eerdere trajecten met de reclassering weliswaar niet zijn gelukt, maar dit niet de schuld is van verdachte. De raadsman heeft verzocht om, in overeenstemming met de LOVS-oriëntatiepunten, een gevangenisstraf voor de duur van één maand op te leggen.
Subsidiair, indien de rechtbank oordeelt dat is voldaan aan de harde én de zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel, heeft de raadsman benadrukt dat uitzetting naar [land van herkomst] ook gerealiseerd kan worden via detentie in het kader van Vreemdelingenbewaring. Verdachte wil ook meewerken aan zijn uitzetting. Oplegging van een ISD-maatregel zal neerkomen op een kale detentie in afwachting van zijn uitzetting. Uitzetting met een zachte landing in [land van herkomst] is moeilijk voorstelbaar vanwege de hoeveelheid Oekraïense vluchtelingen die op dit moment in [land van herkomst] verblijven.
Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm moet worden opgelegd.
Uiterst subsidiair heeft de raadsman verzocht de ISD-maatregel te beperken tot één jaar. Daarnaast heeft hij verzocht om uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de noodzaak van de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon en omstandigheden van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit is een hinderlijk en veel voorkomend strafbaar feit dat schade en overlast bij de gedupeerde bedrijven veroorzaakt. Verdachte lijkt zich dat niet te (willen) realiseren. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (hierna: het strafblad) van verdachte van 22 maart 2022 blijkt immers dat verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld voor winkeldiefstallen en dat hij ten tijde van het onderhavige feit in een proeftijd liep. Dit heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw een winkeldiefstal te plegen.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van 10 februari 2022 en 25 maart 2022, respectievelijk opgesteld door reclasseringswerkers [naam 1] en [naam 2] . Hierin is, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat verdachte uiteindelijk niet meegewerkt heeft aan het opstellen van een reclasseringsadvies. Eerdere toezichten van de reclassering zijn mislukt omdat verdachte zich niet aan de afspraken hield. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog, omdat verdachte zich meermaals schuldig heeft gemaakt aan het plegen van vermogensdelicten. Verdachte is bovendien tot ongewenst vreemdeling verklaard en heeft daardoor geen recht op structurele sociale voorzieningen in Nederland. Bij een bewezenverklaring wordt oplegging van een onvoorwaardelijk ISD-maatregel geadviseerd. Behandeling in het kader van de ISD-maatregel voor vreemdelingen (hierna: ISD-VRIS) zal zijn gericht op de terugkeer van verdachte naar zijn land van herkomst. Psychiater S. Rakhshandehroo heeft in het ISD-trajectconsult van 8 februari 2022 gerapporteerd dat er aanwijzingen zijn voor verslavingsproblematiek. In het kader van een ISD-maatregel kan nadere diagnostiek en behandeling van eventuele verslavingsproblematiek plaatsvinden, aldus de reclasseringswerkers.
De rechtbank heeft ter zitting reclasseringswerker [naam 3] (hierna: [naam 3] ), verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam, als deskundige gehoord. [naam 3] heeft ter terechtzitting benadrukt dat ISD-VRIS gericht zal zijn op resocialisatie en interventies in het land van herkomst. Volgens [naam 3] leert de ervaring dat repatriëring vanuit Nederland naar [land van herkomst] stabiel verloopt.
Motivering
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte van 22 maart 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportages, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank vindt oplegging van de ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk om het overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte te doorbreken en de maatschappij te beveiligen. Verdachte heeft zich meermaals schuldig gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten. Eerder opgelegde straffen en toezichten van de reclassering hebben niet geleid tot het terugdringen van de recidive.
Verdachte is in 2020 tot ongewenst vreemdeling verklaard en hij heeft sindsdien ook Nederland verlaten. Verdachte is echter toch teruggekeerd naar Nederland – ondanks zijn status als ongewenst vreemdeling – en heeft hier opnieuw strafbare feiten gepleegd. Om recidive in de toekomst te voorkomen en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij ziet de rechtbank daarom geen andere mogelijkheid dan om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen.
Door het ontbreken van een rechtmatige verblijfsstatus zijn er op dit moment geen andere mogelijkheden om met verdachte aan de slag te gaan. Binnen de ISD-maatregel kan gewerkt worden aan de (verslavings)problematiek van verdachte zodat de kans op recidive in de toekomst (al dan niet in het buitenland) verminderd wordt. Als verdachte hieraan meewerkt, zal van een kale detentie (zoals de verdediging stelt) dus geen sprake zijn.
Gelet op het bovenstaande verwerpt de rechtbank dan ook het verweer van de verdediging dat niet voldaan is aan de ‘zachte criteria’ om de ISD-maatregel op te leggen. De inzet van de ISD-maatregel zal daarnaast gericht zijn op terugkeer naar [land van herkomst] met een ‘zachte landing’, zodat er ook in [land van herkomst] opvang en zorg voor verdachte is na de ISD-maatregel in Nederland. Het verweer van de verdediging dat er op dit moment in [land van herkomst] geen ruimte is voor een zachte landing vanwege alle vluchtelingen uit Oekraïne wordt verworpen nu dit onvoldoende onderbouwd is. Bovendien acht de rechtbank de ISD-maatregel ook zonder een ‘zachte landing’ opportuun gelet op het grote gevaar voor recidive en de overlast die verdachte veroorzaakt.
De rechtbank verwerpt ook het verweer van de verdediging om verdachte via vreemdelingenbewaring uit te laten zetten naar [land van herkomst] . Verdachte is namelijk in het verleden na uitzetting toch teruggekeerd naar Nederland en is hier weer gerecidiveerd. Bovendien is er dan nog steeds geen oplossing gevonden voor de (verslavings)problematiek van verdachte en is er ook geen sprake van een ‘zachte landing’ in [land van herkomst] . Om dezelfde reden wordt ook het verweer van de verdediging verworpen om slechts een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. Bij een eventuele repatriëring wordt de ISD-maatregel door de minister van Justitie en Veiligheid opgeheven. De snelheid waarmee een dergelijke repatriëring met zachte landing kan worden georganiseerd is mede afhankelijk van de mate waarin verdachte ontvankelijk is voor de geboden interventies en inzicht zal geven in zaken. Verdachte heeft daarmee invloed op de duur van zijn maatregel. De tijd door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht wordt niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet geen noodzaak om het verzoek van de verdediging te volgen om uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de noodzaak van de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen. Indien de verdediging meent dat voortzetting van de maatregel niet meer opportuun is, kan de verdediging zelf verzoeken om een tussentijdse toetsing.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken zit de op 4 april 2022 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. De officier van justitie heeft (aanvankelijk) alsnog tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken in de zaak met parketnummer 13/086568-20 gevorderd.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op haar eis in deze strafzaak, thans gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf af te wijzen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen dan wel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, aangezien deze al ten uitvoer is gelegd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van 30 september 2020 van de politierechter Amsterdam is de tenuitvoerlegging van deze eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast en vervolgens omgezet in een taakstraf van 28 uren te vervangen door 14 dagen hechtenis bij het niet naar behoren verrichten van deze taakstraf. Uit het strafblad van verdachte van 22 maart 2022 komt naar voren dat verdachte deze vervangende hechtenis heeft uitgezeten in de periode van 29 maart 2021 tot en met 12 april 2021. De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van deze eerder opgelegde voorwaardelijke straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Verklaart de
officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerleggingvan de eerder opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met
parketnummer 13/086568-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Spaargaren, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2022.