3.3.2.Bewezenverklaringen
Feit 1 (verkrachting)
Op 13 december 2021 heeft aangeefster tegen verdachte aangifte gedaan van verkrachting. Aangeefster heeft verklaard dat zij tijdens haar relatie met verdachte, die van mei 2021 tot en met oktober 2021 heeft geduurd, meermaals, tegen haar wil, anale seks met verdachte heeft gehad. Als aangeefster aangaf dat zij geen anale seks wilde, accepteerde verdachte dat niet en gebruikte hij geweld tegen haar en dwong hij haar om anale seks met hem te hebben.
Verdachte had telkens een dwingende houding waar aangeefster niet tegenin durfde te gaan. Door de manier waarop verdachte over aangeefster heen boog, merkte aangeefster dat verdachte zou doen wat hij wilde en dat zij daar niet tegenin kon gaan. Tijdens de vaginale seks zei hij altijd “Ik wil je in je kont”, waarna hij zijn penis tegen haar haar anus duwde en zei dat hij alleen met het ‘topje’ erin zou gaan. Daarna ging hij echter altijd helemaal met zijn penis in haar anus, terwijl zij dit niet wilde.
Aangeefster heeft ook verklaard dat verdachte in het begin van de relatie (mei 2021) geweld tegen haar gebruikt door tegen haar te schreeuwen dat anale seks toch moest kunnen en dat hij het wilde en door haar vervolgens achterover te duwen op de bank en daarna anale seks met haar te hebben, aldus aangeefster.
De rechtbank stelt allereerst vast dat aangeefster melding van de verkrachtingen door verdachte heeft gedaan bij de politie en hierover ook een e-mail heeft gestuurd naar de wijkagent, waarna zij vervolgens drie keer is gehoord. In de verschillende verhoren heeft zij telkens zeer gedetailleerd verklaard over hetgeen is gebeurd en over de wijze waarop verdachte haar dwong om anale seks te hebben. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aangeefster consistent is geweest in hetgeen zij heeft verklaard, met name waar het de gedetailleerd beschreven manier betreft waarop verdachte de anale seks afdwong. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en zal deze voor het bewijs gebruiken. Het verweer van de verdediging dat de verklaringen van aangeefster niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs wordt dan ook verworpen.
Die verklaringen van aangeefster vinden steun in de verklaringen van haar huisgenoten, [naam 1] en [naam 2] .
Volgens huisgenoot [naam 1] heeft aangeefster haar verteld dat zij geen anale seks met verdachte wilde, maar dat dit toch gebeurde. Huisgenoot [naam 2] heeft verklaard dat aangeefster haar heeft verteld dat hij “hem” (de rechtbank begrijpt: zijn penis) er al schreeuwend van boosheid instopte. Als aangeefster begon te huilen, ging verdachte gewoon door. Op het moment dat aangeefster dit aan [naam 2] vertelde, was aangeefster totaal overstuur en moest zij huilen, aldus [naam 2] .
Deze getuigenverklaringen zijn ondersteunend aan de verklaringen van aangeefster, nu zij in specifieke details – namelijk de anale seks en de wijze van dwingen – overeen komen. Bovendien heeft [naam 2] gezien dat aangeefster overstuur raakte en moest huilen toen zij haar verhaal vertelde.
Verder worden de verklaringen van aangeefster ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft immers verklaard dat hij geregeld bij aangeefster zeurde om anale seks, dat hij dan tegen haar aan ging liggen en er vervolgens met zijn ‘topje’ in ging en dat ze het dan (toch) gewoon gingen doen. Juist deze specifieke kenmerken – het zeuren en alvast met het ‘topje’ erin gaan – bevestigen de aangifte op onderdelen.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank voor de bewezenverklaring uitgaan van hetgeen aangeefster heeft verklaard. De verklaring van verdachte dat aangeefster, nadat hij er met zijn topje inging, (steeds) heeft gezegd dat ‘hij het dan maar moest proberen’ en dat ze vervolgens dus anale seks hadden met wederzijdse toestemming, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode meermaals schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van aangeefster door haar te dwingen anale seks met hem te hebben.
Verdachte zal – overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie – partieel worden vrijgesproken van het dwingen zijn penis in de mond van aangeefster te duwen.
Feit 2 (mishandeling)
Aangeefster heeft bij de wijkagent (tevens) gemeld dat zij regelmatig door verdachte is mishandeld tijdens de relatie. In een verslag dat zij per e-mail van 23 november 2021 naar de wijkagent heeft verstuurd, heeft aangeefster verklaard wat er volgens haar op de verschillende momenten dat zij werd mishandeld is voorgevallen. Op 16 december 2021 heeft aangeefster met betrekking tot die incidenten officieel aangifte van mishandeling gedaan tegen verdachte.
27 april 2021:
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte op 27 april 2021, Koningsdag, meermalen tegen haar handen heeft getrapt toen zij het zadel van zijn fiets vastpakte, nadat er een discussie tussen hen was ontstaan, waarbij verdachte wilde weggaan op zijn fiets. Als gevolg van de trappen van verdachte, had zij pijn aan haar handen, aldus aangeefster.
Getuige [naam 2] heeft (na de mishandeling op 27 april 2021) gezien dat de hand van aangeefster rood was en dat er schaafwondjes op zaten. Zij zag dat het bloed nog vers was. Toen de getuige aan aangeefster vroeg wat er gebeurd was, heeft aangeefster verteld dat zij door verdachte geschopt was terwijl zij haar fiets pakte.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet met kracht tegen haar handen heeft geschopt, maar meerdere kleinere tikjes (met zijn voet) gaf, zodat aangeefster zijn zadel zou loslaten. Volgens verdachte kunnen de verwondingen niet door hem zijn ontstaan.
Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op het feit dat er verse wondjes op de hand van aangeefster zaten en haar hand rood was, hetgeen door getuige [naam 2] is waargenomen, en dat aangeefster tegen die getuige daarover direct heeft verklaard dat die wondjes zijn ontstaan door toedoen van verdachte. De rechtbank acht deze mishandeling dan ook bewezen. Dat de getuige [naam 2] in haar verklaring spreekt over de fiets van aangeefster, terwijl uit de aangifte en de verklaring van de verdachte blijkt dat het om de fiets van verdachte gaat, doet niet af aan het waarnemen van het letsel bij aangeefster door de getuige.
Juni 2021:
Verdachte en aangeefster hebben beiden verklaard dat in juni 2021 een incident in de woning van verdachte heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte aangeefster hard tegen een kast heeft geduwd, verdachte hard in de kaak van aangeefster heeft geknepen en verdachte zijn handen voor aangeefsters mond heeft gehouden. Aangeefster heeft verklaard dat zij lastig adem kreeg op het moment dat hij zijn handen voor haar mond hield, dat dat stikgevoel heel erg was en dat (het duwen tegen de kast) erg pijnlijk en akelig was. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij de kaak van aangeefster slechts met twee vingers heeft vastgehouden en aangeefster niet concreet over pijn aan haar kaak heeft verklaard, ziet de rechtbank – anders dan de officier van justitie – geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de hiervoor beschreven verklaring van aangeefster met betrekking tot wat er is gebeurd en hoe dit is gegaan en dat het knijpen in de kaak pijn moet hebben gedaan. Gezien de context waarin een en ander heeft plaatsgehad, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte geen kracht bij het knijpen in de kaak zou hebben uitgeoefend. Ook deze mishandeling acht de rechtbank dan ook (integraal) bewezen.
25 augustus 2021:
Ook op 25 augustus 2021 heeft in de woning van verdachte een incident plaatsgevonden. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte de voordeur dichtdrukte, terwijl haar enkel nog tussen de deur zat. Aangeefster voelde dat verdachte een paar keer tegen de deur trapte, waardoor zij pijn aan haar enkel ondervond. Een medewerker van een restaurant, gelegen onder de woning van verdachte, heeft gezien dat de enkel van aangeefster na het incident blauw was en bloedde. Aangeefster heeft op de dag zelf en een aantal weken later foto’s gemaakt van het letsel aan haar enkel. Op 14 oktober 2021 heeft zij een bezoek gebracht aan haar huisarts, omdat haar enkel dik bleef. De huisarts constateerde dat de enkel (inderdaad) nog dik was en dat sprake was van een oud hematoom.
Verdachte erkent dat hij de deur heeft dichtgedaan terwijl de voet van aangeefster ertussen zat. Verdachte heeft verklaard dat sprake was van een ongeluk en dat hij niet wist dat haar voet tussen de deur zat.
De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij na twee keer duwen zag dat de voet van aangeefster tussen de deur zat. Het feit dat verdachte (minimaal) twee keer tegen de deur geduwd heeft, maakt dat hij moet hebben geweten, in elk geval bij de tweede duw, dat aangeefsters voet ertussen zat, zodat hij (voorwaardelijk) opzet op de mishandeling heeft gehad. Daarbij speelt dat verdachte veel kracht moet hebben gebruikt, gelet op het ontstane letsel bij aangeefster. De rechtbank acht op grond van de genoemde omstandigheden bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door met kracht een deur tegen haar enkel aan te duwen.
23 oktober 2021:
Tot slot heeft op 23 oktober 2021 een discussie plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster, waarbij verdachte aangeefster op de grond heeft geduwd. Zowel aangeefster als verdachte hebben dit verklaard. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte vervolgens met zijn knie op haar borst drukte en meermalen met zijn hand haar hoofd tegen de grond duwde. Als gevolg van het handelen van verdachte ondervond zij pijn op haar borst en kon zij niet goed ademen. Daarnaast had aangeefster een aantal dagen last van de spieren in haar nek.
Verdachte bevestigt de verklaring van aangeefster in die zin dat aangeefster op de grond terecht is gekomen en dat hij bovenop haar is gaan zitten Verdachte heeft echter verklaard dat hij aangeefster geen pijn heeft gedaan, omdat hij aangeefster rustig, met een soort judoworp, op de grond heeft gelegd. Zijn knieën had hij naar eigen zeggen aan beide zijden van haar lichaam geplaatst en niet op haar borst.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangeefster ten aanzien van verdachte op cruciale punten wordt bevestigd door verdachte: er was discussie en verdachte heeft aangeefster naar aanleiding daarvan op de grond geworpen. Gezien de context waarin dit is gebeurd en omdat uit het voorgaande volgt dat verdachte zich eerder ook gewelddadig richting aangeefster heeft gedragen, ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte te volgen in de door hem aangebrachte nuance dat een en ander ‘behoedzaam’ zou zijn gebeurd en dat hij aangeefster geen pijn zou hebben gedaan. De rechtbank acht ook deze mishandeling dan ook wettig en overtuigd bewezen.
Hoewel de hiervoor bewezenverklaarde mishandelingen alle hebben plaatsgevonden in een periode waarin verdachte en aangeefster een relatie hadden, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het bestanddeel “levensgezel”. Uit het dossier kan immers niet worden afgeleid dat de relatie tussen aangeefster en verdachte qua hechtheid vergelijkbaar was met die van echtgenoten of geregistreerde partners.
Feit 3:
Op basis van de verklaringen van verdachte en aangeefster, de door aangeefster verstrekte screenshots van door verdachte verstuurde berichten en de historische verkeersgegevens van de telefoons van verdachte en aangeefster, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de periode van 30 oktober 2021 tot en met 17 november 2021 heeft schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster. Nadat aangeefster, blijkens tekstberichten verstuurd op 28 en 29 oktober 2021 aan verdachte had kenbaar gemaakt dat de relatie niet alleen was verbroken, maar ook dat ze wilde dat hij haar met rust zou laten, bleef verdachte haar veelvuldig bellen en berichten sturen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, moest voor verdachte vanaf 30 oktober 2021 duidelijk zijn dat aangeefster geen contact meer met hem wilde. Door toch (veelvuldig) contact met haar te blijven zoeken, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging.
De rechtbank acht, met de officier van justitie, de belaging in de periode vóór 30 oktober 2021 niet bewezen en verdachte zal dus partieel hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van de laatste drie gedachtestreepjes op de tenlastelegging, omdat deze onderdelen van de tenlastelegging onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Feit 4:
Gezien de verklaring van aangeefster, de bekennende verklaring van verdachte en de verschillende screenshots van berichten, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 16 november 2021 een naaktfoto van aangeefster heeft gebruikt als profielfoto op WhatsApp, waarop te zien is dat zij seksuele handelingen verricht bij zichzelf. Met deze feitelijkheid, het gebruiken van die naaktfoto als profielfoto, heeft verdachte aangeefster gedwongen te dulden dat die foto van haar op het internet stond.
Verder heeft verdachte verschillende berichten naar aangeefster verstuurd waarbij hij haar heeft gedwongen om contact met hem, verdachte, op te nemen en om juist geen contact op te nemen met zijn vrienden. Blijkens de berichten bestond de dwang uit het dreigen ‘leuke plaatjes’ van aangeefster, waarmee duidelijk gedoeld werd op naaktfoto’s, te zullen verspreiden. De onder feit 4 tenlastegelegde dwang acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.