ECLI:NL:RBAMS:2022:432

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4158
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WW-uitkering en terugvordering van teveel ontvangen bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een werknemer die een WW-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn WW-uitkering voor de maand oktober 2020, waarbij het UWV een teveel ontvangen bedrag van € 590,54 had verrekend met de uitkering van november 2020. De herziening was gebaseerd op het feit dat eiser meer uren had gewerkt dan de vrijgestelde uren die hem waren toegestaan.

Het UWV had eiser aanvankelijk een WW-uitkering toegekend met een gemiddeld aantal vrijgestelde uren van 4,33 per maand. Eiser had echter in oktober 2020 meer uren gewerkt, wat leidde tot de verplichting om het teveel ontvangen bedrag terug te betalen. Eiser stelde dat de wijziging van de vrijgestelde uren door het UWV verwarring had veroorzaakt, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV niet onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank benadrukte dat het UWV een gemaakte fout mocht herstellen en dat eiser financieel voordeel had genoten van de foutieve berekening van de vrijgestelde uren.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de herziening van de WW-uitkering en de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag. Eiser had geen recht op vergoeding van proceskosten of griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4158
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. V.N.P.A.D. Imamkhan).

Procesverloop

Met het besluit van 6 januari 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) voor de maand oktober 2020 herzien en het teveel gekregen bedrag van € 590,54 verrekend met de maand november 2020. Op 7 januari 2021, 22 januari 2021, 24 februari 2021 en 16 maart 2021 heeft verweerder betaalspecificaties toegestuurd aan eiser die zien op de maanden oktober 2020, november 2020, december 2020, januari 2021 en februari 2022. Met het besluit van 30 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit en de betaalspecificaties ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft op 31 januari 2022 plaatsgevonden via een videoverbinding.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2.1.
Verweerder heeft aan eiser vanaf 1 oktober 2020 een WW-uitkering toegekend, waarbij rekening is gehouden met een gemiddeld aantal vrijgestelde uren van 4,33 per maand. [1] Dat betekent dat eiser naast zijn WW uitkering in oktober 2020 4,33 uren per maand mocht werken, zonder dat de inkomsten daaruit werden gekort op zijn uitkering. Doordat eiser in oktober 2020 meer uren heeft gewerkt dan 4,33, moest eiser op grond van de wet het teveel betaalde geld aan WW-uitkering aan verweerder terugbetalen.
2.2.
Verweerder heeft de vrijgestelde uren van eiser na oktober 2020 gewijzigd; eerst naar boven, in het voordeel van eiser en daarna weer terug naar (nagenoeg) het oude urenaantal. Het is begrijpelijk dat dit verwarring bij eiser heeft veroorzaakt, maar verweerder heeft hierdoor niet onrechtmatig naar eiser gehandeld. De rechtbank licht dat als volgt toe.
2.3.
Verweerder heeft de vrijgestelde uren in eerste instantie op 4,33 uren, vervolgens op 13,05 uren en daarna op 4,35 uren vastgesteld. Bij de laatste wijziging naar 4,35 uren heeft verweerder aangegeven dat het aantal van 13,05 uren op een foute berekening berustte. Deze fout heeft verweerder vervolgens hersteld. Verweerder mocht dat naar het oordeel van de rechtbank doen, want verweerder hoeft een gemaakte fout niet eindeloos te herhalen, als die fout herstelbaar is. De extra inkomsten die eiser heeft gehad doordat verweerder enige tijd uit is gegaan van 13,05 uren in plaats van 4,33 of 4,35 heeft eiser mogen behouden. Over de maand oktober 2020 is het verschil tussen de 4,33 uren en 13,05 uren separaat, dus buiten de terugvordering om, aan eiser uitgekeerd. Een en ander komt er op neer dat eiser een half jaar lang, van oktober 2020 tot en met maart 2021, 13,05 uren bij heeft mogen verdienen in plaats van 4,35 of 4,33. Hier heeft eiser financieel voordeel van genoten. Het bedrag van de terugvordering is het bedrag dat eiser terug moet betalen over oktober, omdat hij toen nu eenmaal teveel gewerkt heeft. De stelling van eiser dat hij het niet rechtvaardig vindt dat hij een bedrag aan verweerder moet terugbetalen, terwijl hij geen fouten heeft gemaakt, maakt niet dat verweerder onjuist heeft gehandeld.
3. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder de WW-uitkering van eiser voor de maand oktober 2020 mocht herzien en het teveel gekregen bedrag van € 590,54 mocht verrekenen met de WW-uitkering van eiser voor de maand november 2020.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier, op 31 januari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van (onder meer) artikel 8, tweede lid, van de WW.